Vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1805, rov. 2.3, HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1336, NJ 2015/270, rov. 3.3, HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326, NJ 2015/487 m.nt. Borgers, rov. 4.2, HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144, NJ 2014/518, rov. 3.3, HR 2 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4208, NJ 2010/600, rov. 3.5, HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4320, NJ 2002/262, rov. 3.3 en HR 15 december 1998, NJ 1999/182, rov. 3.2.
HR, 12-04-2016, nr. 14/00691
ECLI:NL:HR:2016:621
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-04-2016
- Zaaknummer
14/00691
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:621, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑04‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:211, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2014:122, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:211, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:621, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Marktplaatsoplichting; aannemen valse hoedanigheid. Gewoontewitwassen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
12 april 2016
Strafkamer
nr. S 14/00691
NA/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2014, nummer 20/001818-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2016.
Conclusie 16‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Marktplaatsoplichting; aannemen valse hoedanigheid. Gewoontewitwassen. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 14/00691 Zitting: 16 februari 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 23 januari 2014 de verdachte wegens 1. “oplichting, meermalen gepleegd” 2. “van het plegen van witwassen een gewoonte maken” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vorderingen van 21 benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Deze zaak hangt samen met een andere strafzaak tegen de verdachte (nr. 14/00684) en met twee ontnemingszaken tegen de verdachte (nr. 14/00686 P en nr. 14/00690 P), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
3. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld en voorts bij aanvullende schriftuur nog een derde middel van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het onder 1 bewezen verklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de periode 10 februari 2010 tot en met 11 januari 2012 in Nederland, meermalen, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en [betrokkene 13] en [betrokkene 14] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] en [betrokkene 18] en [betrokkene 19] en [betrokkene 20] en [betrokkene 21] en [betrokkene 22] en [betrokkene 23] en [betrokkene 24] en [betrokkene 25] en [betrokkene 26] en [betrokkene 27], heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk zich op de internetsite marktplaats.nl voorgedaan als bonafide verkoper van goederen (concertkaartjes en hartslagmeters) welke hij, verdachte, zou leveren, waarbij hij, verdachte, zich heeft voorgedaan en zich bediende van een andere naam (onder meer [betrokkene 28] en [betrokkene 29] en [betrokkene 30]) en waarbij hij, verdachte, met die kopers heeft afgesproken dat ze de koopsom moesten overmaken naar een door hem, verdachte, opgegeven en aan hem, verdachte, toebehorend rekeningnummer waarna hij, verdachte die goederen naar die kopers zou verzenden waardoor voornoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 31] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] en [betrokkene 10] en [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en [betrokkene 13] en [betrokkene 14] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] en [betrokkene 17] en [betrokkene 18] en [betrokkene 19] en [betrokkene 20] en [betrokkene 21] en [betrokkene 22] en [betrokkene 23] en [betrokkene 24] en [betrokkene 25] en [betrokkene 26] en [betrokkene 27] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte.”
