Hof Amsterdam, 07-04-2015, nr. 23-003355-13
ECLI:NL:GHAMS:2015:1732
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-04-2015
- Zaaknummer
23-003355-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1732, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑04‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:414, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Mega Drusus, schietpartij met dodelijke afloop in Amsterdam op 4 mei 2011.
parketnummer: 23-003355-13
datum uitspraak: 7 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-670401-11 tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum]
thans gedetineerd in [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12, 13 en 24 maart 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder 1:hij op of omstreeks 4 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [I.A.] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, éénmaal of meermalen met een vuurwapen één of meer kogel(s) in de (linker)borst, in elk geval in het lichaam van voornoemde [I.A.] heeft/hebben geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [I.A.] is overleden;
onder 2:hij op of omstreeks 4 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [So.A.] (geboren op [datum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, éénmaal of meermalen met een vuurwapen één of meer kogel(s) in de kaak, in elk geval in het lichaam van voornoemde [So.A.] heeft/hebben geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [So.A.] is overleden;
onder 3:hij op of omstreeks 4 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [Se.A.] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, naar voornoemde [Se.A.] is toegegaan waarna hij verdachte en/of zijn mededader(s) en/of (vervolgens) éénmaal of meermalen met een vuurwapen één of meer kogel(s) in het lichaam van voornoemde [Se.A.] heeft/hebben geschoten en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van voornoemde [Se.A.] heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
onder 4:hij op of omstreeks 4 mei 2011 te Amsterdam en/of Lelystad, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer wapens van categorie III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Nietigheid van de inleidende dagvaarding
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 4 tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat wordt ten laste gelegd, met vermelding van tijd en plaats, waar het zou zijn begaan en met vermelding van de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld. Aldus verwijst de tenlastelegging enerzijds naar een bepaald historisch gebeuren en anderzijds naar een delictsomschrijving, waaronder dat gebeuren naar het inzicht van de opsteller van de tenlastelegging valt.
Doel hiervan is enerzijds dat de verdachte voldoende wordt geïnformeerd om zich adequaat te kunnen verdedigen en anderzijds dat voor de rechter duidelijk is waarop hij het onderzoek moet richten.
In het dossier wordt melding gemaakt van meerdere wapens, te weten vuurwapens, messen en een boksbeugel. Daarbij gaat het om voorwerpen die kunnen worden gekwalificeerd als wapens van categorie II dan wel categorie III. Voorts gaat het om voorwerpen die zijn aangetroffen op 4 mei 2011 in Amsterdam en op 5 mei 2011 in Lelystad. Gelet daarop voldoet de tenlastelegging ten aanzien van feit 4, waarin het gaat om ‘een of meer wapens van categorie III’ niet aan de daaraan in de wet gestelde eisen. Dat de verdediging op dit punt geen verweer heeft gevoerd, maakt dat niet anders.
Inleiding
In het onderhavige onderzoek spelen de navolgende personen een rol:
[A.G.], de verdachte
[Ü.A.], de jongere man die de verdachte op 4 mei 2011 heeft vergezeld
[G.O.], de oudere man die de verdachte op 4 mei 2011 heeft vergezeld
[H.G.], mede-eigenaar van het garagebedrijf “X” en een neef van de verdachte
[O.G.], mede-eigenaar van het garagebedrijf “X” en een neef van de verdachte
[F.A.], stagiair bij garagebedrijf “X” (geen familie van de gebroeders [Se.A. en So.A)
[Se.A.], het slachtoffer dat zwaargewond is geraakt
[So.A], het slachtoffer dat is overleden
[I.A.], het slachtoffer dat is overleden
[B.O.], die [Se.A.], [So.A.] en [I.A.] vergezelde en aanwezig was in het kantoor bij garagebedrijf “[X]”.
Voor de leesbaarheid zal het hof de hiervoor genoemde personen zoveel mogelijk aanduiden met hun voor- en achternaam. Voor zover in processen-verbaal de namen zijn aangeduid met een andere schrijfwijze dan hiervoor vermeld wordt dat in de weergave ervan in dit arrest verbeterd opgenomen.
Verder speelt een rol het kantoor op de eerste verdieping van het garagebedrijf “X” op het adres […] in Amsterdam. Het hof zal zoveel mogelijk spreken over het kantoor.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 impliciet primair tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’. Op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om te schieten op de slachtoffers, en aldus de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Gelet op deze beslissing van het hof behoeven de overige door de verdediging op dit punt gevoerde verweren geen bespreking meer.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte op 4 mei 2011 tezamen en in vereniging met anderen heeft gehandeld. Het hof zal de verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde bestanddeel ‘medeplegen’.
