Rb. Midden-Nederland, 25-06-2018, nr. 6493639 AE VERZ 17-93
ECLI:NL:RBMNE:2018:3285
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
25-06-2018
- Zaaknummer
6493639 AE VERZ 17-93
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2018:3285, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 25‑06‑2018; (Kort geding)
ECLI:NL:RBMNE:2018:3373, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 24‑04‑2018; (Tussenbeschikking)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2018-0854
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0854
AR-Updates.nl 2018-0855
VAAN-AR-Updates.nl 2018-0855
Uitspraak 25‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Eindbeschikking. Vernietiging ontslag op staande voet. Werkgever failliet na indiening verzoekschrift werknemer. Voortzetting procedure m.b.t. vernietiging opzegging en verklaring voor recht rechtsgeldigheid opzegging. Zelfstandige betekenis. Art. 28 Fw.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6493639 AE VERZ 17-93 HV/1316
Beschikking van 25 juni 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de tegenverzoeken,
procederend in persoon,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij ten aanzien van de als gevolg van haar faillissement geschorste verzoeken van [verzoekster] ,
procederend zonder gemachtigde,
2. Mr. C. Bijl q.q., kantoorhoudend te Harderwijk, in hoedanigheid van curator in het faillissement van [verweerder] ,
verder ook te noemen: de curator,
verwerende partij ten aanzien van de ondanks het faillissement niet-geschorste verzoeken van [verzoekster] ,
verzoekende partij in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. F.W. Aartsen.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 24 april 2018, waarin voortzetting van de mondelinge behandeling is
bepaald;
- de brief van mr. Aartsen van 9 mei 2018.
1.2.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2018.
[A] heeft voor [verzoekster] het woord gevoerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1.
[verweerder] is een familiebedrijf dat zich richt op personenvervoer. Het bedrijf is opgericht door [B] en drie zonen werken in het bedrijf. Eind 2016, begin 2017, verkeerde [verweerder] financieel in zwaar weer.
2.2.
Op 1 februari 2017 is [A] (hierna te noemen: [A] ) door de aandeelhouders van [verweerder] (diverse leden van de [naam familie] , waaronder [B] ) benoemd tot (zelfstandig bevoegde) statutair directeur van [verweerder] .
2.3.
[verzoekster] , geboren op [1984] , is op 1 februari 2017 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [verweerder] als Manager Operationele Zaken voor 36 uur per week en tegen een salaris van € 3.895,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. Op of omstreeks 26 april 2017 heeft [verzoekster] de beschikking gekregen over een leaseauto, een Mercedes A-klasse met kenteken [kenteken] met een cataloguswaarde van € 42.629,--. Het leasebedrag van € 735,17 per maand werd voldaan door [verweerder] .
2.4.
Op enig moment is tussen [verzoekster] en [A] een affectieve relatie ontstaan. Sinds juni 2017 wonen zij samen in [woonplaats] .
2.5.
Op 10 april 2017 zijn in een bijeenkomst - onder meer georganiseerd door de tweelingzus van [verzoekster] , die werkzaam was bij het sinds 8 februari 2017 ook door [A] geleide bedrijf [bedrijfsnaam 1] - beschuldigingen gedaan aan het adres van [A] . [verzoekster] was op deze bijeenkomst aanwezig.
2.6.
Op 21 september 2017 heeft de [naam familie] een familieberaad gehouden.
2.7.
Op 22 september 2017 hebben de aandeelhouders van [verweerder] [A] als statutair directeur ontslagen.
2.8.
In de ochtend van 25 september 2017 heeft [verzoekster] zich per e-mail ziek gemeld bij [verweerder] :
“Beste [C] ,
Ik meld me bij deze ziek.
[verzoekster] ”
2.9.
Bij brief van 25 september 2017 heeft [verweerder] ( [B] , algemeen directeur) [verzoekster] op staande voet ontslagen:
“Op 14 februari 2017 was u aanwezig tijdens een rechtszitting van de heer [A] bij de rechtbank Den Bosch tegen zijn voormalige werkgever Frigo. De heer [A] werd door mr Stassen bijgestaan. De procedure ging over de uitwinning van een beslag van € 45.000,-- exclusief BTW door Frigo. Tijdens deze zitting hebt u kennis genomen van het feit dat de heer [A] strafrechtelijk was veroordeeld voor oplichting en verduistering tijdens dienstbetrekking en tevens civielrechtelijk was veroordeeld om behoorlijke bedragen aan schadevergoeding aan Frigo terug te betalen omdat hij zakelijke gelden voor privé doeleinden had gebruikt toen hij als algemeen directeur voor Frigo werkzaam was. Tijdens een schorsing van de zitting is op de gang uit onderhandeld dat de heer [A] naast het beslag dat Frigo kon uitwinnen nog een extra betaling aan Frigo zou doen van € 20.000,--. Een van de argumenten waarmee Frigo werd overtuigd akkoord te gaan met een regeling was dat de heer [A] zou lijden aan een terminale longziekte en hij zijn zoontje niet met een schuld achter wilde laten. U werd aan Frigo gepresenteerd als de verzorger van [D] die bij het overlijden van de heer [A] voor hem zou gaan zorgen.
