Hof Amsterdam, 02-02-2016, nr. 200.126.400/01
ECLI:NL:GHAMS:2016:353, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-02-2016
- Zaaknummer
200.126.400/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:353, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑02‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3016, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:GHAMS:2014:65, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑01‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:3016, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 02‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheidsrecht. Aansprakelijkheid voor brandschade. Bewijs van de plaats en oorzaak van de brand. Vrachtauto waarin de brand door kortsluiting is ontstaan, is een gebrekkige zaak in de zin van art. 6:173 BW. Vervolg van ECLI:NL:GHAMS:2014:65.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.126.400/01
zaak-/rolnummers rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem:C/15/188795 / HAZA 12-38 en C/15/190449 / HAZA 12-137
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2016
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] LOGISTICS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen:
1. de vennootschap onder firma PLANET LITTLE KIDS FURNITURE V.O.F.,
gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2. [geïntimeerde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de vennootschap onder firma KATALYST IXTLAN,
gevestigd te Heemskerk,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna [appellanten] en ieder voor zich [X] Transport respectievelijk [X] Logistics genoemd. Geïntimeerden worden hierna Planet c.s., en ieder voor zich Planet, [geïntimeerde sub 2] en Katalyst genoemd.
Op 21 januari 2014 heeft het hof een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding tot aan die datum verwijst het hof naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest hebben op 28 april 2014, 2 juli 2014 en 8 juli 2014 getuigenverhoren plaatsgevonden aan de zijde van [appellanten] Op 5 november 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Vervolgens is het getuigenverhoor op 16 december 2014 voortgezet en heeft op 11 februari 2015 een getuigenverhoor plaatsgevonden aan de zijde van Planet c.s. Van alle genoemde zittingen is proces-verbaal opgemaakt.
[appellanten] hebben daarna een memorie na enquête genomen, met producties en Planet c.s. een antwoordmemorie na enquête.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.
2. De verdere beoordeling in hoger beroep
2.1.
Ten aanzien van de gang van zaken tijdens de getuigenverhoren en de door partijen overgelegde stukken wordt het volgende overwogen.
( i) Bij H16-formulier van 13 mei 2014 hebben [appellanten] opgave gedaan van de getuigen die zij op 2 en 8 juli 2014 wensten te horen. Het betrof onder andere ir. [Q] van Dekra Certification B.V., die uitsluitend als deskundige een verklaring zou kunnen afleggen en daarnaast zijn twee personen opgeroepen om mede als deskundige een verklaring af te leggen. Bij H16-formulier van 16 juni 2014 hebben [appellanten] vervolgens een rapport van [Q] van 2 juni 2014 overgelegd dat nog niet tot de processtukken behoorde. Planet c.s. hebben naar aanleiding daarvan het hof verzocht te beslissen over – samengevat weergegeven – de gang van zaken tijdens het getuigenverhoor. Van de zijde van [appellanten] is op dat verzoek gereageerd.
(ii) De raadsheer-commissaris heeft vervolgens bij brief van 26 juni 2014 het volgende bepaald:
“De getuigen zullen worden gehoord met betrekking tot de hen uit eigen waarneming bekende feiten. Voor het horen van getuigen-deskundigen en/of derden over de indruk die zij op grond van het feitenmateriaal hebben gekregen, is geen plaats. Voor beschouwingen over de feiten en analyses van het feitenmateriaal is weer gelegenheid bij de memories na enquête. In de huidige stand van de procedure bestaat geen gelegenheid voor het overleggen van nieuwe of aanvullende rapportages. Het rapport van [Q] zal daarom worden geretourneerd. Het hof heeft van de inhoud daarvan geen kennis genomen.”
(iii) Het hof constateert dat [appellanten] bij het vragen van arrest het genoemde H16-formulier van 16 juni 2014 met het rapport van [Q] als onderdeel van het procesdossier hebben overgelegd. Dat is ten onrechte gedaan. Het rapport van [Q] was immers op 26 juni 2014 geweigerd. Het rapport van [Q] behoort wel tot de processtukken zoals dat is overgelegd als productie R bij de memorie na enquête.
(iv) Planet c.s. hebben bij H16 formulier van 21 augustus 2014 een rapport van [P] , overgelegd, voorzien van een beëdigde vertaling. [appellanten] hebben bij H16-formulier daartegen bezwaar gemaakt, waarna het hof dit rapport heeft geweigerd. [appellanten] hebben dit rapport als onderdeel van het procesdossier overgelegd, maar het behoort dus niet tot de processtukken.
( v) In enquête zijn als getuigen gehoord:
- [J] , bedrijfsleider bij [appellanten] ;
- [Q] , projectleider bij Dekra Certification;
- [M] , brandonderzoeker bij [M] Brandonderzoek;
- [L] , expert bij CED / EMN;
- [N] , chef werkplaats bij [appellanten] ;
- [R] , directeur van Trans-com;
- [P] , vennoot van Katalyst.
In contra-enquête is als getuige gehoord:
- [E] , expert bij BTB.
2.2.
In het tussenarrest (r.o. 3.2) is overwogen dat de volgende geschilpunten in hoger beroep aan de orde zijn:
- de vaststelling van de brandoorzaak en de plaats van ontstaan van de brand, bewijslevering en bewijswaardering (grieven 1, 2 (gedeeltelijk), 6 en 7);
- de kwalificatie van de vrachtauto als een gebrekkige zaak en aansprakelijkheid van [X] Transport op grond van artikel 6:173 BW (grieven 2 (gedeeltelijk) en 3);
- de aansprakelijkheid van [X] Logistics op grond van artikel 6:162 BW (grief 4 en 5) dan wel artikel 6:174 BW in verband met artikel 6:181 BW.
2.3.
Het hof is in r.o. 3.6 van het tussenarrest tot het oordeel gekomen dat voorshands moet worden aangenomen dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics. Aangezien de brandweermannen in het beginstadium van de brand de units van [geïntimeerde sub 2] en Planet niet hebben betreden, kan echter niet geheel worden uitgesloten dat de brand in een van deze units is ontstaan en in een vroeg stadium is overgeslagen naar de unit van [X] Logistics. [appellanten] hebben zich in dit verband erop beroepen dat zich in de unit van [geïntimeerde sub 2] (op een verdieping) antieke auto’s, een gasgestookte luchtverhitter en een cv-ketel bevonden. [appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshandse oordeel van het hof dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics. Bepaald is dat in het kader van deze bewijslevering tevens het aanvullende rapport van BTB van 14 juni 2013 (met als bijlage het uitrukrapport van de brandweer) aan de orde kan komen, aangezien [appellanten] nog niet in de gelegenheid waren geweest op dit rapport te reageren.
2.4.
Het hof heeft in het tussenarrest onder 3.8 overwogen dat in het geval [appellanten] niet zullen slagen in het hiervoor genoemde tegenbewijs en ervan dient te worden uitgegaan dat de brand in de unit van [X] Logistics is ontstaan, de feiten – naar het voorlopige oordeel van het hof – voldoende steun bieden voor het bewijsoordeel dat de brand is ontstaan in de vrachtauto. [appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld tot het leveren van het door hen aangeboden tegenbewijs dat – ervan uitgaande dat de brand is ontstaan in de unit van [X] – de brand niet is veroorzaakt door kortsluiting in die vrachtauto (tussenarrest onder 3.9).
2.5.
Voor het geval [appellanten] ook niet zullen slagen in het tegenbewijs ten aanzien van de oorzaak van de brand, heeft het hof overwogen dat de brand is ontstaan in de accubekabeling van de vrachtauto. Dan staat tevens vast dat de vrachtauto (naar objectieve maatstaven) niet de veiligheid bood die onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en kan de vrachtauto als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW worden aangemerkt (tussenarrest onder 3.10). In dit hoger beroep staat vast dat [X] Transport als de kentekenhouder in dit geval als bezitter van de vrachtauto heeft te gelden en uit dien hoofde (in beginsel) ook aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit gebrek. Het beroep van [X] Transport op de tenzij-clausule van artikel 6:173 BW is bij het tussenarrest afgewezen (r.o. 3.11).
2.6.
Tot slot heeft het hof overwogen dat de feiten onvoldoende basis bieden om aansprakelijkheid van [X] Logistics op grond van artikel 6:181 BW of uit onrechtmatige daad te kunnen aannemen (tussenarrest onder 3.12-3.15).
Plaats van ontstaan van de brand
2.7.
Tegenbewijs tegen het oordeel dat Planet c.s. voorshands hebben bewezen dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics, is naar het oordeel van het hof niet geleverd. Geen van de getuigen heeft iets verklaard dat tot een andere conclusie dient te leiden. [L] , de expert die door Nationale-Nederlanden als verzekeraar van [appellanten] is ingeschakeld, heeft tijdens het getuigenverhoor op 8 juli 2014 zijn eerdere conclusies juist herzien. Ook hij gaat er thans van uit dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics:
“Na uitvoering van mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de plaats van de brand en de oorzaak daarvan niet kon lokaliseren. Dat heb ik ook in mijn rapport opgeschreven. [G] was tot dezelfde conclusie gekomen. Nadat ik mijn rapport heb opgesteld, is meer informatie beschikbaar gekomen. Ik weet dat dat voor [G] de reden was om zijn conclusies te herzien. De conclusie in mijn rapport wil ik op basis van de nieuwe informatie in die zin herzien, dat wat mij betreft de brand is begonnen in de unit waar de bedrijfswagen stond. Dat betreft de ruimte van [X] .”
2.8.
Daar komt bij dat [appellanten] in hun memorie na enquête niet (meer) ingaan op de plaats van het ontstaan van de brand. Zij hebben aldus geen gebruik gemaakt van de gelegenheid op dit punt tegenbewijs te leveren. Zij maken niet concreet duidelijk op grond van welke feiten en omstandigheden het hof tot een ander oordeel dient te komen. Dit alles leidt tot de conclusie dat ervan dient te worden uitgegaan dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics.
Brandoorzaak
2.9.