Ten slotte zal het hof de verdachte vrijspreken van dat deel van het onder 3 tenlastegelegde voor zover dat ziet op het - kort gezegd - steken van [SeA.] met een mes. Het dossier biedt onvoldoende aanwijzingen dat een deel van de verwondingen van [Se.A.] (met name voor wat betreft de verwondingen in diens gezicht) met een mes zijn toegebracht en dat de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1: hij op 4 mei 2011 te Amsterdam, opzettelijk [I.A.] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen een kogel in het lichaam van voornoemde [I.A.] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [I.A.] is overleden.
onder 2: hij op 4 mei 2011 te Amsterdam, opzettelijk [So.A.] (geboren [datum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [So.A.] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [So.A.] is overleden;
onder 3:
hij op 4 mei 2011 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Se.A.] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen kogels in het lichaam van voornoemde [Se.A.] heeft geschoten.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 4 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren M.C. Smulders en M. de Joode (dossierpagina 100009 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 4 mei 2011 omstreeks 17:38 uur kregen wij, verbalisanten, opdracht om te gaan naar [adres] alwaar een schietpartij gaande zou zijn. Wij arriveerden daar om 17:44 uur. Wij hebben de AD5301 gevraagd naar de achterzijde van het pand te rijden om het pand van twee kanten te kunnen betreden. Wij hoorden dat de AD5301 een man met een buikwond had aangetroffen. Kort hierop zagen wij een man het pand gelegen aan de [adres] uit komen. De man bleek te zijn genaamd: [H.G.], geboren op [datum] te [plaats]. Hij verklaarde - kort samengevat -: “Hij is al weg. Hij is die kant op gelopen (wij zagen dat [H.G.] bedoelde: in de richting van Kurk). Er is niemand meer binnen. Er is iemand gewond.” Wij zagen dat [H.G.] naar een pand op de hoek van [adres] wees, naar het bedrijf X. Wij hoorden hem zeggen: “Het is daar boven gebeurd”. Wij zagen dat [H.G.] wees naar de eerste verdieping van het bedrijf X. Wij hoorden dat de collega’s van de AD5508 het pand inmiddels hadden betreden en dat zij op de eerste verdieping drie slachtoffers hadden aangetroffen. Wij zijn daarop het pand binnen gegaan via de garagedeur. Aan de rechterzijde bevond zich een deur naar de trap die naar de eerste verdieping leidt. Bovenaan de trap zagen wij een man, levenloos, in elkaar gezakt tegen de muur aan zitten. Dit bleek later te zijn: [I.A.], geboren op [datum] te [plaats]. Wij zagen dat de man onder het bloed zat. Wij zijn vervolgens de kantoorruimte ingelopen. Ik, verbalisant De Joode, zag ter hoogte van het keukentje twee personen naast elkaar op de grond liggen. Ik zag dat beide mannen onder het bloed zaten en ik zag bij beide mannen diverse verwondingen. Ik heb het slachtoffer dat nog aanspreekbaar was samen met de AD4701 naar het midden van de kantoorruimte verplaatst om ruimte voor de hulpverlening te creëren. Ik, verbalisant Smulders, had inmiddels een AED gehaald. Wij zijn vervolgens naar het andere slachtoffer gelopen. Wij zagen dat de man geen ademhaling had en dat hij levenloos op de grond lag. Wij zagen dat de man met zijn hoofd in een grote plas dik rood bloed lag. Ik, verbalisant De Joode, heb dit slachtoffer vervolgens verplaatst met de AD5508 om levensreddende handelingen te kunnen verrichten. Wij zijn de reanimatie gestart en hebben de AED aangesloten. Wij hebben het slachtoffer vervolgens overgedragen aan het inmiddels ter plaatse gekomen ambulancepersoneel.
2. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door arts-patholoog dr. B. Kubat op 16 mei 2011, sectienummer 2011143/K027 (dossierpagina 100300 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Overledene: [I.A.].
De overledene is dood aangetroffen op het [adres] op 4 mei 2011.
Bij de sectie waren er tekenen van één maal inwerken van uitwendig, mechanisch, perforerend geweld, een vrijwel volledig doorschot door de romp (1 t/m 3) met een projectiel in de spieren van de romp (2). In het kader van het schotletsel waren meerdere inwendige organen en structuren beschadigd, waaronder het hart (3). Het geweld was bij leven toegepast en heeft geleid tot zeer ernstig inwendig bloedverlies (4) en tot verbloeding. De bevindingen (5) passen bij verbloeding.
Er waren (op grond van de bij de sectie tot dusver verkregen informatie) geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Het overlijden van [I.A.] wordt volledig verklaard door verbloeding en weefselschade ontstaan ten gevolge van een (bijna) doorschot door de romp.
3. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door arts-patholoog dr. B. Kubat op 29 juni 2011, sectienummer 2011144/K028 (dossierpagina 100755 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Overledene: [So.A.].
De overledene is dood aangetroffen op het [adres] op 4 mei 2011.