De feiten dat de heer [A] voor oplichting en verduistering tijdens dienstbetrekking was veroordeeld, aanzienlijke bedragen aan zijn voormalige werkgever moest terug betalen omdat hij geld van Frigo privé had uitgegeven en terminaal ziek zou zijn, hebt u niet met ons gedeeld. U hebt ons niet gewaarschuwd, hetgeen uit hoofde van uw functie van u verwacht had mogen worden. U wist dat het ging om het voortbestaan van ons familiebedrijf. Ondertussen zag u dat de heer [A] veel geld uitgaf, enorme aankopen deed, luxe uitgaven deed voor zichzelf, zonder dat u op grond van de kennis die u had, hebt ingegrepen.
Het feit dat u dus belangrijke en essentiële informatie voor ons hebt achtergehouden is ernstig. (…)
Deze feiten leveren ieder voor zich, maar ook in hun onderlinge samenhang bezien, mede ook in het licht van de andere in deze brief geschetste omstandigheden, een dringende reden op. (…)
Verder laten wij u weten een grondig onderzoek in te stellen naar alle bedragen die vanuit de onderneming aan u en de heer [A] privé ten goede zijn gekomen, zonder dat daar een contractuele afspraak aan ten grondslag heeft gelegen. Ook zullen wij onderzoeken van welke feiten u allemaal nog meer weet heeft gehad en voor ons heeft verzwegen. Wij behouden ons daarover alle rechten en weren voor.”
[verzoekster] is verzocht de leaseauto in te leveren.
2.10.
Bij brief van 29 september 2017 heeft de voormalig gemachtigde van [verzoekster] (mr. H.M.S. Tigchelaar) [verweerder] gesommeerd het ontslag op staande voet in te trekken, [verzoekster] te laten re-integreren en de werkzaamheden te laten hervatten zodra zij daartoe in staat moest worden geacht.
2.11.
Bij brief van 9 oktober 2017 heeft [verweerder] ( [B] ) [verzoekster] , voor het geval het op 25 september 2017 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig zou zijn en de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, wederom op staande voet ontslagen:
“Afgelopen vrijdag hebben wij u al een opdrachtbevestiging toegestuurd aan [naam recherchebureau] welke mede door u, op naam van [verweerder] , is aangegaan en door u is getekend. Dit privéonderzoek had geen enkele relatie met [verweerder] .
Verder hebben wij hedenmorgen ontdekt dat u de huurovereenkomst van uw woning te [woonplaats] aan de [adres] , eveneens op naam van [verweerder] hebt gezet. De huurovereenkomst is aangegaan op juni 2017 en de facturen staan op naam van [verweerder] . Dit is zeer ernstig.
(…)
Uit alle feiten en omstandigheden beschreven in de brieven van 25 september, 3 oktober en 6 oktober 2017 blijkt niet alleen dat u niet heeft gewaarschuwd en niet heeft ingegrepen, maar dat u zoals uit de nieuwe feiten blijkt er zelfs aan hebt meegedaan.
U hebt [verweerder] voor privé doeleinden contractueel gebonden door uw woning op naam van [verweerder] te zetten en door [naam recherchebureau] , op kosten van [verweerder] onderzoek te laten doen dat enkel ten dienste stond van u zelf en uw scheidingsprocedure tegen de heer [E] .
Alle feiten en omstandigheden zoals in de eerder genoemde brieven genoemd en de in deze brief genoemde nieuwe feiten leveren ieder voor zich, maar ook in hun onderlinge samenhang bezien, een dringende reden op om u op staande voet te ontslaan.”
[verzoekster] is verzocht de leaseauto per omgaande in te leveren.
2.12.
