In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de bestreden uitspraak zich niet in het dossier bevindt. De bestreden beschikking bevindt zich echter wel bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden.
HR, 09-02-2010, nr. 08/02085 B
ECLI:NL:HR:2010:BK7029
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-02-2010
- Zaaknummer
08/02085 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK7029
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2010:BK7029, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK7029
ECLI:NL:HR:2010:BK7029, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑02‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK7029
- Wetingang
art. 94 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/94
Conclusie 09‑02‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank te 's‑Gravenhage heeft bij beschikking van 8 april 2008 het klaagschrift van klager strekkende tot teruggave van 5 hennepplanten aan klager ongegrond verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. H. Oldenhof, advocaat te 's‑Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte geen beslissing zoals voorgeschreven is in art. 353, tweede lid, Sv, heeft gegeven.
4.
Ingevolge art. 353 Sv moet de strafrechter een beslissing nemen over op grond van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. De beslissing houdt ingevolge het tweede lid in dat de teruggave wordt gelast aan de degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen of aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende worden aangemerkt, dan wel dat de bewaring wordt gelast ten behoeve van de rechthebbende. Het middel berust kennelijk op de opvatting dat deze bepaling tevens van toepassing is op de raadkamerprocedure. Die opvatting is onjuist. Een met art. 353 Sv vergelijkbare regeling met betrekking tot de raadkamerprocedure ontbreekt.
5.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering…
6.
Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, althans dat haar beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
7.
De bestreden beschikking1. houdt in, voor zover hier van belang:
‘Beoordeling van het klaagschrift.
(…)
Vast staat dat bedoelde hennepplanten op 16 oktober 2007 onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen en klager in eigendom toebehoort. behoren (WHV: handgeschreven toegevoegd)
De hennepplanten zijn in beginsel vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu er aanwijzingen waren dat klager met deze voorwerpen een strafbaar feit had gepleegd. te weten —kort gezegd — opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en/of opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (artikel 3 jo11 Opiumwet), en het ongecontroleerde bezit van hennepplanten in strijd met de wet is. Klager werd voor dit strafbare feit vervolgd.
De hennepplanten mochten, zeker gelet op hun omvang, in beslag worden genomen. teneinde nader onderzoek te doen naar het gewicht etc. Op dat moment was niet hoogst onwaarschijnlijk dat een strafbare hoeveelheid hennep zou worden vastgesteld. De rechtbank acht het beslag niet onrechtmatig. Dat de politierechter d.d. 8 april 2008 heeft besloten tot vrijspraak van klager wegens onvoldoende bewijs ten aanzien van de strafbare hoeveelheid doet daaraan niet af.
De rechtbank beslist mitsdien als volgt.
Beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.’
8.
Bij de beoordeling van een verzoek om teruggave zoals in casu dient allereerst te worden bepaald of het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet. Onder dat belang is te verstaan het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Zo verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave wanneer de voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, dan wel om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te kunnen tonen. Voorts verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of — al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe ex art. 36b, eerste lid onder 4o Sr in verbinding met art. 552f Sv — zal onttrekken aan het verkeer.2.
9.
De Rechtbank stelt vast dat de inbeslaggenomen hennepplanten aan klager toebehoren. Nu klager onherroepelijk is vrijgesproken van overtreding van art. 3 Ow en het beslag op de hennepplanten dus de waarheidsvinding niet kan dienen noch tot verbeurdverklaring kan leiden, dienen de hennepplanten aan klager als eigenaar van die hennepplanten te worden teruggegeven tenzij het belang van strafvordering zich daartegen verzet omdat de Officier van Justitie voornemens is bij afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer te vragen (art. 36b lid 1 onder 40 Sr jo. 552f Sv).
10.
De Rechtbank stelt wel vast dat het beslag niet onrechtmatig is, maar laat zich niet uit over de vraag of thans enig belang van strafvordering zich tegen de teruggave van het beslagene verzet. Derhalve is de beschikking van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd.
11.