Bij de sectie op het lichaam van [So.A.] is het volgende gebleken:
In totaal 10 huidperforaties ontstaan door minimaal 3 keer beschieten
Bij de sectie waren er tekenen van minimaal drie maal inwerken van uitwendig, mechanisch, perforerend geweld met in totaal 10 huidperforaties. Er was onder meer een bijna doorschot door de romp met zeer ernstige en snel tot overlijden leidende beschadigingen aan de inwendige organen (met name het hart) en structuren en in het kader van dit schotletsel was zeer ernstig inwendig bloedverlies opgetreden. Gezien de bevindingen waren alle letsels bij leven ontstaan en hebben alle bijgedragen aan het bloedverlies. De beschadiging van het hart heeft bovendien geleid tot verlies van de hartfunctie. Het overlijden wordt verklaard door verlies van de hartfunctie in combinatie met verbloeding. De bevindingen passen bij verbloeding.
Er waren (op grond van de bij de sectie tot dusver verkregen informatie) geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Het overlijden van [So.A.] wordt volledig verklaard door verlies van de hartfunctie in combinatie met verbloeding opgetreden ten gevolge van schotletsels.
4. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door forensisch arts KNMG dr. B.F.L. Oude Grotebevelsborg op 24 november 2011, registratienummer 2011112634 (dossierpagina 100974 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Klinische gegevens van [Se.A.]
Volgens informatie uit het door het VU Medisch Centrum (VU-MC) toegestuurde dossier is [Se.A.] van 4 mei 2011 t/m 17 mei 2011 in het VU-MC opgenomen geweest met schotwonden.
In de gegevens van de intensive care zijn de volgende schotwonden vermeld:
Schotverwonding li (*)hemithorax(borstkashelft), abdomen(*), li (*)hand, li bil (*).
In het operatieverslag het volgende vermeld: “Patiënt die in linker thorax (*) en linker bovenbuik was geschoten en schotverwonding linkerpols.”
5. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren 14779, 23590, 16263, 34332 en 17613 (dossierpagina 100451 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 4 mei 2011 stelden wij een onderzoek in op de openbare weg […]. Aan de rand van de groenstrook op de kruising […] zagen wij twee vuurwapens, die wij hebben gemarkeerd met fotobordjes 8 en 9.
Het vuurwapen bij fotobordje 8 was van het merk Zastava, model M70. De slede van het vuurwapen stond naar achteren en er bevond zich geen patroon in de kamer. Wij hebben de ontlaadprocedure uitgevoerd om het vuurwapen veilig te maken voor transport. Wij hebben het patroonmagazijn verwijderd. Wij zagen dat er geen patronen meer in het patroonmagazijn aanwezig waren. Dit vuurwapen hebben wij veiliggesteld, verpakt en inbeslaggenomen.
Itemnummer | SIN-nummer | Omschrijving |
4057917 | AADM2256NL | Vuurwapen ‘Zastava M70’ bij bordje 8 |
4057942 | AADM22S7NL | Vuurwapen Bernadelli 60 bij bordje 9 |
6. Een proces-verbaal van bevindingen van 5 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar T-142 (dossierpagina 100077 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Vuurwapen bij bord 8 (AADM2256NL)
Voorwerp: pistool
Merk: Zastava
Model: M70
Kaliber: 7.65 millimeter browning
Mij is gebleken dat het hier een vuurwapen betrof. Het bleek te gaan om een pistool. Het pistool werd aangetroffen met de slede in de achterste stand. Als het patroonmagazijn is leeggeschoten zal de slede in de achterste stand blijven openstaan. Dit pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. In het patroonmagazijn zaten geen patronen.
Vuurwapen bij bord 9 (AADM2257NL)
Voorwerp: pistool
Merk: Bernadelli
Model : 60
Kaliber: 7.65 millimeter Browning
Mij is gebleken dat het hier een vuurwapen betrof. Het bleek te gaan om een pistool. Het pistool werd aangetroffen met de slede deels naar achteren, waarbij te zien was dat het vuurwapen een storing had. De lege (verschoten) huls was namelijk niet uitgeworpen terwijl een nieuwe patroon wel was aangevoerd. De (verschoten) huls zat klem tussen de bovenzijde van de slede en de kamer van de loop en de nieuwe patroon was deels aangevoerd en gestuit op de aanvoerhelling/kamerrand van de loop waardoor de huis van deze patroon een deukje bekwam. Dit pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing.
In het vuurwapen zat een 1 patroon en 1 verschoten huls
Kaliber: 7.65 millimeter Browning
In het patroonmagazijn zat 1 patroon
Kaliber: 7.65 millimeter Browning
7. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door ing. R. Hermsen op 29 juli 2011, aanvraag nummer 005 ‘munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 4 mei 2011 (dossierpagina 100909 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
AADV1708NL | Kogel tijdens sectie 2011-143 (I. [I.A.]) |
AADV1709NL | Kogel tijdens sectie 2011-144 (S. Akpinar) |
Pistool (AADM2256NL)
Dit pistool heeft de opschriften en de uiterlijke kenmerken van een semiautomatisch pistool van het merk Zastava, model M70, kaliber 7,65mm Browning. Op de rechterzijde van de kast staat het nummer 266921, op de rechterzijde van de slede staat het nummer C-266921. Bij het pistool bevond zich een patroonhouder. Ten behoeve van het onderzoek zijn met het pistool vijf proefschoten gelost. Hierbij is gebruik gemaakt van patronen van de merken Sellier & Bellot en PMC uit het munitiebestand van het NFI. Tijdens het proefschieten traden geen storingen op.