De rechtbank heeft aangenomen dat de brand is ontstaan als gevolg van kortsluiting in de stroomvoerende en ongezekerde accubekabeling in de accuruimte van de vrachtauto die in de unit van [X] Logistics stond. De rechtbank heeft zich daarbij hoofdzakelijk gebaseerd op het expertiserapport van BTB. [appellanten] hebben dit expertiserapport betwist aan de hand van de rapporten van CED en [M] . Deze betwisting houdt, samengevat weergegeven, met name in dat de aanwezigheid van smeltparels aan een van de accukabels geen uitsluitsel geeft over de brandoorzaak. Smeltparels duiden weliswaar op kortsluiting, maar de kortsluiting kan ook zijn ontstaan als gevolg van de brand. Er zijn geen sporen van kortsluiting zichtbaar op de stalen accubak of op het chassis. De vrachtauto vertoonde meer brandschade aan de rechterzijde dan aan de linkerzijde van de vrachtauto, waar zich de accuruimte bevond. Er zijn geen aanwijzingen voor een lek in het hydraulisch systeem als oorzaak van de kortsluiting. Tevens zijn op meer plaatsen V-patronen gevonden en dus niet alleen naast de accuruimte van de vrachtauto. De vrachtauto kan aldus een secundaire brandhaard zijn.
2.10.
De conclusies van BTB – waarop de rechtbank zich hoofdzakelijk heeft gebaseerd – werden aanvankelijk niet gedeeld door [G] . Het ontstaansgebied van de brand en de brandoorzaak konden door [G] niet worden vastgesteld. Op basis van de waarnemingen van de vijf brandweerlieden heeft [G] de conclusies van het rapport evenwel herzien. De brief van 25 juni 2010 van [G] waarmee hij dat heeft gedaan, ondersteunt de bevindingen van BTB:
“Op basis van de door hen gedane waarnemingen zijn deze vijf brandweerlieden unaniem van mening dat deze brand in aanvang heeft gewoed in het gedeelte van het pand in gebruik bij de firma [X] . Meer in het bijzonder wordt gesproken over een brand in of bij de in deze ruimte staande vrachtauto. Nu deze locatie in de verklaringen, welke zijn opgenomen door de politie, onderbouwd is weergegeven (gerelateerd aan eigen waarnemingen) kan daar niet, hoewel dit niet was vast te stellen bij het onderzoek ter plaatse, aan voorbij worden gegaan. In het bijzonder wordt door mij gehecht aan het feit dat deze constateringen zijn gedaan van meerdere zijden van het pand, namelijk vanaf de voorzijde, via de geopende tussendeur en vanaf het dak. Uit de waarnemingen van deze brandweermensen mag tevens met enige waarschijnlijkheid worden afgeleid, dat deze brand in aanvang heeft gewoed in of in de nabijheid van de omschreven vrachtauto. Zo de waargenomen explosies/knallen een gevolg zijn van het exploderen van de banden van deze vrachtauto, moet dit voertuig al in een beginstadium min of meer volledig in brand hebben gestaan. Een kanttekening wordt slechts geplaatst bij het feit dat in aanvang de ruimte in gebruik bij [geïntimeerde sub 2] Rebuild Systems niet is betreden. De kans wordt echter niet groot geacht, gelet op de gedane waarnemingen, dat de brand in deze ruimte in aanvang heeft gewoed en, kortgezegd, is overgeslagen naar de ruimte met daarin de vrachtauto. Op basis van het voorliggende materiaal kan dit echter niet geheel worden uitgesloten.”
Aan de kanttekening van [G] – de kleine kans dat de brand in de ruimte van [geïntimeerde sub 2] is ontstaan en is overgeslagen naar de unit van [X] Logistics – kan naar het oordeel van het hof thans voorbij worden gegaan. Hiervoor (r.o. 2.7 en 2.8) is overwogen dat moet worden aangenomen dat de brand in de unit van [X] Logistics is ontstaan en daarmee niet in de ruimte van [geïntimeerde sub 2] .
2.11.
In het tussenarrest is overwogen dat het rapport van Efectis eveneens steun biedt aan de conclusies van BTB. Efectis heeft geconcludeerd:
“De brand in het pand (…) is met hoge mate van zekerheid ontstaan in de door [X] gehuurde unit. De brand is vermoedelijk ontstaan in of aan de vrachtauto of aan de rechterzijde van de unit in de omgeving van de vrachtauto.
De oorzaak van de brand kan niet met absolute zekerheid vastgesteld worden. Een elektrotechnische oorzaak lijkt het meest waarschijnlijk, waarbij de aangetroffen koperversmelting aan een kabel in de vrachtauto een rol gespeeld kan hebben bij het ontstaan van de brand.”
2.12.
Hiervoor is al aan de orde gekomen dat de rapportage van BTB is bekritiseerd door [M] . [M] is als getuige gehoord. Blijkens zijn getuigenverklaring is het rapport van [M] geen verslag van de bevindingen van een uitgevoerd brandonderzoek, maar een ‘review’ van de rapporten van CED en BTB:
“Mijn betrokkenheid bij deze zaak is gekomen doordat de advocaat van [X] mij heeft gevraagd een review te maken van de rapporten van CED en BTB. Uiteindelijk is mijn opdrachtgever Nationale Nederlanden. Ik ben niet in het pand geweest waar de brand heeft plaatsgevonden en heb ook geen onderzoek naar brandresten of ander materiaal gedaan. Mijn opdracht was strikt beperkt tot een beoordeling van de hiervoor genoemde rapporten.”
[M] heeft met name kritiek op de methodologie van het door BTB uitgevoerde onderzoek:
“Mijn kritiek op het onderzoek van BTB is dat zij geen onderzoek hebben uitgevoerd naar alternatieve oorzaken. Mogelijke andere oorzaken hebben zij niet uitgesloten. Dat betreft onder andere dat er elektrische bedrading in het pand loopt, er machines en een verwarmingsinstallatie aanwezig waren. Ten aanzien van de parelvorming op de bedrading en de V-vorm die naast de vrachtwagen is aangetroffen geldt dat dat niets zegt over de oorzaak van de brand. Ik mis informatie om op basis daarvan uiteindelijk conclusies te trekken. Dat betreft onderzoek zoals ik hiervoor zei, naar het uitsluiten van andere oorzaken en daarnaast onderzoek naar het totale brandbeeld. Met dit laatste bedoel ik of die oorzaak past binnen het totale brandbeeld en het brandverloop. Daarbij mis ik ook informatie over wat getuigen daadwerkelijk hebben gezien en de inrichting van het pand. Ik mis ook een onderzoek naar de omstandigheden waaronder de kortsluiting heeft kunnen ontstaan. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er kortsluiting heeft plaatsgevonden. Kort gezegd betreft mijn kritiek de gevolgde methodologie van het onderzoek en daarnaast dat ik bepaalde informatie mis en dat ziet dan met name op het uitsluiten van andere oorzaken.”
2.13.
De kritiek die [M] heeft op de rapportages van BTB, is naar het oordeel van het hof evenzeer van toepassing op het rapport van [M] zelf. [M] trekt conclusies over de plaats van het ontstaan van de brand en de brandoorzaak, terwijl hij niet zelf een brandonderzoek heeft uitgevoerd aan de hand van het brandbeeld, de brandresten of ander materiaal. Hij heeft zich slechts gebaseerd op de rapporten van BTB en CED. Daarbij klemt met name dat [M] van overig relevant feitenmateriaal geen kennis heeft genomen of dat niet heeft verwerkt in zijn rapportage. Meer specifiek verwijt [M] BTB dat informatie ontbreekt over wat getuigen daadwerkelijk hebben gezien, terwijl hij zelf geen rekening heeft gehouden met de getuigenverklaringen van de brandweer (die grotendeels zijn weergeven in het vonnis waarvan hij heeft verklaard kennis te hebben genomen):
“Het rapport van Efectis heb ik pas kort voor deze zitting voor het eerst gezien. Het rapport van [G] heb ik tot op heden nog niet gelezen. De processen-verbaal van de verhoren van de brandweer heb ik wel gelezen maar niet voordat ik mijn rapport heb opgesteld. Met de verklaringen van de brandweer heb ik dan ook geen rekening gehouden bij mijn rapportage. Het eindvonnis van de rechtbank heb ik wel gelezen en dat was wel voordat ik mijn rapportage had opgesteld. Binnen de grenzen van de specifieke opdracht die mij is gegeven heb ik niets weggelaten en heb ik naar mijn weten een objectief onderzoek uitgevoerd.”
2.14.
De strikte grenzen die [M] bij de uitvoering van de review in acht heeft genomen, leiden ertoe dat het hof aan de rapportage van [M] bij de waardering van het bewijs geen gewicht zal toekennen. De bevindingen van [M] zijn gebaseerd op te beperkte en geselecteerde gegevens, zodat op basis daarvan geen verantwoorde conclusies kunnen worden getrokken.
2.15.
[L] van CED is als getuige gehoord. Ten aanzien van de oorzaak van de brand heeft hij verklaard:
“Na uitvoering van mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat ik de plaats van de brand en de oorzaak daarvan niet kon lokaliseren. Dat heb ik ook in mijn rapport opgeschreven. [G] was tot dezelfde conclusie gekomen. Nadat ik mijn rapport heb opgesteld, is meer informatie beschikbaar gekomen. Ik weet dat dat voor [G] de reden was om zijn conclusies te herzien. De conclusie in mijn rapport wil ik op basis van de nieuwe informatie in die zin herzien, dat wat mij betreft de brand is begonnen in de unit waar de bedrijfswagen stond. Dat betreft de ruimte van [X] . Over de uiteindelijke oorzaak van de brand wil ik geen conclusies trekken. Er zijn verschillende plaatsen waar de brand mogelijk is ontstaan. Dat betreft de stelling naast de vrachtauto, daarmee bedoel ik de linkerwand van de bedrijfsruimte van [X] gezien vanuit de ingang. Dat is de wand links naast de oplegger. Er was daar een laag brandbeeld wat wij helemaal hebben onderzocht. Wij hebben bedrading gevonden maar dat was geen aangesloten bedrading. Verder zou de brand kunnen zijn ontstaan bij de wand naast de vrachtauto. Dus rechts van de vrachtauto. Daar was bedrading en stonden machines. Die wand is volledig door de brand teniet gegaan. Bij de kantine is een V-vormig brandbeeld gevonden. Ik vond dat opvallend. Maar wij hebben daar geen brandinleider kunnen vinden. Verder hebben wij zogenaamde leksporen gevonden. Dat zijn plaatsen waar brand of kleine brandjes hebben gewoed door brandend materiaal dat naar beneden is gevallen. Het kan dus zijn dat op een bepaalde plaats brand is ontstaan en vervolgens door vallend materiaal het zich op andere plaatsen heeft voortgezet, bijvoorbeeld in de vrachtwagen.