Op 8 november 2017 heeft [verzoekster] [verweerder] in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, en - kort gezegd - veroordeling van [verweerder] tot wedertewerkstelling van en loonbetaling aan haar gevorderd. [verweerder] heeft in reconventie gevorderd - kort gezegd - dat [verzoekster] wordt veroordeeld haar leaseauto in te leveren. Bij vonnis van 6 december 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van [verzoekster] in conventie afgewezen en de vordering van [verweerder] in reconventie toegewezen (zaaknummer 6388038 AV EXPL 17-47). Op 8 december 2017 heeft [verzoekster] haar leaseauto ingeleverd.
2.13.
Op 24 november 2017 heeft [verzoekster] haar verzoekschrift in deze zaak ingediend. Op 26 januari 2018 heeft voor [verweerder] haar ‘verweerschrift, tevens houdende een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst’ ingediend.
2.14.
Bij vonnis van 2 februari 2018 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, [verweerder] in staat van faillissement verklaard (insolventienummer C/05/18/57 F).
Tot curator is benoemd mr. C. Bijl te Harderwijk.
3. Het verzoek en het tegenverzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zakelijk weergegeven:
primair:
- a.
het ontslag op staande voet d.d. 25 september 2017 te vernietigen;
- b.
het voorwaardelijk ontslag op staande voet d.d. 9 oktober 2017 te vernietigen;
- c.
[verweerder] te veroordelen tot doorbetaling van het loon en emolumenten vanaf 1 oktober 2017 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, met de wettelijke verhoging over het achterstallige loon vanaf 1 oktober 2017 tot de voldoening en de wettelijke rente over het geheel vanaf 24 november 2017 tot de voldoening;
subsidiair:
voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet d.d. 25 september 2017 niet rechtsgeldig en onregelmatig is gegeven;
voor recht te verklaren dat het voorwaardelijk ontslag op staande voet d.d. 9 oktober 2017 niet rechtsgeldig en onregelmatig is gegeven;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 4.206,60 bruto ex artikel 7:672 lid 10 Burgerlijk Wetboek (BW), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de voldoening;
[verweerder] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 40.000,-- bruto;
primair en subsidiair:
[verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken het volgende ten grondslag. Primair zijn de verwijten van [verweerder] aan haar adres onterecht en leveren deze geen reden voor ontslag op staande voet op. Uit de functie van [verzoekster] kan geen verplichting worden afgeleid op grond waarvan zij [verweerder] zou moeten informeren over onderwerpen die de (voormalig) statutair directeur [A] betreffen. Niet alleen dient het recht op privacy van [A] te worden gerespecteerd, vanwege de affectieve relatie tussen [verzoekster] en [A] raakt dit ook haar persoonlijk levenssfeer. Daarnaast is niet [verzoekster] maar [A] de overeenkomsten met [naam recherchebureau] (hierna te noemen: [naam recherchebureau] ) en de huurovereenkomst met betrekking tot de woning in [woonplaats] op naam van [verweerder] aangegaan. Subsidiair was [B] op de hoogte van het strafrechtelijke verleden en de gezondheidstoestand van [A] . Ook heeft [A] tegen [verzoekster] gezegd dat [B] toestemming had gegeven voor het sluiten van de genoemde overeenkomsten op naam van [verweerder] . Meer subsidiair geldt dat [verzoekster] ten tijde van beide ontslagen ziek was, dat de ontslagen niet onverwijld zijn gegeven (gelet op de kennis die [B] had) en dat zij niet is gehoord.
3.3.
[verweerder] voert verweer met als conclusie dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van [verzoekster] afwijst, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beschikking tot de voldoening.
3.4.
Bij brief van 9 mei 2018 heeft mr. Aartsen laten weten dat wat betreft het verzoek van [verzoekster] de curator verweer zal voeren conform het door [verweerder] ingediende verweerschrift. Het eveneens vóór het faillissement door [verweerder] ingediende zelfstandige verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [verzoekster] wordt namens de curator ingetrokken. Aan de overige ingediende zelfstandige tegenverzoeken wordt door de curator vastgehouden, in die zin dat hij de kantonrechter verzoekt [verzoekster] te veroordelen om aan de curator te voldoen:
- 1.
een bedrag van € 1.782,59 ter zake van de kosten van de aan haar ter beschikking gestelde leaseauto over de periode van 25 september 2017 tot en met 8 december 2017 en een bedrag van € 333,-- aan bekeuringen, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf twee dagen na het wijzen van deze beschikking;
- 2.
de kosten van [naam recherchebureau] ten bedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee dagen na het wijzen van deze beschikking;
- 3.
de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van deze beschikking.