De nikkelkleurige volmantelkogels [AADV1708NL en AADV1709NL] zijn onderzocht. Zij hebben een massa 4,74 en 4,77 gram. Gezien deze massa’s en de uiterlijke kenmerken passen de kogels het best bij het kaliber 7,65 mm Browning. In de omtrek van de kogels bevinden zich zes naar rechts gerichte groeven. De gemeten groefbreedte is ongeveer 1,0 mm. Deze groeven zijn veroorzaakt door de velden van een loop. Dit betekent dat het betreffende vuurwapen is voorzien van een loop met zes naar rechts draaiende trekken en velden en een veldbreedte van ongeveer 1,0 mm. Het pistool [AADM2256NL], Zastava M70, is voorzien van een dergelijke loop. In de groeven van de kogels bevinden zich kraslijnen die tijdens het afvuren zijn ontstaan.
Gezien de vraagstelling en de resultaten van het vooronderzoek zijn voor de kogels [AADV1708NL en AADV1709NL] en het pistool [AADM2256NL] de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool [AADM2256NL] Zastava M70.
Hypothese 4: De kogels zijn afgevuurd uit één of meerdere andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als het pistool.
Tijdens het vergelijkend onderzoek tussen de sporen in de kogels en die in de proefkogels uit het pistool is gebleken dat de kraslijnen in de groeven van de kogels voor een deel aansluitingen vormen. De waarneming dat de kraslijnen in de kogels en de proefkogels uit het pistool deels aansluiten past bij de hypothese dat de kogels zijn afgevuurd uit de loop van dit pistool (hypothese 3). Op basis van de structuur van de kraslijnen zijn deze sporen als kenmerkend voor de loop van het pistool beoordeeld. Er is daarom slechts een kleine kans om deze mate van aansluiting waar te nemen als de kogels zijn afgevuurd uit een andere loop dan de loop van pistool [AADM2256NL], Zastava M70.
Er zijn aanwijzingen dat de kogels [AADV1708NL en AADV1709NL] afkomstig (kunnen) zijn uit pistool [AADM2256NL], Zastava M70.
In Bijlage 1 wordt de sterkte van de aanwijzingen weergegeven. Daarin is vermeld dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 3 juist is, dan wanneer hypothese 4 juist is.
De conclusie komt uit de volgende reeks:
De bevindingen van het onderzoek zijn:
- -
Ongeveer even waarschijnlijk
- -
Waarschijnlijker
- -
Zeer veel waarschijnlijker
Wanneer hypothese A juist is, dan wanneer hypothese B juist is.
8. Een deskundigenrapport van het NFI, opgemaakt door ing. R. Hermsen op 28 september 2011, aanvraagnummer 007 (dossierpagina 100940 e.v.).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Kopie van cd-rom [AACC1152NL] met radiologische gegevens van [Se.A.]
Het openingsscherm (patiënt index) van de viewer toont veertien folders. In vier van deze folders werden in totaal vier röntgenfoto’s met een bruikbaar kogelprofiel aangetroffen. De beste weergave wordt op afbeelding 3 getoond, een zijaanzicht van het lichaam. Volgens het bijgeleverde medische rapport is er “[een] kogel aanwezig in de weke delen van de linkerflank”. Op de overige drie foto’s is het kogelprofiel minder duidelijk afgetekend. Het kogelprofiel op afbeelding 3 is door twee onderzoekers opgemeten. De twee bepaalde L/D-verhoudingen 1,63 en 1,65 zijn voldoende met elkaar in overeenstemming. De minimaal gemeten diameter van het kogelprofiel bedraagt 8,0 à 8,1 mm. Het profiel is een vergroting van de werkelijke afmeting zodat de diameter van de kogel in het lichaam kleiner moet zijn dan 8,1 mm. Daarom zijn alle kalibers met een kogeldiameter boven de 8,1 mm uitgesloten. Op basis van deze beperking en de L/D-verhouding van 1,63 tot 1,65 komen de kalibers .22 Short, .22 Long, 7,65 mm Browning en .32 S&W in aanmerking. De kalibers .22 Short en .22 Long zijn in Nederland niet/minder gangbaar.
Het zichtbare kogelprofiel van de kogel in Akpinar past het best bij kogels van de kalibers 7,65 mm Browning en .32 Smith & Wesson. Andere kalibers zijn echter niet geheel uit te sluiten.
Indien deze conclusie in relatie wordt gebracht met de eerder onderzochte munitiedelen en vuurwapens (gerapporteerd op 29 juli 2011) kan het volgende worden gesteld:
De L/D-verhouding van de kogel in Akpinar past het best bij de nikkelkleurige kogels [AADV1708NL en AADV1709NL] waarvan eerder aanwijzingen zijn gevonden dat ze zijn verschoten met het pistool [AADM2256NL], Zastava M70.