(…)
De uiteindelijke aangepaste conclusie van [G] wil ik niet onderschrijven. Op grond van de verklaringen van de brandweer kan naar mijn idee niet worden gezegd dat de brand in de vrachtwagen is ontstaan. Wel onderschrijf ik zoals gezegd dat de brand in de unit van [X] is begonnen.
(…)
De ergste brandschade is ontstaan in de unit waar de vrachtauto stond. En dan meer specifiek de ruimte tussen de vrachtwagen en de rechterwand, dat is de wand naast de units van Planet c.s. Op de volgende plaatsen heb ik een V-vormig brandbeeld gezien: bij de accu unit van de vrachtwagen, bij de oplegger, links in de ruimte bij de stelling, in de kantine en buiten de kantine, waar spanbanden hebben gelegen.
De aanwezigheid van de lichtstraat in de unit van [X] heeft ertoe geleid dat deze als een soort schoorsteen is gaan werken. Deze voerde de warmte af. Verder kwam daardoor brandbaar kunststof en het teer van het dak naar beneden. Je kunt daardoor niet uitsluiten dat de brand in de vrachtauto is ontstaan als gevolg van een brand die elders is begonnen.
Aan de hand van de verbranding van de banden van de vrachtauto kon ik niet concluderen dat de brand daar is begonnen. Aan de hand van de verbranding kon ik niet zien dat bijvoorbeeld op één plaats de grootste hitte was geweest en de verbranding vanaf dat punt afnam. In de wijze waarop de verbranding heeft plaatsgevonden, kon ik geen patroon ontdekken. Van de verschillende mogelijke oorzaken van de brand die hiervoor zijn genoemd, kan ik niet aangegeven welke de meest waarschijnlijke is geweest.
In mijn rapportage is als foto nummer 10 een foto opgenomen die is gemaakt nadat de overheaddeur van de unit van [X] is open gezaagd. Daaruit blijkt dat er geen vuur is te zien. Het zicht kan volgens mij ook niet belemmerd zijn omdat er geen rook naar buiten komt. Op een in dit verband gestelde vraag van mr. Köster, antwoord ik als volgt: ik ben ervan overtuigd dat als er brand in de vrachtwagen was geweest dat dit zichtbaar moet zijn geweest op foto nummer 10 door de opening in de roldeur. Mogelijke initiële oorzaken voor de brand zijn de bedradingen die in het pand liepen, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die daar stonden en verlichting en verder een kortsluiting in de vrachtwagen.
(…) ten aanzien van de V-vorm tussen de vrachtwagen en de oplegger klopt het dat deze zich in de buurt van de diesteltank bevindt.
Ik heb geen kennis genomen van de processen-verbaal van de verklaringen van de brandweer die zijn opgemaakt. Ik weet dat [G] op grond van die verklaringen zijn bevindingen heeft aangepast. Ik vind dat gevaarlijk. Ik weet niet hoe betrouwbaar die verklaringen van de brandweer zijn. Ze zijn niet opgenomen direct na de brand en ik weet ook niet of zij bijvoorbeeld met elkaar hebben gesproken.
(…)
Ik twijfel er niet aan dat de parelvorming die op de accukabels is gevonden, het gevolg is van kortsluiting in deze accukabels. De vraag is alleen of de kortsluiting op deze plaats de initiële oorzaak is geweest van de brand of dat als gevolg van de brand op deze plaats kortsluiting is ontstaan.”
2.16.
[E] van BTB heeft als getuige de volgende verklaring afgelegd:
“Naar aanleiding van de getuigenverklaringen die in deze zaak zijn afgelegd heb ik mijn mening over de plaats en de oorzaak van de brand niet veranderd. Ik blijf erbij dat de brand is ontstaan in de unit van [X] en de oorzaak van de brand kortsluiting is in de accuruimte van de vrachtwagen die in de unit van [X] stond. Verder blijf ik bij de tijdlijn zoals die in mijn rapport is opgetekend.
Ten aanzien van de oorzaak van de brand heb ik in mijn eerste rapport geschreven dat deze het gevolg kan zijn van een isolatiegebrek. Naar aanleiding van foto’s van CED denk ik meer specifiek dat kortsluiting is opgetreden tussen de kabels vanaf de accu en het chassis. De doorluskabels waren vanaf de accu bijeengebonden op een plaats dichtbij scherpe delen van het chassis. Het circuit is op deze plaats niet gezekerd zodat hier kortsluiting kon optreden. Op verschillende plaatsen waren de kabels met een plastic strip bijeengebonden. Isolatiemateriaal kan onder invloed van druk verouderen waardoor een overgangsweerstand tussen de kabels onderling of tussen de kabels en het chassis kan optreden.
Na de brand heb ik geconstateerd dat de accudeksel rechts naast de auto op de grond lag. Deze is gemaakt van polyester. Als de deksel op de accu-unit had gezeten was deze door de brand geheel gesmolten. Ik ben er dus zeker van dat de accudeksel voorafgaand aan de brand is losgemaakt. Dit type deksel zit vast met een soort splitpennen en moet losgetrokken worden.
(…)
De opdracht die mij is gegeven was het vaststellen van de brandoorzaak. Bij het opstellen van mijn rapportage was ik bekend met het conceptrapport van Efectis. Ik heb daar niets mee gedaan. Het was niet mijn opdracht om op de bevindingen van anderen in te gaan. Ik heb mijn rapport beperkt tot onze eigen bevindingen.
Bij mijn onderzoeken gebruik ik de methode die mij is aangeleerd op de politieacademie. Praktisch betekent dit dat het gehele pand wordt onderzocht om het algehele brandbeeld te beoordelen. Vervolgens worden bepaalde brandoorzaken uitgesloten. Dit wordt gedaan door de analyse van het brandbeeld, het brandverloop en de brandverloopindicatoren. Uiteindelijk gaat het erom de primaire brandhaard te lokaliseren. De primaire brandhaard moet worden onderscheiden van de secundaire brandhaarden.
U vraagt mij te beschrijven wat ik heb gezien in de bedrijfsunit van [X] . Concreet heb ik daar gezien: elektrische gereedschappen, lasapparaten, reserve gasflessen, zuurstofflessen, opslag van allerlei goederen, autobanden en opslag van hout. Deze materialen waren deels verbrand door de hitte die bij de brandende vrachtwagen vandaan kwam en deels door bitumen die van het dak naar beneden waren gevallen. De rechterwand in de bedrijfsunit was een stalen wand. Daar is stralingswarmte vanaf gekomen. Een dergelijke wand reflecteert de warmte. Links naast de vrachtauto was een secundaire brandhaard. Op die plaats loopt de vloer af. Hydraulische olie en diesel liep daar richting de trailer. De houten vloer van de trailer was daardoor deels aangebrand aan de onderzijde.
Mij is niets opgevallen dat een andere primaire brandhaard kan zijn geweest dan de accuruimte van de vrachtauto. De plaatsen waar brand is ontstaan door de bitumen beschouw ik als secundaire brandhaarden. Ik zie de vrachtauto niet als secundaire brandhaard. Dat zou een ander brandbeeld hebben opgeleverd. Er zijn kortgezegd twee manieren waarop een brand zich kan uitbreiden. De eerste is een flashover. Daarbij vult de hele ruimte zich met zeer hete brandbare gassen. Als een flashover is opgetreden wordt na de brand in de hele ruimte een egaal brandbeeld aangetroffen. Dat was hier niet het geval. De andere wijze waarop een brand zich ontwikkelt is door het aanbranden door stralingswarmte. Uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer die heeft geconstateerd dat de vlammen vanuit de vrachtwagen uitsloegen door het dak, in combinatie met mijn eigen bevindingen, concludeer ik dat de brand in de vrachtauto de bitumen in brand hebben gebracht en niet andersom.
Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de elektrische installaties als mogelijke oorzaak van de brand. Dat was volgens mij niet nodig. Als daar de primaire brandhaard was gelegen, was dat direct zichtbaar in het brandbeeld en het brandverloop, maar dat was niet het geval.
Ik kan bevestigen dat de lichtstraten van kunststof waren en niet van glas. Ik heb geen specifiek onderzoek naar de lichtstraten gedaan. De lichtstraten waren volledig verbrand. Kunststof smelt eerst en dan verbranden de daardoor ontstane gassen.
U houdt mij pagina vier voor van mijn rapport van 1 november 2011. Daar is opgetekend dat de officier van dienst van de brandweer en een van de bevelvoerders omstreeks 10:17 uur hebben vastgesteld dat in de werkplaats van [X] een vrachtauto in brand staat en dat de brand langs de lichtstraten uitslaand wordt. U vraagt mij waar ik deze passage op heb gebaseerd. Ik verwijs u naar het proces-verbaal van het verhoor van getuige [B] . Hij verklaart dat hij bevelvoerder was van de eerste ladderwagen die ter plaatse kwam. Hij is het dak op gegaan en heeft geconstateerd dat het daklicht geheel was doorgesmolten en de vlammen uit dat daklicht kwamen vanuit de unit. Het tijdstip heb ik ontleend aan de verklaring van [Z] die verklaart om 10:17 uur die dag ter plaatse te zijn en een uitslaande brand zag bij [X] . Hij heeft verklaard dat hij de brand door het dak zag gaan.
Er is geen getuigeverklaring van iemand die heeft gezien dat de brand in de vrachtwagen is ontstaan. Ik heb geen van de brandweerlieden persoonlijk gesproken.
Mijn opleiding is LTS T.stroom. Dat is een elektrotechniek opleiding. Daarnaast heb ik op de politieacademie het vak elektriciteitsleer gevolgd. Dat is een module binnen de opleiding voor brandonderzoeker.