3.5.
Op wat partijen verder over en weer hebben aangevoerd wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling
De verzoeken
4.1.
Vooropgesteld wordt dat vanwege het faillissement van [verweerder] de kantonrechter uitsluitend een oordeel zal geven over het verzoek van [verzoekster] voor zover dit betreft de vernietiging van het ontslag op staande voet op 25 september 2017 en/of 9 oktober 2017, althans de door [verzoekster] dienaangaande verzochte verklaringen voor recht. De kantonrechter verwijst naar de beschikking van 24 april 2018. [verzoekster] heeft de curator niet in het geding opgeroepen. De curator heeft echter het verweer tegen dit deel van het verzoek overgenomen blijkens de brief van 9 mei 2018. De procedure wordt derhalve voor wat betreft dit deel van de procedure voortgezet tegen de boedel. De procedure is wat betreft de overige verzoeken van [verzoekster] geschorst, om alleen dan te worden voortgezet als de vordering ter verificatie wordt betwist (artikel 29 Faillissementswet, Fw).
4.2.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster] de verzoeken tot vernietiging van de gegeven ontslagen op staande voet ex artikel 7:681 BW tijdig ingediend.
4.3.
[verzoekster] heeft ter zitting gesteld dat zij het ‘verweerschrift, tevens houdende een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst’ van [verweerder] niet ontvangen heeft. Pas door het bericht van mr. Aartsen op 9 mei 2018 is zij ook op de hoogte geraakt van de tegenverzoeken.
Mr. Aartsen heeft vervolgens navraag gedaan bij de voormalig gemachtigde van [verweerder] , mr. C.L. Kock. Mr. Kock heeft verklaard dat zij het verweerschrift aan de voormalig gemachtigde van [verzoekster] , mr. Tigchelaar, heeft toegezonden via het computerprogramma WeTransfer en dat mr. Tigchelaar het bestand op 25 januari 2018 heeft gedownload. Pas op 30 januari 2018 heeft mr. Tigchelaar zich onttrokken.
De kantonrechter heeft geen reden aan deze verklaring te twijfelen, zodat in deze procedure wordt aangenomen dat met mr. Tigchelaar ook [verzoekster] het verweerschrift heeft ontvangen. Voor zover dat feitelijk niet het geval is, zal [verzoekster] zich moeten wenden tot mr. Tigchelaar. Overigens is datgene wat [verweerder] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd uitgebreid besproken tijdens de mondelinge behandeling op 14 mei 2018 en vertoont deze procedure inhoudelijk grote gelijkenis met het tussen partijen gevoerde kort geding. [verzoekster] heeft de gelegenheid gehad adequaat te reageren.
4.4.
Artikel 7:677 lid 1 BW bepaalt dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (ontslag op staande voet). Op grond van artikel 7:681 lid 1 BW is - kort gezegd - een opzegging in strijd met deze bepaling vernietigbaar.
Dat [verzoekster] zich in de ochtend van 25 september 2017 heeft ziekgemeld beïnvloedt de beoordeling van het ontslag op staande voet niet. Ingevolge artikel 7:670a lid 2 sub c BW geldt het opzegverbod tijdens ziekte dan niet. Het ontslag op staande voet heeft ook geen verband met de ziekmelding van [verzoekster] . Gelet op de schorsing van de procedure wat betreft de overige vorderingen van [verzoekster] komt de kantonrechter nu niet toe aan de vraag naar de betekenis van het feit dat [verzoekster] op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd dat zij ten tijde van het ontslag ziek was, terwijl [verweerder] dit heeft weersproken en een deskundigenoordeel in de zin van 7:629a BW ontbreekt.
4.5.
[verzoekster] heeft betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.6.