6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit het volgende heeft vastgesteld. De verdachte heeft op de advertentiewebsite ‘marktplaats.nl’ onder verschillende valse namen een groot aantal advertenties geplaatst waarin hij diverse concertkaarten (bewijsmiddelen 1, 4, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 25, 28, 29, 30, 31, 33, 34 en 35) en hartslagmeters (bewijsmiddelen 23 en 26) te koop heeft aangeboden. Belangstellenden hebben op deze advertenties gereageerd op de door de verdachte in zijn advertenties opgegeven e-mailadressen, die correspondeerden met de door hem gebruikte valse namen. De kopers kwamen met de verdachte een prijs overeen voor de levering van de desbetreffende goederen. Vervolgens heeft de verdachte met deze kopers afgesproken dat zij eerst het overeengekomen geldbedrag moesten overmaken naar een door de verdachte opgegeven bankrekeningnummer. Daarna zou de verdachte de goederen per gewone post dan wel aangetekend aan hen toezenden. Aan deze verplichting heeft de verdachte in geen van de bewezen verklaarde gevallen voldaan. De kopers hebben verschillende keren getracht nakoming van hun koopovereenkomsten te bewerkstelligen. De verdachte heeft per e-mail op hun pogingen gereageerd en daarbij verschillende redenen opgegeven voor het feit dat hij de goederen nog niet had geleverd: de verdachte zou op vakantie zijn, hij zou niet thuis zijn dan wel niet in Nederland zijn (bewijsmiddelen 10, 14, 20, 21 en 24), de verdachte zou problemen met zijn computer hebben (bewijsmiddelen 15, 16 en 30), de verdachte zou het geld niet hebben ontvangen dan wel zou er een verkeerd rekeningnummer zijn gebruikt (bewijsmiddelen 19, 25, 26, 29 en 30). Uiteindelijk heeft de verdachte niet meer gereageerd op de pogingen van de kopers om met hem in contact te komen, terwijl geen van hen de betaalde goederen geleverd heeft gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat de door de verdachte opgegeven bankrekeningnummers op naam stonden van de verdachte zelf (bewijsmiddelen 3, 5, 18, 19 en 37).
7. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2014 overgelegde pleitnotities, heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, aangezien hetgeen de verdachte wordt verweten geen oplichting oplevert.
8. Het hof heeft dit verweer onder “bijzondere overwegingen omtrent het bewijs” als volgt samengevat en verworpen:
“In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat, voor zover moet worden aangenomen dat de verdachte zich op internet heeft gepresenteerd als verkoper, hieruit niet zonder meer volgt dat hij een oplichtingsmiddel heeft aangewend als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Goederen te koop aanbieden en vervolgens niet leveren is eerder aan te merken als wanprestatie dan als het valselijk aanwenden van de hoedanigheid van bonafide verkoper. Voorts ontbreekt een causaal verband tussen het gebruik maken van een valse naam en de afgifte van geld door de kopers.
Het hof overweegt met betrekking tot dit tweede verweer het volgende.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het enkele aanwenden van een valse naam door verdachte niet zonder meer in causaal verband staat met de afgifte van geld door de betrokkenen. Of bewezen kan worden dat verdachte zich heeft bediend van een valse hoedanigheid als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht en voorts of er een causaal verband is tussen het aanwenden van de valse hoedanigheid en de afgifte van geld door de betrokkenen, moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden in het concrete geval. In de onderhavige zaak acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- Marktplaats.nl is een advertentiesite waar kopers en verkopers van nieuwe en tweedehands producten worden samengebracht. Als de koper en verkoper elkaar vinden, dan sluiten zij persoonlijk via de telefoon of per e-mail een overeenkomst, buiten de site om.
- De verdachte heeft verkoopadvertenties geplaatst op marktplaats.nl en zodoende bezoekers van die website uitgenodigd om met hem in contact te treden teneinde een koopovereenkomst te sluiten.
- De verdachte heeft concertkaartjes en hartslagmeters voor gangbare prijzen aangeboden.
- De verdachte heeft zich daarbij gepresenteerd onder normale eigennamen en hij heeft gebruik gemaakt van e-mailadressen die daarbij pasten.
- De verdachte heeft via de e-mailadressen gecorrespondeerd met de potentiële kopers om tot overeenstemming te komen over de prijs die zou moeten worden betaald voor het door de verdachte te leveren goed.
- De verdachte heeft in de onderhavige zaak in geen van de 27 gevallen de goederen geleverd.
- De door de verdachte gebruikte eigennamen bleken vals te zijn.