In mijn rapportage heb ik opgetekend dat de brand door een isolatiegebrek kan zijn ontstaan. Hierover kan ik nader het volgende verklaren. Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de bekabeling van de vrachtwagen. Ik heb uiteraard wel geconstateerd dat aan die bekabeling kortsluiting is opgetreden. Dat staat ook in mijn rapport, maar verder onderzoek was niet noodzakelijk. Aan de hand van de kortsluitingssporen kan niet worden vastgesteld of de kortsluiting de primaire oorzaak is van de brand of niet. Ik heb de conclusie dat de kortsluiting de primaire oorzaak is getrokken aan de hand van het brandbeeld.
Als de isolatie van bekabeling veroudert of beschadigd raakt, wordt de overgangsweerstand verminderd. Er kan dan een langzaam proces ontstaan waarbij door warmteontwikkeling de overgangsweerstand steeds minder wordt. Uiteindelijk kan overslag ontstaan door kortsluiting.
Ik handhaaf mijn conclusie dat bij de vrachtwagen sprake was van lekkage van de hydraulische olie. Het gaat dan om de olie die buiten het druksysteem is gekomen en bij de accuruimte terecht is gekomen. Het gevaar bestaat dat de olie stroomgeleidend is geworden bijvoorbeeld door zouten afkomstig van pekel van de weg. Ik heb niet zelf onderzocht of in dit geval daarvan sprake was. Het is een bekend fenomeen. Die mogelijkheid heb ik opgenomen omdat deze op mijn ervaring berust. Ik heb wel vastgesteld dat de olie bij de accubak terecht kon komen. Dat was het geval. Het samenstel van leidingen waarin de olie aanwezig was bevond zich boven de accubak. Het kon vandaaruit in de accubak zijn gedrupt. Op de foto die onderdeel uitmaakt van het CED rapport over de vrachtwagen is de accubak te zien. De olie kan onderweg naar de accubak al zodanig vervuild zijn geraakt dat deze geleidende eigenschappen heeft gekregen en daardoor kortsluiting kon veroorzaken in de accubak.
U houdt mij voor dat ik heb geconstateerd dat de koppeling van drukleiding ontbrak. Ik heb niet onderzocht of dit verenigbaar is met de stand van de arm van de vrachtwagen zoals deze was na het plaatsvinden van de brand.
Ik heb het materiaal van de banden van de vrachtwagen niet onderzocht. Ik ben er vanuit gegaan dat die van rubber waren. Voor de brandbaarheid van de autobanden maakt het niet of deze geheel van rubber zijn of dat het luchtbanden zijn.”
2.17.
Volgens [appellanten] heeft [E] op een cruciaal punt anders verklaard dan volgt uit de bevindingen in het rapport van BTB. In zijn rapport heeft [E] tot uitgangspunt genomen dat een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden, terwijl hij als getuige heeft verklaard dat geen flash-over heeft plaatsgevonden.
Het hof volgt [appellanten] niet in deze stelling. In het rapport van BTB is opgenomen dat de hoge brandontwikkeling in de bedrijfsunit van [geïntimeerde sub 2] wijst op een flash-over of backdraft, hetgeen volgens BTB impliceert dat al in een vroeg stadium van de brand brandbare rookgassen in de unit van [geïntimeerde sub 2] moeten zijn binnengedrongen. In het rapport is dus vermeld dat in de bedrijfsunit van [geïntimeerde sub 2] naar alle waarschijnlijkheid een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden. De conclusie van [appellanten] dat volgens BTB ook in de unit van [X] Logistics een flash-over of backdraft heeft plaatsgevonden, berust op een verkeerde lezing van het rapport.
2.18.
Bij de memorie na enquête hebben [appellanten] het hiervoor in r.o. 2.1 genoemde rapport van [Q] van 2 juni 2014 overgelegd. Verder heeft [Q] een nader rapport d.d. 9 maart 2015 opgesteld naar aanleiding van de getuigenverklaring van [E] . Ook [L] heeft op basis van de verklaring van [E] een nader rapport gemaakt, gedateerd 16 maart 2015. Deze nadere rapportages zijn eveneens bij de memorie na enquête overgelegd.
2.19.
Het hof overweegt het volgende. [appellanten] hebben zich ten aanzien van de feitelijke toedracht aangesloten bij de verklaring van [P] (memorie na enquête onder 43 (b)). [P] heeft vóór het arriveren van de brandweer waargenomen dat door de openingen bovenin de scheidingswand rook bij zijn unit naar binnen stroomde. Op een later moment heeft [P] gevoeld dat het ruitje van de roldeur van de unit van [X] warm was. [L] beschrijft in zijn nadere verklaring van 16 maart 2015 dat deze waarnemingen erop duiden dat de brand in een nog afgesloten pand is ontstaan. De brand heeft zich vervolgens in het nog gesloten pand kunnen opbouwen, waarbij de temperatuur (geleidelijk) is opgelopen. Door de drukopbouw werden hete rookgassen naar de unit van [P] geperst. Op het moment dat de lichtstraat het begaf, ontstond er ‘schoorsteenwerking’ en kon de brand zich verder uitbreiden. [L] meent dat dit scenario niet verenigbaar is met een brand die in de vrachtauto is ontstaan:
“Een vlammende brand ontstaan in de vrachtauto zal de lichtstraat snel doen wegbranden. In dat geval zou het schoorsteeneffect ertoe leiden, dat de hete rookgassen naar buiten zouden worden afgevoerd. Daar is juist geen sprake van geweest, omdat de hete rookgassen eerst nog naar de unit van [P] zijn geperst. De kortsluiting in de vrachtwagen kan dus zijn ontstaan doordat er tijdens de brand druppels brandend kunststof van de lichtstraat op de vrachtauto zijn gevallen en de vrachtauto vervolgens vlam heeft gevat. De kortsluiting in de vrachtauto is in dat geval het gevolg (en niet de oorzaak) van de brand.”
In het kader van het door hen te leveren tegenbewijs hebben [appellanten] zich bij deze analyse van [L] aangesloten (memorie na enquête onder 45).
2.20.
Het hof constateert dat [L] in verband met het voorgaande in het geheel niet is ingegaan op het uitrukrapport van de brandweer en de verklaringen die door de brandweerlieden zijn afgelegd. [L] heeft als getuige verklaard dat hij niet van de processen-verbaal van het verhoor van de brandweer kennis heeft genomen, omdat hij niet weet hoe betrouwbaar die verklaringen zijn. De verklaringen zijn niet opgenomen direct na de brand en hij weet ook niet of de brandweerlieden bijvoorbeeld met elkaar hebben gesproken. Het hof acht de door [L] opgegeven reden ontoereikend om de verklaringen van de brandweer buiten beschouwing te laten. Het betreft derden die de brand en het verloop daarvan van dichtbij hebben kunnen waarnemen en uit hoofde van hun functie geacht moeten worden de nodige ervaring met branden te hebben. De suggestie dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn, is ongefundeerd. Het hof zal de verklaringen van de brandweer wel in zijn oordeel betrekken.
2.21.
[Z] , ploegchef en officier van dienst bij de brandweer Velsen, heeft verklaard dat hij na de brandmelding van 10.11 uur om 10.17 uur ter plaatse was en toen een uitslaande brand zag bij [X] Logistics. De brand ging toen bij [X] Logistics door het dak. Hij zag achterin de loods van [X] Logistics een vrachtauto in brand staan. Hij heeft duidelijk kunnen waarnemen dat de brand bij [X] is ontstaan en dat het in de buurt van de vrachtauto het meest brandde.
[B] , werkzaam bij de brandweer Velsen, was die dag bevelvoerder van de eerste ladderwagen die ter plaatse kwam. Hij zag dat rook uit het dak van een loods kwam. Hij is het dak opgegaan en naar het daklicht gelopen waar de rook uitkwam. De vlammen kwamen uit dat daklicht, dat geheel was doorgesmolten. Het tweede daklicht van diezelfde unit smolt en ook daar kwamen vlammen doorheen. Voor [B] was volstrekt duidelijk dat de brand is begonnen in de unit waar de vrachtauto stond en dat de brand door het dak naar buiten kwam en is overgeslagen naar de andere units. Hij vermoedt dat de brand is ontstaan bij de vrachtauto, omdat deze onder het daklicht stond.
[A] , eveneens werkzaam bij de brandweer Velsen, was die dag de bevelvoerder van de eerste spuitwagen. Hij heeft verklaard dat hij, nadat hij ter plaatse was gekomen, rook zag op het dak van het pand. Op een later moment vond een ontploffing plaats in het pand van [X] Logistics. Vervolgens zag hij dat de vlammen door het dak van het pand van [X] Logistics kwamen en oversloegen naar de aangrenzende panden. Voor hem is het voor 100 procent zeker dat de brand bij [X] Logistics is begonnen.
2.22.
Hiervoor is al gememoreerd dat [G] zijn conclusies heeft aangepast op basis van de verklaringen van de brandweer. Volgens [appellanten] is daardoor sprake van een ‘tournure’ van [G] , dan wel een ‘onvoldragen onderzoek’. Het hof volgt hen daarin niet. Deze kwalificaties vormen ook geen gemotiveerde betwisting van de conclusies van [G] . Het spreekt naar het oordeel van het hof juist voor zich dat een brandonderzoeker kennisneemt van de verklaringen van de brandweer en deze in zijn beschouwingen betrekt. Als die verklaringen ten tijde van het opmaken van het rapport nog niet beschikbaar waren, kan dat ertoe leiden dat de brandonderzoeker zijn conclusies herziet, zoals in dit geval is gebeurd. Zo bezien is het veeleer zo dat de conclusies van [L] sterk aan overtuigingskracht hebben ingeboet doordat hij de waarnemingen van de brandweer (die in beginsel als direct betrokken onafhankelijke derden kunnen worden beschouwd) in zijn analyses steeds bewust buiten beschouwing heeft gelaten. Zo legt ook de conclusie die [L] baseert op zijn interpretatie van één foto – als de vrachtauto in de aanvang in brand stond, zou dit zichtbaar moeten zijn geweest op foto nummer 10 van zijn rapportage – naar het oordeel van het hof onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de verschillende verklaringen van de brandweerlieden waaruit volgt dat zij de brand in en nabij de vrachtauto daadwerkelijk hebben waargenomen.
2.23.