[verweerder] heeft aan het ontslag op staande voet op 25 september 2017 ten grondslag gelegd dat [verzoekster] essentiële informatie over [A] heeft achtergehouden voor haar (aandeelhouders), terwijl vanuit haar functie verwacht had mogen worden dat zij die informatie had gedeeld. Die informatie betreft de veroordeling van [A] voor oplichting en verduistering tijdens zijn eerdere dienstbetrekking bij Frigo Group Logistics B.V. en/of Frigo Group B.V., (hierna te noemen: Frigo) de veroordeling van [A] om aanzienlijke bedragen aan Frigo terug te betalen (vanwege gebruik voor privé-doeleinden) en de terminale ziekte van [A] . Volgens [verweerder] was [verzoekster] hiervan al op 14 februari 2017 op de hoogte. Ook na de bijeenkomst van 10 april 2017 heeft [verzoekster] hierover met geen woord gerept.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen deze aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden het ontslag echter niet dragen. Weliswaar heeft [verzoekster] de veroordelingen en privésituatie van [A] en de kennis die zij daarvan had niet betwist, niet, althans onvoldoende, is komen vast te staan dat [verzoekster] wist dat (de aandeelhouders van) [verweerder] (de [naam familie] ), daarvan niet op de hoogte was. [verzoekster] heeft juist ter zitting verklaard dat zij ervan uitging dat [B] en
[F] (controller bij [verweerder] ) al langer op de hoogte waren.
Daar komt bij dat juist [A] van 1 februari 2017 tot 22 september 2017 de statutair directeur van [verweerder] was van en tevens de leidinggevende van [verzoekster] . In beginsel moest [verzoekster] dan ook aan [A] rapporteren. Van [verzoekster] kon niet worden verwacht dat zij - buiten [A] om - uit eigen beweging de aandeelhouders (de [naam familie] ) inlichtte over hetgeen haar ter ore was gekomen over zijn verleden. [verzoekster] was op 14 februari 2017 nog maar twee weken in dienst. Een en ander zou anders zijn als [verzoekster] had geweten dat de aandeelhouders niet op de hoogte waren, maar dit is niet, althans onvoldoende, komen vast te staan, ook niet na de bijeenkomst van 10 april 2017 waarna ook de aandeelhouders zijn ingelicht over de beschuldigingen aan het adres van [A] . Het door [verweerder] op 25 september 2017 aan [verzoekster] verleende ontslag op staande voet zal dan ook worden vernietigd.
4.8.
Aan het op 9 oktober 2017 gegeven voorwaardelijke ontslag op staande voet heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat [verzoekster] zelf ook heeft meegedaan aan en geprofiteerd van de misdragingen van [A] , namelijk het voor privé doeleinden contractueel binden van de onderneming.
Dit betreft in de eerste plaats de per 1 juni 2017 ten behoeve van [verzoekster] op naam van [verweerder] gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats] . De aan [verweerder] gerichte facturen met betrekking tot de maandelijkse huur werden ook op dit adres door [verzoekster] ontvangen (productie 3-21 van [verweerder] ).
[verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat zij een woning in [woonplaats] nodig had om na haar echtscheiding van [E] haar minderjarige kinderen te kunnen zien (op instructie van de rechter die de echtscheiding had uitgesproken:) buiten aanwezigheid van [A] . In februari 2017 heeft [verzoekster] de woning overgenomen van haar tweelingzus en in juni 2017 is de huurovereenkomst met verhuurder Villex Wonen overgezet. Omdat het niet mogelijk was de huurovereenkomst op naam van [verzoekster] zelf te zetten, heeft [A] deze in overleg met [B] en [F] op naam van [verweerder] gezet. [verzoekster] zelf betaalde de huur.
In de tweede plaats heeft [A] op naam en voor rekening van [verweerder] een ‘toedrachtsonderzoek’ laten uitvoeren door [naam recherchebureau] met als doel te achterhalen ‘of de kinderen bij de heer [E] of zijn ouders verblijven’ (hetgeen van belang was in de echtscheidingsprocedure tussen [verzoekster] en [E] ). [verzoekster] heeft de opdracht hiertoe op 9 juni 2017 mede-ondertekend. [verzoekster] heeft gesteld dat zij dit heeft gedaan omdat sprake was van een persoonsonderzoek, maar heeft het privédoel van het onderzoek niet weersproken. Wel heeft zij gesteld dat het onderzoek plaatsvond in het kader van het na 10 april 2017 door [verweerder] aan [naam recherchebureau] gevraagde onderzoek naar de juistheid en herkomst van de op die dag aan [A] gedane beschuldigingen. De beschuldigingen zouden mede afkomstig zijn van haar ex-echtgenoot die ook in dienst was bij [verweerder] . [verzoekster] heeft echter niet verklaard wat de opdracht met betrekking tot de kinderen van haar en [E] , door [A] voorzien van gedetailleerde informatie in zijn e-mail van 6 juni 2017 aan [naam recherchebureau] (productie 3-18 van [verweerder] ), daarmee te maken had. Bovendien is de band van [E] met [verweerder] twijfelachtig. Uit de door [verweerder] overgelegde loonstrook van [E] blijkt een dienstverband van uitsluitend de maand februari 2017 (productie 3-6).