Gelet op deze feiten en omstandigheden staat, naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte zich valselijk heeft gepresenteerd als bonafide verkoper. De verdachte heeft op volstrekt onverdachte wijze goederen aangeboden en hij heeft door gebruikmaking van normale eigennamen - niet zijnde verdachtes werkelijke naam - en bijpassende e-mailadressen de indruk gewekt dat hij met open vizier handelde en traceerbaar was, hetgeen van belang is in geval van niet-nakoming. Kopers werden hierdoor bewogen een koopovereenkomst te sluiten en hun eigen verplichting - de betaling van de koopsom - na te komen. De verdachte heeft aldus op valse wijze gebruik gemaakt van het op marktplaats.nl gangbare handelspatroon - naar men mag aannemen in elk geval voor de handel in niet a| te bijzondere of dure producten - op basis van welk patroon de betrokken bezoekers van marktplaats.nl mochten verwachten dat de verdachte de goederen voor de afgesproken prijs en op de afgesproken wijze zou leveren. In die verwachting hebben zij geld naar verdachte overgemaakt.
Uit de rechtspraak kan weliswaar worden afgeleid dat niet elke vorm van bewust oneerlijk zaken doen onder het strafrecht moet worden gebracht. In veel gevallen staan bij wanprestatie immers civielrechtelijke wegen open om nakoming af te dwingen of om schade te verhalen. Dat wordt echter bemoeilijkt als - zoals in het onderhavige geval - de oneerlijke verkoper onder een valse naam handelt.
Het hof verwerpt het verweer.”
9. De tenlastelegging is wat betreft feit 1 toegesneden op art. 326, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende woorden “door het aannemen van een valse hoedanigheid” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 326, eerste lid, Sr.
10. Art. 326, eerste lid, Sr luidt als volgt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
11. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden voorop gesteld. De enkele omstandigheid dat iemand zich in strijd met de waarheid voordoet als een bonafide verkoper, die in staat is en voornemens is de door hem verkochte goederen na de betaling van de koopsom te leveren, levert niet op het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr. Om een valse hoedanigheid in voornoemde zin te kunnen aannemen moet er meer zijn dan een enkele leugen. Alleen als zich één of meer bijkomende omstandigheden voordoen, kan er sprake zijn van strafbare oplichting.1.In dat verband kan onder meer betekenis toekomen aan de maatschappelijke context waarbinnen de oplichting heeft plaatsgevonden en meer in het bijzonder aan de omstandigheid dat de verdachte door zijn manier van handelen op bedrieglijke wijze gebruik heeft gemaakt van het in het maatschappelijke verkeer geldende, reguliere verwachtingspatroon bij de desbetreffende transacties.2.
12. Het hof heeft overwogen dat de verdachte op valse wijze gebruik heeft gemaakt van het op ‘marktplaats.nl’ gangbare handelspatroon in geval van “niet al te bijzondere of dure producten”. Daarbij heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de verdachte op bedrieglijke wijze gebruik heeft gemaakt van het reguliere verwachtingspatroon in geval van de verkoop van dergelijke producten via ‘marktplaats.nl’. Bij het verkopen van goederen via deze website vindt het contact tussen de verkoper en de koper veelal plaats via e-mail. Nadat overeenstemming is bereikt over de te betalen koopprijs, wordt in gezamenlijk overleg de wijze van betaling en levering bepaald. Indien de verkoper en koper niet bij elkaar in de buurt wonen en het om een relatief goedkoop product gaat, kan worden overeengekomen dat de koper eerst de afgesproken koopprijs overmaakt naar het door de verkoper opgegeven bankrekeningnummer. Nadat de koopprijs is betaald, mag de koper er vervolgens op vertrouwen dat de verkoper het desbetreffende goed per (gewone) post naar hem zal toesturen.
13. Het oordeel van het hof dat de verdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid de in de bewezenverklaring genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 11 is voorop gesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich valselijk gepresenteerd als een bonafide verkoper. Hij heeft zich op de advertentiewebsite ‘marktplaats.nl’ in strijd met de waarheid voorgedaan als een verkoper van onder meer concertkaarten, hartslagmeters en racefietsonderdelen, die voornemens was na de betaling van de koopprijs door de kopers deze goederen aan hen te leveren. Op het moment dat de kopers bij herhaling hebben verzocht om levering van de door hen reeds betaalde goederen, heeft de verdachte aan hen vergelijkbare - kennelijk valse - redenen opgegeven waarom hij nog niet had geleverd. Uiteindelijk heeft de verdachte niet meer gereageerd op de aanmaningen van de kopers en zijn de goederen nooit geleverd, terwijl daarvoor wel was betaald.
