Over de bewezenverklaring en kwalificatie wordt niet geklaagd. In het algemeen geldt dat een zogenoemde alternatieve bewezenverklaring toelaatbaar is voor zover een keuze uit de in de tenlastelegging alternatief vermelde kwalificaties voor de strafrechtelijke betekenis van het feit van geen belang is, HR 5 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6691, waarin wordt verwezen naar HR 22 april 1986, NJ 1986/827, rov. 6.4). Dat lijkt hier het geval te zijn, zo ook mijn ambtgenoot AG Vegter in zijn conclusie van 12 februari 2013, ECLI:NL:PHR:2013:BZ5602. HR: art. 81.1 RO.
HR, 22-01-2019, nr. 18/00061
ECLI:NL:HR:2019:88
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
18/00061
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:88, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1318
ECLI:NL:PHR:2018:1318, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:88
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling door dreigend een mes te tonen en daarmee stekende bewegingen te maken, art. 285.1 Sr. 1. Klacht dat Hof enkel acht mag slaan op eerdere veroordelingen indien die vallen onder het bereik van de recidivebepaling art. 43a Sr. 2. Klacht dat responsieplicht bestaat voor verzoeken/verweren die in appelschriftuur staan vermeld en die niet uitdrukkelijk op de zitting zijn herhaald. HR: art. 80a RO, met schriftelijk standpunt AG . Samenhang met 18/00062.
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 18/00061
YTA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 september 2017, nummer 20/003617-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling door dreigend een mes te tonen en daarmee stekende bewegingen te maken, art. 285.1 Sr. 1. Klacht dat Hof enkel acht mag slaan op eerdere veroordelingen indien die vallen onder het bereik van de recidivebepaling art. 43a Sr. 2. Klacht dat responsieplicht bestaat voor verzoeken/verweren die in appelschriftuur staan vermeld en die niet uitdrukkelijk op de zitting zijn herhaald. HR: art. 80a RO, met schriftelijk standpunt AG . Samenhang met 18/00062.
Nr. 18/00061 Zitting: 27 november 2018 | Mr. D.J.M.W. Paridaens Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij verstek bij arrest van 1 september 2017 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling”1., veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 18/00062. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Heerlen, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel berust kennelijk op de opvatting dat het hof enkel acht mag slaan op eerdere veroordelingen indien die vallen onder het bereik van de recidivebepaling uit art. 43a Sr. Die stelling vindt geen steun in het recht aangezien eerdere veroordelingen kunnen gelden als nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968, NJ 2010, 586). De bepaling is niet als zodanig in de tenlastelegging en bewezenverklaring opgenomen. Er zijn – zoals de steller van het middel ook erkent – eerdere onherroepelijke veroordelingen voor bedreigingen en daarmee mag de rechter rekening houden bij het bepalen van de (hoogte en aard van de) straf.
5. Het eerste middel faalt.
6. Het tweede en het derde middel berusten op onjuiste rechtsopvatting dat een responsieplicht bestaat voor verzoeken/verweren die in een appelschriftuur staan vermeld en niet uitdrukkelijk op de zitting zijn herhaald.
7. Er zijn geen verweren gevoerd op de zitting van het hof. De aanwezige raadsman was ook niet gemachtigd.
8. Deze middelen falen dus eveneens en evident.
9. Het standpunt is dat verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO omdat verdachte hierbij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft en/of de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2018