Uitgaande van de genoemde waarnemingen van de brandweer – toen rook en later vlammen door het daklicht kwamen, brandde het in loods het meest de buurt van de vrachtauto die onder het daklicht stond – is de conclusie van [G] naar het oordeel van het hof aannemelijk: de brand heeft in aanvang gewoed in of in de nabijheid van de vrachtauto. Het door de brandweerlieden waargenomen verloop van de brand past ook bij een brand die is begonnen in of in de nabijheid van de vrachtwagen. De vrachtwagen stond onder een lichtstraat en door de brand in of bij de vrachtwagen kon de lichtstraat verbranden. Vervolgens heeft de brand zich verder kunnen uitbreiden. De conclusie van [L] en [appellanten] – door de (vlammende) brand is een lichtstraat verbrand en vervolgens heeft de vrachtauto vlam gevat door naar beneden vallend brandend kunststof – is daarentegen veel minder aannemelijk. In het kader van hun betwisting van de door Planet c.s. gestelde oorzaak van de brand hebben [appellanten] (en [L] ) allereerst niet concreet uitgelegd hoe en onder welke omstandigheden de vrachtauto in het door hen geschetste scenario door het lekken van brandend kunststof van de daklichten kan zijn ontbrand. Planet c.s. voeren terecht aan dat dit bij gebreke van een concrete onderbouwing slechts een aanname is. Daarnaast veronderstelt het door [L] en [appellanten] gepresenteerde scenario dat eerst een brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics die de lichtstraat heeft kunnen doen wegbranden waarna vervolgens door vallend brandend kunststof de vrachtauto in brand is geraakt. [appellanten] maken niet duidelijk welke door [L] in zijn getuigenverklaring in aanmerking komende initiële oorzaken voor de brand – de bedrading die in het pand liep, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die in de unit stonden en verlichting – tot het door hen geschetste brandverloop hebben kunnen leiden en hoe dit scenario zich verhoudt tot de waarnemingen van de brandweer (toen de daklichten doorbrandden, brandde het in de loods het meest in en in de nabijheid van de vrachtauto). Zij hebben aldus in het kader van het bij te brengen tegenbewijs niet aannemelijk gemaakt dat een bepaalde machine, elektrische installatie, verlichting of bedrading tot ontbranding van het betreffende daklicht kan hebben geleid. Nu dat niet aannemelijk is geworden, dient het door [appellanten] gepresenteerde scenario te worden verworpen en sluit het hof zich aan bij de conclusies die [G] heeft verbonden aan de verklaringen van de brandweer. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat de brand in of in de nabijheid van de vrachtauto is ontstaan.
2.24.
Hiervoor is al aan de orde gekomen dat [L] in zijn getuigenverklaring de volgens hem mogelijke initiële oorzaken van de brand heeft opgesomd. Dat zijn:
“Mogelijke initiële oorzaken voor de brand zijn de bedradingen die in het pand liepen, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die daar stonden en verlichting en verder een kortsluiting in de vrachtwagen.”
[L] heeft de in aanmerking komende plaatsen in de unit waar de brand kan zijn ontstaan eveneens opgesomd. Uit zijn verklaring moet worden afgeleid dat de door hem genoemde linkerwand van de bedrijfsruimte geen aannemelijke locatie is voor het ontstaan van de brand. Er bevond zich daar volgens hem geen aangesloten bedrading. De plaats bij de kantine valt eveneens af, omdat daar door hem geen brandinleider is gevonden. Daarmee blijft over (naast de mogelijkheid van kortsluiting in de vrachtauto) de wand naast de vrachtauto waar bedrading aanwezig was en machines stonden:
“Er zijn verschillende plaatsen waar de brand mogelijk is ontstaan. Dat betreft de stelling naast de vrachtauto, daarmee bedoel ik de linkerwand van de bedrijfsruimte van [X] gezien vanuit de ingang. Dat is de wand links naast de oplegger. Er was daar een laag brandbeeld wat wij helemaal hebben onderzocht. Wij hebben bedrading gevonden maar dat was geen aangesloten bedrading. Verder zou de brand kunnen zijn ontstaan bij de wand naast de vrachtauto. Dus rechts van de vrachtauto. Daar was bedrading en stonden machines. Die wand is volledig door de brand teniet gegaan. Bij de kantine is een V-vormig brandbeeld gevonden. Ik vond dat opvallend. Maar wij hebben daar geen brandinleider kunnen vinden.”
[L] kon niet zeggen welke oorzaak volgens hem de meest waarschijnlijke is:
“Van de verschillende mogelijke oorzaken van de brand die hiervoor zijn genoemd, kan ik niet aangegeven welke de meest waarschijnlijke is geweest.”
2.25.
Getuige [E] heeft verklaard dat hij zijn conclusies heeft gebaseerd op het door hem in de unit aangetroffen brandbeeld. Voor hem was het aan de hand daarvan duidelijk dat de brand in de vrachtauto de primaire brandhaard was en niet een secundaire:
“U vraagt mij te beschrijven wat ik heb gezien in de bedrijfsunit van [X] . Concreet heb ik daar gezien: elektrische gereedschappen, lasapparaten, reserve gasflessen, zuurstofflessen, opslag van allerlei goederen, autobanden en opslag van hout. Deze materialen waren deels verbrand door de hitte die bij de brandende vrachtwagen vandaan kwam en deels door bitumen die van het dak naar beneden waren gevallen. De rechterwand in de bedrijfsunit was een stalen wand. Daar is stralingswarmte vanaf gekomen. Een dergelijke wand reflecteert de warmte. Links naast de vrachtauto was een secundaire brandhaard. Op die plaats loopt de vloer af. Hydraulische olie en diesel liep daar richting de trailer. De houten vloer van de trailer was daardoor deels aangebrand aan de onderzijde.
Ik zie de vrachtauto niet als secundaire brandhaard. Dat zou een ander brandbeeld hebben opgeleverd. Er zijn kortgezegd twee manieren waarop een brand zich kan uitbreiden. De eerste is een flashover. Daarbij vult de hele ruimte zich met zeer hete brandbare gassen. Als een flashover is opgetreden wordt na de brand in de hele ruimte een egaal brandbeeld aangetroffen. Dat was hier niet het geval. De andere wijze waarop een brand zich ontwikkelt is door het aanbranden door stralingswarmte. Uit de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer die heeft geconstateerd dat de vlammen vanuit de vrachtwagen uitsloegen door het dak, in combinatie met mijn eigen bevindingen, concludeer ik dat de brand in de vrachtauto de bitumen in brand hebben gebracht en niet andersom.
Ik heb geen specifiek onderzoek gedaan naar de elektrische installaties als mogelijke oorzaak van de brand. Dat was volgens mij niet nodig. Als daar de primaire brandhaard was gelegen, was dat direct zichtbaar in het brandbeeld en het brandverloop, maar dat was niet het geval.
(…)
Aan de hand van de kortsluitingssporen kan niet worden vastgesteld of de kortsluiting de primaire oorzaak is van de brand of niet. Ik heb de conclusie dat de kortsluiting de primaire oorzaak is getrokken aan de hand van het brandbeeld.”
2.26.
Uit de verklaringen van [L] en [E] volgt dat zij beiden een kortsluiting in de vrachtwagen als oorzaak van de brand mogelijk achten. [L] kon als getuige niet verklaren of deze oorzaak al of niet waarschijnlijker was dan een andere oorzaak. [E] acht deze oorzaak wel het meest waarschijnlijk, gelet op het door hem geconstateerde brandbeeld.
2.27.
Het hof stelt vast dat [E] en [L] niet uitsluiten dat de brand kon ontstaan als gevolg van een (spontane) kortsluiting in de accubekabeling van de vrachtauto, zoals het hof voorshands heeft aangenomen. Het hof constateert verder dat tegenover de conclusie van [E] / BTB, dat de kortsluiting in de vrachtwagen als de primaire oorzaak moet worden aangewezen, door [appellanten] niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat er een andere ontstaansbron van de brand in de bedrijfsunit van [X] Logistics is of kan zijn geweest die tot een brand in of in de nabijheid van de vrachtauto heeft kunnen leiden, terwijl wel vaststaat dat in de vrachtauto kortsluiting heeft plaatsgevonden. Op grond van het thans voorliggende feitenmateriaal is het hof van oordeel dat [appellanten] niet zijn geslaagd in het tegenbewijs. Het wordt bewezen geacht dat de brand is ontstaan in de accuruimte van de vrachtauto. De rapportage van [Q] kan niet tot een ander oordeel leiden. De conclusie van [Q] , dat de sporen van kortsluiting duiden op een sluiting als gevolg van de brand en niet op de oorzaak van de brand, veronderstelt dat er een andere (aannemelijker) primaire brandhaard was. Die mogelijke oorzaak van de brand en de aannemelijkheid daarvan is door [Q] echter niet concreet benoemd of onderzocht.
2.28.
[appellanten] voeren aan dat de tegenbewijslevering niet naar de regelen der kunst is verlopen, doordat [L] , [M] en [Q] niet als getuigen-deskundigen zijn gehoord. Ook stellen zij dat het hof zonder motivering heeft geoordeeld dat geen plaats is voor het horen van getuigen-deskundigen.
2.29.
Uitgangspunt is dat [appellanten] bij het tussenarrest in de gelegenheid zijn gesteld getuigen te horen. Voor zover [appellanten] stellen dat het hof ten onrechte of onvoldoende gemotiveerd het aanbod heeft gepasseerd om personen (mede) als deskundigen (‘getuigen-deskundigen’) te horen, falen hun klachten. Uit de motivering van het aanbod blijkt immers dat de deskundigen (in zoverre) niet kunnen verklaren over uit eigen waarneming bekende feiten (artikel 163 Rv). Het is daarom overgelaten aan het beleid van de rechter die over de feiten oordeelt of hij in zoverre behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Daarom is naar aanleiding van vragen van de zijde van Planet c.s. (zie r.o. 2.1 hiervoor) aan partijen meegedeeld dat de opgegeven getuigen alleen zullen worden gehoord met betrekking tot de hen uit eigen waarneming bekende feiten en dat voor het horen van getuigen-deskundigen en/of derden over de indruk die zij op grond van het feitenmateriaal hebben gekregen (in de betreffende fase van het geding) geen plaats is.
