Einde inhoudsopgave
Wet op de bijzondere opsporingsdiensten
Artikel 7 [Toezicht]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-2019
- Bronpublicatie:
27-06-2018, Stb. 2018, 322 (uitgifte: 21-09-2018, kamerstukken: 34372)
- Inwerkingtreding
01-03-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-02-2019, Stb. 2019, 67 (uitgifte: 21-02-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Het College van procureurs-generaal ziet erop toe dat de bijzondere opsporingsdiensten de taken, bedoeld in artikel 3, naar behoren uitvoeren.
2.
Het hoofd van het functioneel parket heeft tot taak erop toe te zien dat:
- a.
de opsporingsambtenaar beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden;
- b.
de opsporingsambtenaar zijn taak op de juiste wijze uitoefent.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, worden regels gegeven met betrekking tot de bekwaamheid en betrouwbaarheid die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van opsporingsbevoegdheden.
4.
Het bepaalde in het eerste lid laat het bepaalde in artikel 126nba, achtste lid, van het Wetboek van Strafvordering onverlet.