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter had [verzoekster] niet met deze overeenkomsten mogen instemmen, in ieder geval niet zonder verdere verificatie en/of melding binnen de onderneming van [verweerder] , althans bij de aandeelhouders (de [naam familie] ). [verweerder] werd immers voor privédoeleinden van [verzoekster] gebonden en droeg daarmee het betalingsrisico. [verzoekster] had zich ervan bewust moeten zijn dat de besluiten van [A] vragen zouden kunnen oproepen, dit gelet op haar wetenschap van het verleden van [A] bij Frigo en zijn veroordelingen, zij intussen een affectieve relatie met [A] had gekregen en wist, althans vanuit haar functie moet hebben geweten, dat [verweerder] in financieel zwaar weer zat. [verzoekster] had zich moeten realiseren dat het voor privédoeleinden binden van de onderneming ten behoeve van een pas enkele maanden in dienst zijnde Manager Operationele Zaken zeer ongebruikelijk is. Het valt [verzoekster] te verwijten dat zij hiermee (zonder meer) heeft ingestemd. Dat [A] haar vertelde dat [B] akkoord was, had [verzoekster] - met de kennis die ze had - niet zonder meer voor waar mogen aannemen. Dat [B] of de andere aandeelhouders van [verweerder] instemming hebben gegeven blijkt ook nergens. Op het huurcontract staat overigens ook niet [B] genoemd, maar [G] (productie 3-36 van [verweerder] ).
Deze handelwijze van [verzoekster] wordt aangemerkt als een zodanig ernstige schending van de op haar rustende verplichting zich jegens [verweerder] als goed werknemer te gedragen en daarmee als een dermate ernstige inbreuk op het vertrouwen dat [verweerder] in haar moet kunnen stellen, dat van [verweerder] redelijkerwijs niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst na 9 oktober 2017 te laten voortduren De persoonlijke omstandigheden van [verzoekster] staan daartoe niet in de weg.
4.10.
Eveneens wordt aangenomen dat het ontslag op staande voet op 9 oktober 2017 onverwijld is gegeven nadat [verweerder] op de hoogte was geraakt van de betrokkenheid van [verzoekster] . [verweerder] heeft gesteld dat de aandeelhouders (de [naam familie] ) pas tijdens het familieberaad op 21 september 2017 op de hoogte raakten van de strafrechtelijke en civielrechtelijke veroordelingen van [A] , alsmede van een belangrijk deel van de bedragen die via de holding van [A] aan [verweerder] waren onttrokken. De huurovereenkomst en de opdracht aan [naam recherchebureau] ten behoeve van [verzoekster] kwamen pas later aan het licht, na (het op 25 september 2017 reeds aangekondigde) verdergaand onderzoek en toen [verweerder] op 9 oktober 2017 een betalingsherinnering van [naam recherchebureau] ontving. [verzoekster] heeft dit laatste niet, althans onvoldoende, weersproken.
Aan het voorgaande doet niet af dat [verweerder] [verzoekster] niet meer heeft gehoord omtrent de beschuldigingen aan haar adres. De feiten spreken voor zich. Overigens had [verzoekster] ook direct na het eerste ontslag op staande voet zelf openheid van zaken kunnen geven aan [verweerder] , hetgeen zij heeft nagelaten.
4.11.
Het verzoek van [verzoekster] tot vernietiging van het (voorwaardelijk) ontslag op staande voet op 9 oktober 2017 zal worden afgewezen. Het voorgaande betekent dat de door [verzoekster] gevorderde verklaring voor recht dat dit ontslag niet rechtsgeldig en onregelmatig is, eveneens zal worden afgewezen.
Voor zover [verzoekster] nog een loonvordering op [verweerder] zou hebben voor de (gevorderde) periode van 1 oktober 2017 tot 9 oktober 2017 geldt dat deze vordering, die voldoening uit de boedel ten doel heeft, is geschorst (ingevolge artikel 29 Faillissementswet). De beslissing dienaangaande is aangehouden. Dit geldt eveneens voor de beslissing over de proceskosten.
De tegenverzoeken
4.12.