De vraag is of dit gebrek noopt tot vernietiging van de bestreden beschikking. Dit zou bijvoorbeeld niet het geval kunnen zijn wanneer uit het dossier zonder meer blijkt dat de Officier van Justitie voornemens is bedoelde vordering tot onttrekking aan het verkeer te doen.
12.
Bij de stukken bevinden zich handgeschreven aantekeningen die kennelijk een weergave behelzen van de behandeling van de strafzaak en de gelijktijdige behandeling van het klaagschrift3.. Die aantekeningen houden in, voor zover hier van belang:
‘OvJreq.
(…)
beslag:onttrekken
klaagschrongegrond’
Uit deze opmerking valt mijns inziens niet met voldoende zekerheid af te leiden dat de Officier van Justitie voornemens is bij afzonderlijke beschikking onttrekking aan het verkeer te vorderen. Deze opmerking is gemaakt tijdens het requisitoir in de strafzaak, toen de Officier van Justitie dus niet bekend was dat de verdachte zou worden vrijgesproken. Daar komt bij dat het niet gebruikelijk is bij afzonderlijke beschikking onttrekking aan het verkeer te vorderen van inbeslaggenomen, reeds vernietigde voorwerpen, van welke voorwerpen in casu gelet op het bepaalde in art. 117 lid 2 onder a Sv jo. art. 10 lid 1 onder 10 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen4 wel sprake zal zijn. Uit de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434 Sv toegezonden stukken blijkt dus niet zonder meer van het voornemen van de Officier van Justitie tot vordering van onttrekking aan het verkeer over te zullen gaan.
13.
Het middel slaagt.
14.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
15.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing naar het Gerechtshof te 's Gravenhage teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2010
R. Kuiper, Beklag tegen beslag, Strafblad 2008, p. 83–111, i.h.b. p. 103. Vgl. ook: HR 27 april 1972, NJ 1972, 341; HR 8 november 1988, NJ 1989, 633; HR 12 november 2002, NJ 2003, 595; en HR 14 maart 2006, LJN AV0335.
Genoemde aantekeningen houden in: ‘lijkt efficiënt zaak inh. te behandelen, n op voorhand klaagschr. OvJ + adv: ja’. De behandeling in raadkamer, de vrijspraak en de onderhavige beschikking dateren alle van 8 april 2008.
- ‘1.
Onder de voorwerpen, bedoeld in artikel 117, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, welke niet geschikt zijn voor opslag, zijn in ieder geval begrepen:
- 1o.
middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet;’
Uitspraak 09‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Beslag. Maatstaf. Nu de Rb zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
9 februari 2010
Strafkamer
Nr. 08/02085 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 april 2008, nummer RK 08/200, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. H. Oldenhof, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift met de klacht dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans de ongegrondverklaring onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Vast staat dat bedoelde hennepplanten op 16 oktober 2007 onder [betrokkene 1] in beslag zijn genomen en klager in eigendom toebehoren.
De hennepplanten zijn in beginsel vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu er aanwijzingen waren dat klager met deze voorwerpen een strafbaar feit had gepleegd, te weten - kort gezegd - opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en/of opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod (artikel 3 j° 11 Opiumwet), en het ongecontroleerde bezit van hennepplanten in strijd met de wet is. Klager werd voor dit strafbare feit vervolgd.
De hennepplanten mochten, zeker gelet op hun omvang, in beslag worden genomen, teneinde nader onderzoek te doen naar het gewicht etc. Op dat moment was niet hoogst onwaarschijnlijk dat een strafbare hoeveelheid hennep zou worden vastgesteld. De rechtbank acht het beslag niet onrechtmatig. Dat de politierechter d.d. 8 april 2008 heeft besloten tot vrijspraak van klager wegens onvoldoende bewijs ten aanzien van de strafbare hoeveelheid doet daaraan niet af."
2.3. Het gaat hier om vijf onder de klager op de voet van art. 94 Sv inbeslaggenomen hennepplanten. In een geval als het onderhavige dient de Rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd (HR 7 juli 2009, LJN BI0524, NJ 2009, 405).
2.4. Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 is weergegeven heeft de Rechtbank, die zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, haar beslissing niet toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010.