2.30.
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof de door de deskundigen opgestelde schriftelijke verklaringen, die zich onder de processtukken bevinden, bij de beoordeling van het geschil heeft betrokken. In dat verband geldt dat [appellanten] bij het tussenarrest in de gelegenheid waren gesteld te reageren op het aanvullende rapport van BTB van 14 juni 2013 (met als bijlage het uitrukrapport van de brandweer). In lijn daarmee heeft de raadsheer-commissaris terecht bepaald dat voor beschouwingen over de feiten en analyses van het feitenmateriaal gelegenheid is in de memories na enquête. [appellanten] waren verder bij het tussenarrest niet in de gelegenheid gesteld om al voor de te nemen memorie na enquête nieuwe rapportages in het geding te brengen, zodat het rapport van [Q] terecht op 26 juni 2014 is geweigerd. Of er reden is getuigen-deskundigen te horen of een deskundigenbericht te gelasten, dient thans te worden beoordeeld. Het hof heeft tot op heden daaromtrent nog geen beslissing genomen. Van een reeds gegeven beslissing zonder motivering is dan ook geen sprake.
2.31.
Uitgangspunt is dat het horen van deskundigen of een deskundigenbericht een middel is om de rechter te voorzien van kennis en ervaring waarover hij zelf niet beschikt en dat nodig is om een beslissing in de zaak te kunnen nemen. Aan een verklaring van een deskundige of een deskundigenbericht kan verder bewijs worden ontleend, dat van belang kan zijn in het kader van de beslissingen omtrent betwiste feiten.[appellanten] stellen ten onrechte dat zij het recht hebben om getuigen-deskundigen te horen, omdat zij zijn toegelaten tot het leveren van tegenbewijs, omdat het bewijsvermoeden is gebaseerd op rapporten van partij-deskundigen en/of omdat de uitkomst van de zaak in belangrijke mate wordt bepaald door technisch onderzoek. Evenmin dient de rechter een deskundigen-onderzoek te gelasten als het financieel belang groot is en/of de zaak technisch complex is.
2.32.
Vaststaat dat de uitgebrande loods al lang geleden is uitgeruimd en de vrachtauto is vernietigd. De brandresten in de loods en het aangetroffen brandbeeld kunnen dus niet meer door een deskundige worden onderzocht. De van beide zijden ingeschakelde deskundigen [L] en [E] hebben daadwerkelijk in de loods onderzoek gedaan en zijn beiden als getuige gehoord. Zij hebben tijdens het verhoor ook verklaard over hun bevindingen. Een deskundige die niet in de loods is geweest, kan zich slechts een beeld vormen aan de hand van het thans nog beschikbare materiaal. Zo bezien ligt het bevelen van een deskundigenbericht of het horen van deskundigen niet voor de hand. Verder is hiervoor overwogen dat [appellanten] niet duidelijk hebben gemaakt welke door hun gestelde in aanmerking komende initiële oorzaken voor de brand – de bedrading die in het pand liep, loslopende stroomvoerende bedrading, elektrische verbruikers zoals machines die in de unit stonden en verlichting – tot het door hen geschetste brandverloop hebben kunnen leiden en hoe dit scenario zich verhoudt tot de waarnemingen van de brandweer (toen de daklichten doorbrandden, brandde het in de loods het meest in en in de nabijheid van de vrachtauto). Als onvoldoende gemotiveerd betwist moet daarom ervan worden uitgegaan dat brand in of in de nabijheid van de vrachtauto is ontstaan. Daarvan uitgaande is naar het oordeel van het hof geen plaats voor het horen van deskundigen of een deskundigenbericht ten aanzien van mogelijke alternatieve brandinleiders op een plaats die is gelegen buiten de vrachtauto en in de nabijheid daarvan.
Ten aanzien van de vastgestelde kortsluiting in de vrachtauto geldt dat [appellanten] hun verweer, dat de kortsluiting niet de oorzaak is van de brand, maar het gevolg daarvan, onvoldoende hebben gemotiveerd. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat er andere potentiële brandoorzaken waren in of in de nabijheid van de vrachtwagen die vervolgens tot kortsluiting in de vrachtauto kunnen hebben geleid. Als onvoldoende gemotiveerd betwist dient daarom van kortsluiting als primaire oorzaak van de brand te worden uitgegaan. De vragen die [appellanten] aan [Q] willen stellen, kunnen niet tot een beslissing in de zaak leiden. Deze vragen zijn erop gericht aannemelijk te maken dat de sporen van kortsluiting duiden op een sluiting als gevolg van de brand en niet duiden op de oorzaak van de brand, terwijl – zoals hiervoor is overwogen – de conclusies van [Q] veronderstellen dat er een andere primaire oorzaak van de brand is. Die andere oorzaak wordt evenwel niet voldoende concreet door [appellanten] genoemd, noch aannemelijk gemaakt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een deskundigenonderzoek of het horen van deskundigen over de oorzaak van de brand, niet (goed) meer mogelijk is, dan wel gelet op het partijdebat en het (ook voor tegenbewijs geldende) vereiste dat een betwisting voldoende concreet moet worden onderbouwd, niet aan de orde is.
2.33.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1, 2 (gedeeltelijk), 6 en 7 vergeefs zijn voorgesteld.
2.34.
Ervan uitgaande dat de brand is ontstaan als gevolg van (spontane) kortsluiting in de accubekabeling blijft het hof bij zijn oordeel dat de vrachtauto (naar objectieve maatstaven bezien) niet de veiligheid bood die daarvan onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. In hetgeen [appellanten] na het tussenarrest hebben aangevoerd, ziet het hof geen reden op dit oordeel terug te komen. De vrachtauto dient als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW te worden aangemerkt. De grieven 2 (gedeeltelijk) en 3 falen in dit verband.
2.35.
Planet c.s. hebben het hof gevraagd terug te komen op zijn afwijzing van de aansprakelijkheid van [X] Logistics uit onrechtmatige daad. Uit het getuigenverhoor van [N] is gebleken dat hij het accudeksel niet heeft verwijderd en het elektrische systeem niet heeft geïnspecteerd. Deze omstandigheden leiden evenwel niet tot een ander oordeel van het hof. Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat [X] Logistics op zaterdag 14 mei 2011 niet de van haar in de gegeven omstandigheden te vergen zorgvuldigheid in acht heeft genomen doordat zij heeft toegelaten dat de vrachtauto, waarvan het hydraulisch container-laadsysteem een defect vertoonde, in de unit werd gestald. Onvoldoende is gebleken dat [X] Logistics aanwijzingen had dat er gebreken waren aan het elektrische systeem. Er is evenmin een lekkage aan het hydraulische systeem geconstateerd. Niet valt in te zien waarom [X] Logistics onder deze omstandigheden heeft geweten of moeten begrijpen of haar anderszins valt toe te rekenen dat zij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen. Verdere veiligheidsmaatregelen behoefde [X] Logistics toen niet te treffen. De grieven 4 en 5 zijn terecht voorgesteld.
2.36.
Grief 8 slaagt gedeeltelijk, namelijk voor zover de rechtbank [X] Logistics aansprakelijk heeft geacht, haar met [X] Transport tot schadevergoeding heeft veroordeeld en [X] Logistics is veroordeeld in de proceskosten.
2.37.
Het vonnis dient ten aanzien van [X] Transport te worden bekrachtigd en ten aanzien van [X] Logistics te worden vernietigd. De gegeven verklaring voor recht en de veroordelingen ten laste van [X] Transport blijven daarmee in stand. Uitsluitend ten behoeve van de leesbaarheid zal het hof de veroordelingen hierna opnieuw vaststellen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X] Transport worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Onder de proceskosten is tevens begrepen de getuigetaxe van getuige [E] . [appellanten] hebben de getuigetaxe van getuige [P] voldaan. Deze kosten dienen voor rekening te komen van [X] Transport. [X] Logistics heeft geen afzonderlijke proceskosten gemaakt, zodat de proceskostenveroordeling ten gunste van haar in beide instanties op nihil zal worden begroot.
3. Beslissing
Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis zoals dat in het dictum onder 5.1 tot en met 5.6 tussen partijen is gewezen, doch uitsluitend voor zover de verklaring voor recht betrekking heeft op een hoofdelijke aansprakelijkheid en [appellanten] hoofdelijk zijn veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat [X] Transport aansprakelijk is voor alle schade die Planet c.s. hebben geleden ten gevolge van de brand van 15 mei 2011 in de bedrijfsloods;
veroordeelt [X] Transport, om als schadevergoeding voor materiële schade aan Planet c.s. te voldoen een bedrag van € 313.500,00;
veroordeelt [X] Transport, om aan Planet, [geïntimeerde sub 2] en Katalyst de verdere schade te vergoeden die door elk van hen is geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [X] Transport in de proceskosten in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van Planet c.s. begroot op € 1.316,34 aan verschotten en € 4.000,00 aan salaris advocaat en in hoger beroep tot op heden op € 5.111,00 aan verschotten en € 17.946,50 voor salaris advocaat en op € 131,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,00 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de door getuige [P] gemaakte kosten ten laste komen van [X] Transport;
wijst de vorderingen tegen [X] Logistics af;
veroordeelt Planet c.s. in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van [X] Logistics begroot op nihil;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, W.J. van den Bergh en A.C. van Schaick, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Aansprakelijkheid voor brandschade. Bewijslast. Is vrachtauto waar de brand door kortsluiting zou zijn ontstaan, gebrekkige zaak in de zin van art. 6:173 BW? Aansprakelijkheid op grond van art. 6:181 BW? Bewijsopdracht.Zie ECLI:NL:GHAMS:2016:353.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.126.400/01
zaaknummers rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem: C/15/188795/HAZA 12-38 en C/15/190449/HAZA 12-137
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 januari 2014
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] TRANSPORT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] LOGISTICS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A. van Hees te Amsterdam,
tegen:
1. de vennootschap onder firma PLANET LITTLE KIDS FURNITURE V.O.F.,
gevestigd te Overveen, gemeente Bloemendaal,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de vennootschap onder firma KATALYST IXTLAN,
gevestigd te Heemskerk,
geïntimeerden,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Appellanten worden hierna [appellanten] en ieder voor zich [X] Transport respectievelijk [X] Logistics genoemd. Geïntimeerden worden hierna Planet c.s., en ieder voor zich Planet, [geïntimeerde sub 2] en Katalyst genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 23 april 2013 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 13 februari 2013, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en Planet c.s. als eisers. De dagvaarding bevat de grieven.