De curator heeft de procedure wat betreft de tegenverzoeken van [verweerder] overgenomen. Vaststaat dat [verzoekster] de leaseauto pas heeft ingeleverd op 8 december 2017, nadat zij daartoe in kort geding was veroordeeld. Dit, terwijl zij in beide ontslagbrieven reeds was verzocht de leaseauto in te leveren. Door dat niet meteen te doen heeft [verzoekster] het risico genomen dat zij later de kosten daarvan zou moeten terugbetalen, als een van beide ontslagen rechtsgeldig zou worden geacht en zij dus een periode ten onrechte de beschikking zou hebben gehad over de door [verweerder] betaalde leaseauto.
Het door [verzoekster] niet weersproken bedrag van € 735,17 per maand aan kosten voor de leaseauto zal worden toegewezen, berekend op € 1.470,34 over de periode van 9 oktober 2017 tot aan 8 december 2017. Ook de met de leaseauto van [verzoekster] veroorzaakte boetes, blijkens productie 10 van [verweerder] te [woonplaats] , heeft [verzoekster] niet weersproken. Het bedrag van € 333,-- aan boetes zal eveneens worden toegewezen, eveneens de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd.
4.13.
Nu het niet [verzoekster] was, maar [A] die het besluit heeft genomen tot de inschakeling van [naam recherchebureau] in het kader van de echtscheidingsprocedure van [verzoekster] en [E] en de opdracht daartoe heeft gegeven (productie 3-18 van [verweerder] ), ziet de kantonrechter geen aanleiding [verzoekster] in de kosten van dit onderzoek te veroordelen. Dit deel van het tegenverzoek zal worden afgewezen.
4.14.
Nu het tegenverzoek met betrekking tot de leaseauto zal worden toegewezen, zal [verzoekster] worden veroordeeld in de proceskosten wat betreft dit onderdeel van de procedure. Deze kosten worden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde aan de zijde van de curator.
5. De beslissing
De kantonrechter:
op de verzoeken:
5.1.
vernietigt het op 25 september 2017 aan [verzoekster] door [verweerder]
verleende ontslag op staande voet;
5.2.
wijst de verzoeken van [verzoekster] tot vernietiging van het op 9 oktober 2017 gegeven (voorwaardelijk) ontslag op staande voet en tot het voor recht verklaren, dat dit ontslag op staande voet niet rechtsgeldig en onregelmatig is gegeven, af;
5.3.
verstaat dat de resterende verzoeken van [verzoekster] jegens [verweerder] zijn geschorst;
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
op de tegenverzoeken:
5.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan de curator van € 1.470,34 ter zake van de kosten van de leaseauto over de periode van 9 oktober 2017 tot 8 december 2017 en € 333,-- ter zake van verkeersboetes, het totaal van € 1.803,34 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf twee dagen na heden tot de voldoening;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.
Uitspraak 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Tussenbeschikking. Vernietiging ontslag op staande voet. Werkgever failliet na indiening verzoekschrift werknemer. Voortzetting procedure m.b.t. vernietiging opzegging en verklaring voor recht rechtsgeldigheid opzegging. Zelfstandige betekenis. Art. 28 Fw
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6493639 AE VERZ 17-93 HV/1316
Beschikking van 24 april 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoekster],
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het tegenverzoek,
procederend in persoon,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het tegenverzoek,
procederend zonder gemachtigde.
1. De overwegingen van de kantonrechter
In het verzoek en in het tegenverzoek
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] (tot vernietiging van ontslag op staande voet), ter griffie ingekomen op 24 november 2017 met 10 producties;
- het verweerschrift van [verweerder], tevens houdende een (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, ingekomen op 26 januari 2018 met 10 producties;
- de brief/fax van mr. C.L. Kock (op dat moment gemachtigde van [verweerder]) van vrijdag
2 februari 2018 (ingekomen om 17.41 uur), waarin zij meedeelt dat bij vonnis van
2 februari 2018 door de rechtbank Gelderland het faillissement van [verweerder] is uitgesproken en dat zij noch [verweerder] ter zitting zullen verschijnen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op maandag 5 februari 2018 (om 9.00 uur). [verzoekster] is daarbij wel en [verweerder] is daarbij niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. [verzoekster] is verzocht te laten weten of zij, vanwege het faillissement van [verweerder], schorsing van de procedure of uitspraak wil, zowel wat betreft het door haar ingediende verzoek als wat betreft het door [verweerder] ingediende zelfstandige verzoek.
1.3.
Bij brief van 15 februari 2018 heeft [verzoekster], in ieder geval wat betreft het door haar ingediende verzoek tot vernietiging van het aan haar op 25 september 2017 gegeven ontslag op staande voet, laten weten dat zij - naar de kantonrechter begrijpt - uitspraak wil.