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik die dag met twee wapens van huis ben weggegaan; een wapen was klein, het andere wapen was zwart. Dat kleine (zilverkleurige wapen) is het wapen dat ik voorafgaand aan de ontmoeting op 4 mei 2011 aan [Ü.A.] heb gegeven. Ik had zelf een tweede wapen bij me. Dat wapen zat in mijn broeksband op mijn rug.
[H.G.] zei dat [Se.A.] en [So.A.], [I.A.] en [B.O.] boven op me zaten te wachten. Ik keek naar boven en zag ze alle vier staan. Boven in het kantoor ontstond direct een discussie tussen [Se.A.] en mij. Toen [I.A.] me weer bij mijn schouder pakte, heb ik hem met mijn linkerarm van me afgeduwd. Tegelijkertijd pakte ik met mijn rechterhand het wapen en richtte het op [I.A.]. Ik pakte dus als eerste een wapen. Ik zag dat [So.A.] een wapen had. Ik heb mijn wapen toen op hem gericht. Op dat moment kwam [G.O.] tussen ons in staan. Hij duwde onze wapens naar beneden en vroeg wat we aan het doen waren. Hij zei dat we onze wapens weg moesten doen. Ik heb daarop mijn wapen naar beneden gedaan. [So.A.] deed dat ook. Toen ik zag dat zij allemaal - [Se.A.], [So.A.] en [B.O.] - bij de deur gingen staan ben ik naar het keukentje gelopen. Ik heb in een reflex geschoten.
Ik heb geschoten totdat er geen kogels meer uit mijn wapen kwamen. Ik heb mijn wapen leeg geschoten. Ik zag dat [Se.A.] met zijn wapen bezig was. Ik zag dat hij het wapen weer om mij wilde richten. Toen ben ik met hem in gevecht geraakt. Ik wilde het wapen van hem afpakken, zodat hij niet op mij kon schieten. Toen ik het van hem had afgepakt, ben ik gevlucht. Ik heb het wapen dat ik van [Se.A.] had afgepakt buiten bij de lantaarn gelegd, samen met het wapen dat ik bij me had.
10. Een proces-verbaal van verhoor van 20 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-314 (dossierpagina 300232 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik zag dat [Se.A.] met het wapen bezig was. Hij heeft het naar mij gericht. Ik dacht hij gaat weer schieten. Hij kon niet schieten. Het wapen was open en je kon twee goudkleurige kogels bovenop elkaar zien. Op dat moment begreep ik dat het wapen weigerde. Op dat moment begreep ik ook dat er geen kogels meer in mijn wapen zaten. Toen hij met zijn wapen bezig was, keek ik ook naar mijn wapen. Mijn wapen was niet open en het was normaal. Ik probeerde het wapen van hem af te pakken. Uiteindelijk heb ik zijn wapen afgepakt en ben ik naar beneden gerend.
11. Een proces-verbaal van verhoor van 6 mei 2011, opgemaakt door mr. P.B. Martens, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (dossierpagina 300053 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 mei 2011 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte [Ü.A.]:
Het is totaal uit de hand gelopen. Ik ben op 4 mei 2011 met mijn oom [de verdachte] naar Amsterdam gegaan. Bij de moskee in Bos en Lommer ontmoette [de verdachte] nog een man. [de verdachte] is bij die man ingestapt en ik ben met de witte Ford Fiësta van [de verdachte] achter ze aan gereden. Bij Sloterdijk belde [de verdachte] mij en zei: “Parkeer mijn auto hier maar ergens, stap maar bij ons in, ze hoeven mijn auto niet te zien”. Ik wist niets van een afspraak met andere mensen bij de garage. Toen we daar aankwamen begroette [H.G.], de neef van [de verdachte], ons en gingen we naar boven. Boven waren vier mensen aanwezig, van wie ik er één ken als [Se.A.]. Er was spanning. Die vier mannen zeiden dat ze geld kwamen halen van [de verdachte] en [de verdachte] zei: “Nee, ik krijg geld van jullie”. Ze gingen op elkaar af alsof ze wilden vechten. Er kwamen mensen tussen, [H.G.] en zijn broer en de man die bij ons in de auto zat. Die haalden ze uit elkaar. Het leek gesust. De eigenaar zei: “Ga weg, geen ruzie in mijn zaak”. Vervolgens zag ik dat [de verdachte] een vuurwapen in zijn handen had en één van die vier ook. Ik ben achteruit gelopen. Ik zag dat [de verdachte] schoot. Ik denk dat hij als eerste schoot. Hij schoot in de richting van de deur. Daarna heb ik mijn hoofd afgewend en hoorde ik nog meer schoten. Bij de deur was iemand neergevallen. Ik zag dat [Se.A.] en [So.A.] op [de verdachte] afgingen. Er werd van twee kanten geschoten. Ik weet niet hoe vaak. [de verdachte] zei: “Ik ben geschoten, bel een ambulance”. Er moet wel veel zijn geschoten want ik zag dat het magazijn van het pistool van [de verdachte] leeg was. Ik zag zijn pistool namelijk op de grond liggen en dat de slede helemaal naar achter zat. [de verdachte] zei toen tegen mij: “Pak dat pistool”. Ik heb dat pistool opgepakt en aan [de verdachte] gegeven. [de verdachte] heeft de twee wapens bij een lantaarnpaal gelegd. Of [de verdachte] degene was die agressief was? Ja. Het ging om geld. Het ging ook om een auto. Ze spraken zonder respect tegen hem. [de verdachte] kan daar slecht tegen en werd erg boos.