14. Uit de bewijsvoering volgt dat het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte meer behelzen dan het enkele zich voordoen als een bonafide verkoper. De verdachte heeft gehandeld volgens een tevoren bedachte - bedrieglijke - werkwijze, die erop was gericht de kopers te bewegen tot afgifte en op het bemoeilijken van zijn traceerbaarheid. De verdachte heeft daartoe in zijn contact met de kopers gebruik gemaakt van diverse valse namen en verschillende, bij die valse namen passende e-mailadressen, die niet zijn te herleiden tot zijn echte naam. Daarbij is kennelijk ook gebruik gemaakt van valse adresgegevens.3.Aldus heeft de verdachte steeds onbruikbare contactgegevens verstrekt aan zijn wederpartij, kennelijk met het doel om de mogelijkheden van de gedupeerde kopers tot het uitoefenen van verhaal te bemoeilijken. In het licht van het grote aantal benadeelden (in totaal 27) en de lange periode waarin de gedragingen van de verdachte hebben plaatsgevonden (bijna elf maanden) en gelet op het feit dat de verdachte steeds dezelfde werkwijze heeft gehanteerd, is er een duidelijk patroon in het handelen van de verdachte te herkennen.
15. In het arrest van 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144, NJ 2014/518 verstond de Hoge Raad in een vergelijkbare zaak de overwegingen van het hof aldus dat de valse hoedanigheid niet louter bestond uit het zich in strijd met de waarheid voordoen als een bonafide verkoper, maar ook uit het als verkoper verstrekken van onbruikbare contactgegevens aan de wederpartij. Aldus verstaan, getuigde het oordeel van het hof dat de gedragingen van de verdachte waren aan te merken als oplichting in de zin van art. 326 Sr volgens de Hoge Raad niet van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het niet onbegrijpelijk werd geacht. Dezelfde slotsom geldt voor het bestreden oordeel van het hof in de voorliggende zaak. Gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 9 januari 2014 heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.4.
16. Voor zover het middel de klacht bevat dat het onder 1 bewezen verklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, omdat daaruit niet kan volgen dat de kopers door het gebruik van valse namen zijn bewogen tot de afgifte van de geldbedragen, berust het op een verkeerde lezing van het arrest en faalt het wegens het ontbreken van feitelijke grondslag. Het hof heeft juist overwogen met de verdediging van oordeel te zijn dat het enkele aanwenden van een valse naam door de verdachte niet zonder meer in causaal verband staat met de afgifte van geld door de betrokkenen. Bewezen is verklaard dat de verdachte “door het aannemen van een valse hoedanigheid” de benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van die geldbedragen. Uit de bewijsvoering volgt dat de verdachte zich ten opzichte van de kopers heeft voorgedaan als een bonafide verkoper en daartoe contactgegevens heeft verstrekt en toezeggingen heeft gedaan die bij de kopers de verwachting hebben gewekt dat de in het vooruitzicht gestelde goederen zouden worden geleverd, terwijl in werkelijkheid geen voornemen tot levering bestond en onjuiste contactgegevens zijn verstrekt met de kennelijke bedoeling de traceerbaarheid van de verdachte te bemoeilijken. Aldus kan uit de bewijsvoering mede worden afgeleid dat de verdachte door zich op deze wijze te bedienen van een valse hoedanigheid de kopers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen.5.
17. Het middel faalt.
18. Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
19. De verdachte heeft op 3 februari 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 4 juni 2015 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van acht maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM inderdaad is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
20. Het derde middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring van feit 2 ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien de door de verdachte ontvangen geldbedragen niet uit enig misdrijf afkomstig zijn.
21. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 11 januari 2012 in Nederland van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte meermalen van een voorwerp, te weten een geldbedrag, totaal ongeveer 22.232,52 euro, gebruik gemaakt, terwijl hij telkens wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.”
22. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het hof ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit het volgende heeft vastgesteld. Op diverse bankrekeningen op naam van de verdachte zijn bedragen gestort tot in totaal (minimaal) € 22.232,52 (bewijsmiddelen 38 en 41). Al deze overboekingen stonden in relatie tot de verkoop van concertkaarten, onderdelen voor fietsen en hartslagmeters via “marktplaats” (bewijsmiddelen 38 en 41). Deze geldbedragen zijn vervolgens weer overgeboekt naar andere rekeningnummers op naam van de verdachte (bewijsmiddelen 38 en 41). Van die rekeningen is in de periode van 6 januari 2010 tot en met 15 augustus 2011 voor in totaal € 22.770,- afgeboekt ten gunste van rekeningen van verschillende gokhallen/amusementshallen (bewijsmiddel 39). Volgens de verdachte heeft hij gepind bij amusementshallen, omdat hij dan contant geld kreeg bij de balie van die amusementshallen (bewijsmiddel 40). De verdachte heeft dit contante geld naar eigen zeggen gebruikt voor zijn levensbehoeften, voor (zes) vakanties en om uit te gaan (bewijsmiddel 40).
23. Voorts heeft het hof in de bestreden uitspraak onder “bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde”, het volgende overwogen:
“Van 5 januari 2010 tot en met 18 oktober 2011 zijn op rekeningen van verdachte tientallen bedragen binnengekomen die in relatie staan tot Marktplaats, concertkaarten, onderdelen voor fietsen en hartslagmeters. In totaal gaat het om een bedrag van € 22.232,52. Het hof acht bewezen dat het volledige bedrag van misdrijven, namelijk oplichtingen, afkomstig is, gelet op:
- de omstandigheid dat een groot deel van de bedragen afkomstig is van de gedupeerden van de onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde oplichtingen,
- de omstandigheid dat de overige bedragen qua omvang vergelijkbaar zijn en veel van die bedragen bovendien - gelet op de omschrijvingen - lijken te dienen ter betaling van vergelijkbare goederen,
- de omstandigheid dat de verdachte geen logische verklaring heeft gegeven voor deze andere bedragen, bijvoorbeeld dat hij aan anderen wel conform afspraak dergelijke goederen heeft geleverd,
- de omstandigheid dat verdachte de ontvangen bedragen waarvoor hij geen verklaring had - anders dan de volstrekt onaannemelijke verklaring dat die bedragen zijn betaald omdat een rancuneuze derde zijn rekeningnummers op marktplaats heeft gebruikt - niet heeft terugbetaald aan de betrokkenen.
Doordat verdachte het geld uit misdrijven liet storten op op zijn naam staande rekeningen, tot beheer waarvan slechts verdachte bevoegd was en naar andere op zijn naam staande rekeningen overboekte, is het criminele geld vermengd geraakt met verdachtes uit anderen hoofde verkregen gelden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij zijn geld gebruikte om te voorzien in zijn levensbehoeften en voor vakanties. Verder is uit onderzoek gebleken dat verdachte in de periode van 6 januari 2010 tot en met 15 augustus 2011 in totaal € 22.770,00 heeft gestort op rekeningen van gokhallen/amusementshallen. Het is aannemelijk dat verdachte de waarde van het geld uitgekeerd heeft gekregen in fiches om te kunnen gokken - een bekende vorm van witwassen - en zo het geld heeft omgezet. Bewijs daarvoor is evenwel niet voorhanden. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij bij de gokhallen/amusementshallen contant geld kreeg uitgekeerd en dat hij dat gebruikte voor het uitgaan, vakanties of gewoon om te voorzien in zijn levensbehoeften. Het resultaat is dat verdachte crimineel geld in het reguliere ‘witte’ economische verkeer heeft gebracht en derhalve heeft witgewassen.
Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte een groot bedrag heeft witgewassen door het te gebruiken. Het witwassen in de onderhavige zaak omvat dus veel meer dan het enkele verwerven en voorhanden hebben. De jurisprudentie over het verwerven en voorhanden hebben van geld uit door de verdachte zelf begane misdrijven - kort gezegd inhoudende dat in die gevallen het verwerven en voorhanden hebben tevens het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld moet omvatten - is in de onderhavige zaak niet relevant.”
24. Zoals blijkt uit de toelichting, neemt het middel tot uitgangspunt dat de in de bewezenverklaring van feit 2 bedoelde geldbedragen niet afkomstig zijn van enig misdrijf, aangezien er geen sprake is geweest van oplichting. Daartoe wordt, onder verwijzing naar hetgeen in het eerste middel is aangevoerd, betoogd dat de onder 1 bewezen verklaarde oplichting niet uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan volgen.
25. Zoals bij de bespreking van het eerste middel uiteen is gezet, heeft het hof op goede gronden en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte door het aannemen van een valse hoedanigheid de in de bewezenverklaring van feit 1 genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Daarmee komt de grondslag onder het derde middel te ontvallen. Het hof heeft voorts, mede in het licht van de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen, uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat het gehele bewezen verklaarde bedrag van € 22.232,52 uit oplichting afkomstig is. Het oordeel van het hof dat de geldbedragen afkomstig zijn van enig misdrijf, te weten van oplichting, geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. In aanmerking genomen dat door of namens de verdachte dienaangaande op de terechtzittingen in hoger beroep geen verweer is gevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 toereikend gemotiveerd.
26. Het middel faalt.
27. Het tweede middel slaagt. Het eerste middel en het derde middel falen, terwijl het derde middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
28. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 16‑02‑2016
Zie HR 10 februari 1998, NJ 1998/497, rov. 5.1. Vgl. voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2015:1020) onder 3.9 voorafgaande aan HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1805 en de conclusie van mijn ambtgenoot Vegter (ECLI:NL:PHR: 2014:1965) onder 18 voorafgaande aan HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144, NJ 2014/518, waarin wordt verwezen naar de eerdere conclusie van Vegter (ECLI:NL:PHR:2012:BX0806) onder 15 voorafgaande aan HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0806, NJ 2012/661.
Vgl. bewijsmiddel 35 voor een niet bestaand adres en voorts bijvoorbeeld bewijsmiddelen 1, 2, 6 en 25, 29.
Vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1805, rov. 2 (‘marktplaatsoplichting’; de verdachte heeft door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid een ander bewogen tot de afgifte van een motorfiets), HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1336, NJ 2015/270, rov. 3 (internetoplichting, waarbij de verdachte zich heeft bediend van professioneel ogende websites (met een veelheid aan producten) met namen die associatie opriepen met bestaande betrouwbare websites; de verdachte heeft door het aannemen van (onder meer) een valse hoedanigheid negentig personen bewogen tot de afgifte van een geldbedrag), HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326, NJ 2015/487 m.nt. Borgers, rov. 4 (oplichting rijwielhandelaren; de verdachte heeft door het aannemen van (onder meer) een valse hoedanigheid anderen bewogen tot de afgifte van een mountainbike c.q. fiets) en HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3144, NJ 2014/518, rov. 3 (‘marktplaatsoplichting’; de verdachte heeft door het aannemen van een valse hoedanigheid verschillende personen bewogen tot de afgifte van een geldbedrag). Zie ten aanzien van het bemoeilijken van de traceerbaarheid ook de conclusie van voormalig AG Van Dorst voorafgaand aan HR 15 december 1998, NJ 1999/182.
Zie in dit verband bijvoorbeeld ook de bewijsmiddelen 22 en 34, waaruit volgt dat de desbetreffende benadeelden het geld nooit zouden hebben overgemaakt indien zij hadden geweten dat de gekochte kaartjes niet zouden worden opgestuurd.