1.4.
Bij brief van 16 februari 2018 heeft de curator van [verweerder] (mr. C. Bijl) laten weten dat wat betreft de tegen [verweerder] ingestelde verzoeken die de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben de procedure op grond van het bepaalde in artikel 29 Faillissementswet (Fw) wordt geschorst. Omdat de verzoeken tot vernietiging van het ontslag op staande voet en tot het geven van een verklaring voor recht geen ander belang hebben dan de toewijsbaarheid van de overige ingestelde verzoeken die voldoening uit de boedel ten doel hebben, hebben deze verzoeken voor het bepaalde in artikel 29 Fw geen zelfstandige betekenis en dient de procedure ook voor wat betreft die verzoeken van rechtswege te worden geschorst, aldus de curator.
1.5.
In tegenstelling tot de curator is de kantonrechter van oordeel dat de verzoeken tot vernietiging van het (/de) ontslag(en) op staande voet en het geven van een verklaring voor recht met betrekking tot de rechtsgeldigheid van het (/de) ontslag(en) op staande voet zelfstandige betekenis hebben. Het gaat daarbij om meer dan (kort gezegd) betaling van loon en schadevergoeding, maar ook om herstel van eer en goede naam (zie ook Gerechtshof Arnhem/Leeuwarden 10 september 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:6650).
Ook in relatie tot het UWV kan een beslissing hieromtrent van belang zijn.
De procedure zal dienaangaande dan ook worden voortgezet (artikel 28 Fw). Een eventuele veroordeling van [verweerder] heeft jegens de boedel echter geen rechtskracht (artikel 25 Fw).
1.6.
Zoals reeds in het proces-verbaal is genoemd bleek het verweer van [verweerder] tegen het verzoek van [verzoekster] de kantonrechter pas na de mondelinge behandeling op
5 februari 2018. Omdat dit verweer niet met [verzoekster] is besproken, acht de kantonrechter een nieuwe mondelinge behandeling noodzakelijk. Het verweer van [verweerder] zal dan aan de orde komen.
1.7.
Ook wat betreft het door [verweerder] ingestelde (voorwaardelijke) zelfstandig ontbindingsverzoek (met nevenverzoeken) geldt dat [verzoekster] kan kiezen tussen hetzij het schorsen van de procedure teneinde de curator op te roepen de procedure over te nemen, hetzij het voorzetten van de procedure buiten bezwaar van de boedel, hetzij het vragen van ontslag van instantie (artikel 25 j ̊ 27 Fw).
Nu [verzoekster] nog geen schorsing of ontslag van instantie heeft verzocht, geldt thans dat ook dit deel van de procedure doorloopt. De kantonrechter zal dit op de voortgezette mondelinge behandeling met [verzoekster] bespreken. Zij zal dan ook moeten reageren op het zelfstandig ontbindingsverzoek (met nevenverzoeken) van [verweerder].
Overigens wijst de kantonrechter erop dat de curator bevoegd is te allen tijde het proces aan de zijde van [verweerder] over te nemen. Bij brief van 23 februari 2018 heeft mr. Bijl ook laten weten dat mr. Kock niet langer als gemachtigde van [verweerder] optreedt. De kantonrechter neemt aan dat deze mededeling namens mr. Kock is gedaan.
Het faillissement kan uiteindelijk gevolgen hebben voor het voortbestaan van [verweerder] als rechtspersoon.
1.8.
Alle overige beslissingen worden aangehouden.
2. De beslissing
De kantonrechter:
in het verzoek en in het tegenverzoek:
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op maandag 14 mei 2018 om 10.30 uur in het gerechtsgebouw aan het Vrouwe Justitiaplein 1 te Utrecht;
bepaalt dat indien [verzoekster] op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, zij uiterlijk op
1 mei 2018 schriftelijk aan de rechtbank (ter attentie van de administratie, afdeling verzoekschriften, van de kantonrechter) of per e-mail aan civiel.rb.mnl.utrecht@rechtspraak.nl om een nieuwe dag- en uurbepaling dient te vragen, onder vermelding van:
- zaaknummer
- reden uitstel
- opgave van haar verhinderdata
- in de twee maanden volgend op het uitstelverzoek;
bepaalt dat na het verstrijken van voornoemde termijn tot en met 1 mei 2018 alleen uitstel zal worden verleend als de zaak daardoor niet onnodig wordt vertraagd en/of als daarvoor een dringende reden is;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.