12. Een proces-verbaal van verhoor (het hof begrijpt:) van 24 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren T-314 en T-316 (dossierpagina 300281 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [Se.A.]:
Ik kan me alleen herinneren dat ik ben beschoten. Ik kon dat zien, er zat een gat in mijn blouse en de pijn natuurlijk. Er werd er uit het niets geschoten. [I.A.] viel neer. Volgens mij bij het eerste schot. Hij stond naast mij. Hij stond bij me in de buurt. Wij stonden allemaal naar die kant te kijken, want daar stond [de verdachte]. Ik zag [I.A.] vallen. Hij viel op de grond, ik hoorde hem kreunen en toen was ie weg. Hij was de eerste, daarna viel ik en daarna mijn broertje. Mijn broertje was het laatste schot.
13. Een proces-verbaal van verhoor van 31 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren T-316 en T-314 (dossierpagina 300343 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van [H.G.]:
[de verdachte] was de eerste die een pistool trok en ik zag dat [So.A.] een pistool trok als reactie op het zien van een pistool bij [de verdachte]. Ik heb gezegd dat ik geen ruzie in mijn bedrijf wilde. Ik kreeg hen rustig en had de groep van [Se.A.] en [So.A.] al tot de deur meegekregen. [de verdachte] was achtergebleven bij het raam. [Se.A.] zei op een gegeven moment nog wat. Ik weet niet wat het was maar iets van schelden geloof ik. Ik zag dat [de verdachte] weer in de richting van mij en de groep van [Se.A.] en [So.A.] kwam lopen. Hij had het wapen in zijn hand. Ik was bezig om die groep van vier naar de deur te duwen. [de verdachte] kwam op hen aflopen en toen is dat schot gevallen. De oudere man stond ertussen toen het schot klonk. Ik zag uit mijn ooghoeken dat [de verdachte] het wapen doorlaadde. Hij haalde de slede naar achteren. Hij deed dat toen hij achter de oudere man stond. Hij hield zijn arm omhoog en toen klonk het schot. Ik zag dat hij in de richting van de deur schoot. [I.A.] lag vlak bij de trap, bij de deur. Hij lag met zijn rug tegen de muur leunend, boven aan de trap. Ik weet zeker dat [de verdachte]het eerst een schot loste. Ik zag hem doorladen, zijn arm optillen en vrijwel direct daarna klonk een schot.
14. Een proces-verbaal van verhoor van 14 december 2011, opgemaakt door mr. P.B. Martens, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 december 2011 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van de getuige [O.G.]:
Ik heb bij de politie verklaringen afgelegd. Dat was de waarheid.
Ik heb een pistool in de handen van [de verdachte] gezien en ik heb een pistool gezien in de handen van [Se.A.] of [So.A.]. Op een gegeven moment trok [de verdachte] zijn pistool en richtte dat op [Se.A.] of [So.A.]. Hij zei: “Jullie moeten oprotten”. Hierop trok [Se.A.] of [So.A.] ook een pistool en richtte dat op [de verdachte]. [H.G.] en ik hebben op dat moment geprobeerd de boel te sussen. Ik heb gezegd: “Dit is onze zaak, jullie moeten je problemen buiten oplossen”. Ik zei dat tegen de vier jongens die er al waren. [H.G.] probeerde intussen om [de verdachte] te kalmeren. Op dat moment werd het wat rustiger. Het leek voorbij, maar daarna heeft [de verdachte] toch zijn wapen weer op [Se.A.] of [So.A.]gericht en geschoten. Ik hoorde een schot.