Planet c.s. hebben daarna een memorie van antwoord, met twee producties, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover het is gewezen tussen [appellanten] en Planet c.s., en de vorderingen van Planet c.s. alsnog zal afwijzen, Planet c.s. hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetaling van € 338.977,29, met rente, met beslissing over de proceskosten, met nakosten.
Planet c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.8) de feiten beschreven die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en binden dus ook het hof. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) Op de hoek van de [adres 1] en de [adres 2] en van de [adres 2] en de [adres 3] te [plaats] heeft een gebouw gestaan. Een gedeelte van dat gebouw (het gedeelte gelegen op de hoek van de [adres 2] en de [adres 3] ) werd gebruikt door [Y] , die van dat gedeelte ook de eigenaar was. Het andere gedeelte (gelegen op de hoek [adres 1] / [adres 2] ) was eigendom van de heer en mevrouw [Y] , en werd door hen als bedrijfsverzamelgebouw geëxploiteerd en in afzonderlijke units verhuurd aan verschillende bedrijven, waaronder Planet, [geïntimeerde sub 2] , Katalyst en [X] Logistics.
( ii) Aan de kop van het gebouw (gelegen aan de [adres 1] ) bevonden zich drie kleinere units, met toegangsdeuren/rolpoorten uitkomend op de [adres 1] . Unit [adres 1] [nummer A] hadden de heer en mevrouw [Y] verhuurd aan Planet (voor de opslag en handel in kindermeubilair), een gedeelte van unit [adres 1] [nummer B] hadden zij verhuurd aan [geïntimeerde sub 2] (voor de opslag, reparatie en handel in gebruikte kopieerapparaten) en een ander gedeelte aan Katalyst (voor de opslag en handel in kleding). In het dak van deze units bevonden zich twee afzonderlijke lichtkoepels. Achter de drie units aan de [adres 1] bevond zich de unit verhuurd aan [X] Logistics, met een toegangsdeur/rolpoort uitkomend op de [adres 2] , nummer [nummer C] . In het dak van deze unit bevindt zich een lichtstraat. Tussen het dak van de bedrijfsloods en de bovenzijde van de wanden tussen de bedrijfsunits die waren gehuurd door [X] Logistics en Planet c.s. zaten meerdere openingen (ventilatiegaten of sleuven).
( iii) De unit die was verhuurd aan [X] Logistics, werd gebruikt door verschillende vennootschappen van de [X] -groep, vooral door [X] Transport. De unit werd gebruikt als constructiewerkplaats voor (onderhouds- en herstel)werkzaamheden aan vrachtwagens, opleggers en aanhangers, bij welke werkzaamheden ook lasapparatuur en slijptollen werden gebruikt.
( iv) Op zondagmorgen 15 mei 2011 is brand uitgebroken in het gebouw. In de unit van Katalyst was die ochtend de heer [P] aanwezig. Om circa 10:11 uur is een melding van de brand geregistreerd in de meldkamer van de brandweer. Om circa 10:17 uur is een ladderwagen van het brandweerkorps Velsen ter plaatse gekomen. Om circa 10:51 uur is een tweede ladderwagen ter plaatse gekomen. Ten gevolge van de brand zijn de door Planet c.s. gehuurde units met alles wat zich daarin bevond, volledig verloren gegaan. De unit van [X] Logistics heeft zware brandschade opgelopen.
( v) Op het moment van het uitbreken van de brand stond in de door [X] Logistics gehuurde unit, nabij de scheidingswand met de units van Planet c.s., een vrachtwagen, merk Terberg, met kenteken [kenteken] , ten name van [X] Transport. De vrachtauto was acht jaar oud (bouwjaar 2003) en had (naar schatting) 351.000 km gelopen. De vrachtwagen was op zaterdagmiddag 14 mei 2011 in de unit gestald in verband met een storing in het container-afzetsysteem. De vrachtwagen had een volle dieseltank (inhoud ca. 300 liter), het hydraulische systeem bevatte hydraulische olie en op het primaire elektrische systeem waren twee (met een doorluskabel) in serie geschakelde accu’s (24 V, 2 x 180 Ah) aangesloten.
( vi) Op 1 juni 2011 en 2 juli 2011 heeft de regiopolitie Kennemerland, district IJmond, getuigenverklaringen opgenomen van de brandweerlieden die bij de brand in het pand aanwezig waren. [Z], ploegchef en officier van dienst bij de brandweer Velsen, heeft op 1 juni 2011 verklaard – zakelijk:
- dat op zondag 15 mei 2011 te 10.11 uur de brandmelding is gedaan;
- dat is uitgerukt met twee autospuitwagens, één ladderwagen en een OVD voertuig en dat dit later werd dit opgeschaald;
- dat hij te 10.17 uur ter plaatse was en toen een uitslaande brand zag bij [X] Transport;
- dat hij in die loods een vrachtauto in brand zag staan, achterin die loods;
- dat in de unit van [X] de brand door het dak ging;
- dat hij duidelijk heeft kunnen waarnemen dat de brand bij [X] is ontstaan;
- dat het in de buurt van de vrachtauto die in dat pand stond, het meest brandde.
[A] , werkzaam bij de brandweer Velsen, heeft op 2 juli 2011 verklaard – zakelijk:
- dat hij die dag de bevelvoerder was van de eerste spuitwagen;
- dat hij ter plaatse gekomen rook zag op het dak van het pand;
- dat hij twee van zijn manschappen het pand heeft ingestuurd, in een ruimte waar nog geen brand was;
- dat zij een tussendeur hebben opengeslepen die toegang gaf tot het pand van [X] ;
- dat op dat moment in het pand van [X] een ontploffing plaatsvond;
- dat hij vervolgens zag dat de vlammen door het dak van het pand van [X] kwamen en oversloegen op de aangrenzende panden;
- dat voor hem 100 procent zeker is dat de brand bij [X] is begonnen.
[B] , werkzaam bij de brandweer Velsen, heeft op 2 juli 2011 verklaard – zakelijk:
- dat hij die dag bevelvoerder van de eerste ladderwagen die ter plaatse kwam;
- dat hij werd opgevangen door een Engelstalige man die liet zien dat er in zijn pand geen brand was;
- dat hij daar ook geen rook of andere brandverschijnselen zag;
- dat hij ter plaatse zag dat er rook uit het dak van een loods kwam;
- dat hij toen het dak is opgegaan en naar het daklicht van die loods is gelopen waar de rook uitkwam;
- dat vervolgens de vlammen uit dat daklicht, dat geheel was doorgesmolten, kwamen;
- dat vervolgens het tweede daklicht van diezelfde unit smolt en dat daar ook vlammen doorheen kwamen;
- dat hij heeft besloten van het dak af te gaan en dat hij vanuit de bak van de ladderwagen verder is gaan blussen;
- dat voor hem volstrekt duidelijk is dat de brand begonnen is in de unit waar die vrachtauto stond;
- dat daar de brand door het dak naar buiten kwam en is overgeslagen naar die andere units;
- dat hij vermoedt dat de brand is ontstaan bij die vrachtauto, omdat deze onder het dakraam stond.
[C] en [D], beiden werkzaam bij de brandweer Velsen, hebben op 2 juli 2011 verklaard – kort gezegd:
- dat het voor hen duidelijk is dat de brand is begonnen in de bedrijfsruimte van [X] Logistics en vervolgens is overgeslagen naar de andere units.
( vii) De advocaat van Planet c.s. heeft aan Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna: BTB) opdracht gegeven tot onderzoek naar het ontstaan van het verloop van de brand in het gebouw. Het onderzoek is op en na 20 juni 2011 verricht door [E] , deskundige A brandonderzoeken/technisch en tactisch onderzoeker, en [F] , technisch en tactisch onderzoeker/ branddeskundige. Deze rapporteurs hebben op 1 november 2011 onder projectnummer [projectnummer] een rapport uitgebracht, dat voor zover hier van belang het volgende inhoudt:
2. TECHNISCH ONDERZOEK
2.2.
Brandbeeld; interpretatie en aanwijzing locatie primaire brandhaard
Op grond van de eerste waarnemingen van de kant van getuige [P] , politie én brandweer alsmede aan de hand van het verkregen beeldmateriaal, kan worden vastgesteld dat de brand is ontstaan in de werkplaats van [X] en derhalve is deze ruimte relevant voor het aanwijzen van de brandoorzaak (…).
(…)
Links en rechts, tegen de lange zijden en de achterwand van de werkplaats, zijn allerlei (brandbare) materialen opgeslagen zoals autobanden, houten platen en kratten. Aan de rechterzijde bevinden zich meerdere (elektrisch aangedreven) gereedschappen en verspreid in de ruimte zes (reserve) gas- en zuurstofflessen bestemd voor (autogeen)las- en snijbrandwerkzaamheden, waarvan twee verrijdbare (autogeen)lasapparaten en een snijbranderset (foto’s 1 t/m 4).
In de werkplaats is een duidelijk herkenbaar brandbeeld ontstaan waarbinnen de brandschade zich concentreert in en rondom de vrachtwagen zie foto 1 t/m 4.
(…)
Voorts kan aan de hand van het brandbeeld, de brandverloopindicatoren en de ontstane temperatuur met zekerheid worden gesteld dat de primaire brandhaard was gesitueerd in of in de directe omgeving van de accuruimte van de vrachtwagen welke de brandweermensen in brand zagen staan toen de loopdeur van de werkplaats van [X] ter blussing werd geopend.
Ten slotte blijkt uit de verkregen informatie van de brandweer dat al in een vroeg stadium van de blussing, verscheidene ontploffingen van autobanden werden waargenomen (…).
2.3
Onderzoek primaire brandhaard
Aan de linkerzijde van de vrachtwagen, de zijde gekeerd naar de bedrijfsunits aan de [adres 1] , is omvangrijke brandschade ontstaan. In het ontstane brandbeeld is een V-vormig patroon van brandschade herkenbaar waarvan de punt van de V min of meer wijst naar de accuruimte van de vrachtwagen en zich uitbreidt naar het direct boven de accuruimte gesitueerde hydraulisch systeem met onder meer een voorraadvat met hydraulische olie.