Nadere overweging van het hof
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, waaronder met name verdachtes eigen verklaring van 20 mei 2011 af, dat de verdachte op 4 mei 2011 heeft geschoten met de Zastava M70, zijnde het wapen waarmee [So.A.] en [I.A.] zijn gedood en waarmee [Se.A.] is verwond. De verdachte heeft immers verklaard dat hij zijn wapen heeft leeggeschoten en dat hij dat wapen kort daarna bij een lantaarnpaal heeft neergelegd. Bij die lantaarnpaal zijn twee wapens aangetroffen, de reeds hiervoor genoemde Bernadelli en de Zastava M70, waarbij de Zastava was leeggeschoten.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van het doodschieten door de verdachte van [So.A.] en [I.A.] maar heeft bepleit dat sprake was van noodweer en dat de verdachte daarom dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. De verdediging heeft in dat verband gesteld dat de verdachte als eerste is beschoten waarna hij in een reflex heeft teruggeschoten. Voorts heeft de verdediging bepleit dat zelfs als ervan uit wordt gegaan dat de verdachte als eerste heeft geschoten dan geldt dat, gelet op de situatie ter plaatse waaronder de dreigende houding van [I.A.] alsmede de voorgeschiedenis tussen de verdachte en de gebroeders [Se.A.] en [So.A.], sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen de verdachte zich mocht verdedigen.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.Een beroep op noodweer kan slechts slagen in een situatie waarin de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk en geboden is. Bij de beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
In het onderhavige geval is het volgende gebleken.
De verdachte is op 4 mei 2011 voor een bespreking bij garagebedrijf “X”, zijnde het garagebedrijf van zijn neven [H.G.] en [O.G.], in Amsterdam verschenen. Hij werd daarbij vergezeld door [G.O.] en [U.A.] De verdachte heeft zich vooraf bewapend: hij heeft één wapen in de band van zijn broek gestoken en hij heeft - naar eigen zeggen - één wapen aan [U.A.] gegeven.
Het mag zo zijn dat het voor de verdachte aanvankelijk niet duidelijk was wie ‘van de andere partij’ bij de bespreking aanwezig zouden zijn, maar op enig moment - kort na aankomst bij de garage en vóór het betreden van het kantoor - was dat wel duidelijk. De verdachte heeft immers verklaard dat hij, terwijl hij nog buiten stond [Se.A.] en [So.A.], [I.A.] en [B.O.] voor het raam van het kantoor zag staan. De verdachte is vervolgens naar boven gegaan. Uit verschillende verklaringen komt naar voren dat in het kantoor sprake was van een onrustige en agressieve sfeer. Naar eigen zeggen is de verdachte op enig moment door [I.A.] op zijn schouder getikt, waarna de verdachte zijn pistool heeft getrokken en dat op [I.A.] heeft gericht. Direct daarop heeft ook [So.A.] een wapen getrokken, waarna de verdachte zijn wapen op [So.A.] heeft gericht.
Door tussenkomst van aanwezigen, onder wie in het bijzonder [G.O.] en [H.O.], is de situatie gesust en was sprake van een kort moment van relatieve rust, waarbij zowel de verdachte als [So.A.] hun wapen naar beneden hebben gedaan, in elk geval op dat moment niet op personen hebben gericht.
Het hof grondt zijn oordeel ten aanzien van hetgeen vervolgens is voorgevallen op de verklaringen van [G.O.] (verklaring tegenover de rechter-commissaris op 17 februari 2012), [H.G.] (hiervoor weergegeven als bewijsmiddel 13 alsmede diens verklaring tegenover de rechter-commissaris op 18 november 2011), [O.G.] (hiervoor weergegeven als bewijsmiddel 14 alsmede diens verklaring tegenover de rechter-commissaris op 14 december 2011) en [F.A.] (verklaring tegenover de rechter-commissaris op 22 december 2011). Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat deze verklaringen op essentiële onderdelen steun vinden in elkaar. Het hof ziet geen gronden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van hun verklaringen. Uit hun verklaringen leidt het hof af dat de groep van vier ([Se.A.] en [So.A.], [I.A.] en [B.O.]) zich op enig moment op instigatie van [H.G.] in de richting van de trap (dat wil zeggen het kantoor uit) heeft begeven en dat op dat moment de situatie escaleerde. Terwijl [G.O] zich nog tussen de verdachte (die achter hem stond) en [So.A.] (die voor hem stond) in bevond, heeft de verdachte het eerste schot gelost in de richting van de deur, waarna hij - naar eigen zeggen - zijn wapen in één keer heeft leeg geschoten.
Gelet op het voorgaande gaat het door de verdediging geschetste scenario dat de verdachte als eerste is beschoten en dat hij in een reflex heeft teruggeschoten en dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen de verdachte zich mocht verdedigen niet op. Nu het bestaan van een ogenblikkelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarop niet aannemelijk is geworden, kan verdachtes handelen niet als verdedigend worden aangemerkt en komt de verdachte om die reden geen beroep op noodweer toe. Het beroep op noodweer faalt.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat sprake was van putatief noodweer. De verdediging heeft in dit verband betoogd dat rekening gehouden moet worden met de voorgeschiedenis van de verdachte met de gebroeders [Se.A.] en [So.A.], waaronder de bedreiging van de verdachte met een vuurwapen door [I.A.] kort voor het onderhavige incident, waaruit blijkt dat de groep [Se.A.] en [So.A.] met de gedachte liep om de verdachte van het leven te beroven. Voorts spelen de omstandigheden in het kantoortje een rol, te weten dat [Se.A.] en [So.A.], [I.A.] en [B.O.] de uitgang blokkeerden waardoor de verdachte niet kon vluchten, twee personen uit die groep een vuurwapen bij zich hadden en de derde een boksbeugel en een mes, [So.A.] zijn wapen heeft getrokken, van [I.A.] dreiging uitging door de wijze waarop hij zijn hand in zijn jaszak/tasje had en dat [B.O.] zich jegens de verdachte dreigend heeft uitgelaten, zodat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar, althans dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een noodweersituatie.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Indien een beroep op een strafuitsluitingsgrond wordt gedaan, dient vooreerst op grond van dat verweer onderzocht te worden of de voorwaarden voor aanvaarding van die strafuitsluitingsgrond, in dezen een beroep op putatief noodweer dan wel noodweerexces zijn vervuld. Dit houdt in dat in dit geval sprake moet zijn geweest van omstandigheden die een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doen veronderstellen. Putatief noodweer veronderstelt immers dat de verdachte zich heeft vergist in de feitelijke situatie, betrekking hebbend op de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Het hof heeft hiervoor bij de bespreking van het noodweerverweer de feiten en omstandigheden weergegeven, die kort vóór het schieten door de verdachte golden in het kantoor en heeft op grond daarvan geconcludeerd dat het bestaan van een ogenblikkelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarop niet aannemelijk is geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat de verdachte, gegeven die feiten en omstandigheden, mocht menen dat hij zich moest verdedigen dan wel dat hij zich zou mogen verdedigen. Het schreeuwen door [B.O.] van dreigende woorden, wat daarvan ook zij, acht het hof daarvoor onvoldoende. Dit geldt te meer daar de verdachte met [B.O.] geen voorgeschiedenis had zoals met de anderen en de verdachte ook niet heeft gesteld dat de houding en het gedrag van [B.O.] in het kantoor hem dusdanige angst inboezemde of deed vrezen voor zijn leven. Het verweer wordt derhalve verworpen.
De verdediging heeft meer subsidiair bepleit dat de verdachte heeft gehandeld uit (putatief) noodweerexces. Nu gezien het hiervoor overwogene geen sprake was van een noodweersituatie, faalt het beroep op (putatief) noodweerexces eveneens.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor het onder 1, 2 en 3 (telkens impliciet primair) en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarnaast beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 (telkens impliciet subsidiair) en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de beslissingen van de rechtbank omtrent de benadeelde partijen zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 4 mei 2011 met een vuurwapen op [I.A.] en [So.A.] geschoten, ten gevolge waarvan zij zijn overleden. De verdachte heeft zich door zo te handelen schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven dat het Wetboek van Strafrecht kent. Hij heeft zijn slachtoffers - twee jonge mannen - het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. Het behoeft geen betoog dat het overlijden van de slachtoffers diepe wonden heeft geslagen in de levens van de nabestaanden en andere dierbaren. Zij zullen de gevolgen van dit verlies voor altijd met zich meedragen.
De verdachte heeft voorts met een vuurwapen op [Se.A.] geschoten, ten gevolge waarvan deze zwaargewond is geraakt. De omstandigheid dat [Se.A.] daardoor niet het leven heeft gelaten, is geenszins aan de verdachte te danken. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijk en geestelijke integriteit van [Se.A.] geschonden. Bovendien is de rechtsorde door feiten als deze ernstig geschokt en worden de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij versterkt.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 februari 2015 is hij eerder, zij het voor andersoortige strafbare feiten, onherroepelijk veroordeeld.
Bij de weging van één en ander is het hof van oordeel dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe. De op te leggen straf is lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, omdat het hof rekening houdt met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en met het feit dat de verdachte bij de schietpartij ook zelf gewond is geraakt.
Reeds gelet op het in de wet vastgelegde strafmaximum voor de bewezen feiten behoeven de door de verdediging aangevoerde bezwaren tegen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf geen bespreking.
Vordering van de benadeelde partij [1]
De benadeelde partij [1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 78.949,31. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.238,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.238,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige deel van de vordering is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde gederfde inkomsten geldt dat de toekomstige verdiencapaciteit van de overleden [So.A.] niet eenvoudig valt te beoordelen.
Ten aanzien van de gevorderde schokschade geldt dat het bestaan van geestelijk letsel, ontstaan als gevolg van het door de verdachte toegepaste geweld, thans onvoldoende is onderbouwd.
Vordering van de benadeelde partij [Se.A.]
De benadeelde partij [Se.A.] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 9.800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.800,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 4 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 (telkens impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 (telkens impliciet subsidiair) bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.238,00 (duizend tweehonderdachtendertig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [1], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.238,00 (duizend tweehonderdachtendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [Se.A.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Se.A.] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.800,00 (negenduizend achthonderd euro) bestaande uit
€ 1.300,00 (duizend driehonderd euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [Se.A.], ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.800,00 (negenduizend achthonderd euro) bestaande uit € 1.300,00 (duizend driehonderd euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 84 (vierentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. P.A.M. Hoek en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 april 2015.ö