Vanaf de accuruimte neemt de vuurschade zichtbaar af: de banden van de wielen links en rechts van de accuruimte zijn volledig verbrand terwijl de banden van de achterwielen vrijwel intact zijn gebleven (foto 6).
Onderzoek aan de accuruimte leert dat de deksel van de accuruimte is gedemonteerd. In deze accuruimte, zijn op de (aansluitende) accubekabeling smeltparels ontstaan en een deel van de getwiste koperen kernen is samengesmolten hetgeen betekent dat deze bekabeling ten tijde van het ontstaan van de brand op de accupolen was aangesloten en daarmee stroomvoerend is geweest (foto 7).
Kortsluiting ontstaat wanneer stroomvoerende en massageleiders onderling in contact komen of wanneer een stroomvoerende leiding contact maakt met het chassis (massa) op plekken waar de isolatie van die leidingen is beschadigd. Omdat de accubekabeling rechtstreeks naar de zekeringkast was gevoerd en daar pas werd gezekerd, maakte de accubekabeling onderdeel uit van een ongezekerd circuit waardoor kortsluiting kan blijven voortduren zolang dit circuit in stand blijft en de accu’s elektrisch vermogen leveren.
Kortsluiting gaat gepaard met hoge stroomsterkten en dus met zeer hoge temperaturen waarbij koperen kernen kunnen samensmelten en/of smeltparels worden gevormd. Ook kunnen op het kortsluitpunt zogenaamde vlambogen ontstaan. De smelttemperatuur van koper bedraagt 1083° C en uit de vakliteratuur blijkt dat een elektrische vlamboog een temperatuur van 4000° C bereikt. Dergelijke hoge temperaturen zijn in staat binnen zeer korte tijd brandbare materialen tot ontsteking te brengen en in de praktijk leidt een dergelijke calamiteit vaak tot een zich zelf onderhoudende, vlammende brand, zeker daar waar het gaat om motorvoertuigen waar onder meer (zeer)brandbare (brand)stoffen aanwezig zijn.
In het onderhavige geval bevindt zich recht boven de accuruimte, op 20 – 30 cm afstand, een samenstel van (stalen) drukleidingen van het hydraulisch systeem (foto 8). Inspectie leert dat hierin één kort deel ontbreekt. Op de koppelingen waarmee dit deel was aangesloten en op het chassis daar recht onder, liggen gesmolten resten lichtmetaal (aluminium legering) zodat het zeer waarschijnlijk is dat in het druksysteem een lichtmetalen leiding gemonteerd is geweest die gedurende de brand is gesmolten (foto’s 9 en 10).
Lichtmetalen smelten bij temperaturen van 500 - 650° C en met zekerheid kan worden gesteld dat deze temperaturen ter plaatse van het hydraulische systeem ten minste werden bereikt.
Gezien het brandbeeld en het ontbreken van een andere potentiële brandoorzaak, kan het smelten van de lichtmetalen leiding slechts het gevolg zijn van een brand welke is ontstaan in de accuruimte en welke heeft geleid tot het vrijkomen van een zekere hoeveelheid zeer brandbare hydraulische olie recht boven deze accuruimte.
Gezien de brandbare eigenschappen moet deze hydraulische olie vrijwel direct in brand zijn geraakt en heeft zeker ook geleid tot het verbranden van een rubber slang welke aan de onderzijde van het voorraadvat was gemonteerd (foto 11). Dit moet hebben geleid tot het vrijkomen van de gehele inhoud van het voorraadvat hydraulische olie hetgeen heeft bijgedragen aan het brandverloop nader omschreven in 2.5 van dit rapport.
2.4
Brandoorzaak
Op basis van het brandbeeld was de primaire brandhaard gesitueerd in de accuruimte. Behoudens de stroomvoerende elektrische bekabeling in deze ruimte, waren daar geen andere potentiële ontstekingsbronnen voor het ontstaan van de brand aanwezig zodat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat de brand is ontstaan door kortsluiting in de accubekabeling waarbij de volgende feiten door ons werden geconstateerd:
kortsluitsporen zijn aangetroffen op accubekabeling; deze sporen bewijzen dat ten tijde van het ontstaan van de brand deze accubekabeling op de accupolen was aangesloten en derhalve dit circuit stroomvoerend was;
de bewuste accubekabeling werd op geen enkele wijze door een zekering beveiligd; hierdoor heeft het proces van kortsluiting zich gedurende een langere tijd kunnen voortzetten, althans voor zover het accuvermogen dat heeft toegelaten;
kenmerken voor kortsluiting zijn het ontstaan van smeltparels en vaak het samensmelten van getwiste koperen aders als gevolg van de hoge temperaturen waarmee een dergelijk proces gepaard gaat: dergelijke sporen werden aangetroffen op de accubekabeling hetgeen bewijst dat lokaal in deze bekabeling ten minste de smelttemperatuur van koper (1083° C) werd bereikt terwijl gedurende het kortsluitproces ook vlambogen ontstaan waarbij lokaal nog hogere temperaturen kunnen worden bereikt (4000° C);
de door de kortsluiting bereikte temperatuur is ruim voldoende om brandbare materialen binnen zeer korte tijd tot ontsteking te brengen met een vlammend beeld tot gevolg: een dergelijke brand is tot ontwikkeling gekomen op slechts korte afstand (20 – 30 cm) van het hydraulisch systeem waarvan vaststaat dat een lichtmetalen leiding daarvan is gesmolten en dat ter plaatse van de drukleidingen ten minste de smelttemperatuur van lichtmetaal werd bereikt (500 - 650° C);
voor hydraulische olie geldt geen vast / exact vlampunt, voor de verschillende kwaliteiten hydraulische olie worden vlampunten opgegeven variërend van 100 - 200° C of hoger. De ontstekingstemperatuur ligt over het algemeen circa 40° C boven het vlampunt. Gezien het voorgaande is de ontstekingstemperatuur ter plaatse van het hydraulisch systeem zeker behaald, en is daarmee de olie tot ontbranding gekomen.
De door ons geconstateerde feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de brand met zekerheid in de accuruimte is ontstaan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als gevolg van een kortsluiting in de stroomvoerende accubekabeling. Deze kortsluiting kan enerzijds zijn ontstaan door bijvoorbeeld een isolatiegebrek of anderzijds door lekkage van hydraulische olie, welke door vervuiling geleidende eigenschappen heeft verkregen. Echter, de vernietiging waarmee de brand gepaard is gegaan, laat niet meer toe te achterhalen welke van de genoemde ontstekingsscenario’s de brand daadwerkelijk heeft ingeleid.
Hierbij moet bedacht worden dat andere potentiele brandoorzaken door ons niet werden aangetroffen.
2.5
Brandverloop werkplaats [X] / secundaire brandhaard
Ongeveer halverwege is de vrachtwagen aan weerszijden voorzien van een dieselbrandstoftank (foto 12). Onderling zijn deze tanks aan de onderzijde met een flexibele slang verbonden welke volledig is verbrand.
(…)
De dieselbrandstoftanks en de voorraadtank voor de hydraulische olie, zijn volledig leeg gelopen waarmee het zeker is dat de zeer brandbare inhoud zich heeft verspreid over de werkvloer en door het afschot van de vloer zich rechts van de vrachtwagen tot onder de trailer heeft verzameld (foto 13).
Vaststaat dat dit mengel gedurende de brand (of al tijdens het weglekken) werd ontstoken en zo heeft geleid tot een secundaire brandhaard waardoor de banden van de vrachtwagen eerst zijn geëxplodeerd en vervolgens het rubber volledig is verbrand, zie foto 13. Daarnaast is aan de onderzijde van de trailer brandschade ontstaan waarbij de isolatie van de elektrische bekabeling vrijwel volledig is verbrand en de houten laadvloer vanaf de werkvloer fors is verkoold (foto’s 14 en 15).
2.5.1
Flash-over/ back-draft
(…)
De hoge brandontwikkeling in de bedrijfsunit van [geïntimeerde sub 2] [hof lees: [geïntimeerde sub 2] ] zichtbaar op foto 16, wijst naar ons oordeel op een flash-over of back-draft hetgeen impliceert dat brandbare rookgassen al in een vroeg stadium van de brand, nog voordat de lichtstraten van de werkplaats het hadden begeven, konden doordringen in de unit van [geïntimeerde sub 2] en K-I [hof lees: Katalyst] (…).
2.6
Tijdpad van het brandverloop
(…)
Uit het tijdpad kan worden opgemaakt dat de brandweer al bij het ter plaatse komen heeft vastgesteld dat in de werkplaats van [X] een vrachtwagen in brand stond. Dit bevestigt onze conclusie dat de brand in deze vrachtwagen is ontstaan.
(…)
3. BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN
(…)
[hof: ad 1]
Op basis van het door ons uitgevoerde onderzoek kan met zekerheid worden geconcludeerd dat de brand is ontstaan in een vrachtwagen die in de werkplaats van [X] Groep voor reparatie aan het hydraulisch systeem stond gestald. Ook de eerste waarnemingen van de brandweer spreken van een in brand staande vrachtwagen in de werkplaats van [X] (…).
[hof: ad 2]
De brand (primaire brandhaard) is met zekerheid ontstaan in de accuruimte van de onder vraag 1 genoemde vrachtwagen.
(…)
[hof: ad 3]
Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is de brand ontstaan in het stroomvoerende en ongezekerde circuit van de accubekabeling in de accuruimte van de vrachtwagen welke ter reparatie stond gestald in de werkplaats van [X] . Door weglekkende hydraulische olie en dieselbrandstof is een secundaire brandhaard ontstaan.
Door ons werden in de werkplaats van [X] geen alternatieve brandoorzaken aangetroffen.
(…)
(viii) In opdracht van de opstalverzekeraar van het bedrijfsverzamelgebouw heeft [G] Expertise B.V. te [plaats] op 19 juli 2011 een rapport (kenmerk [kenmerk] ) uitgebracht van de door [G] op 17 mei 2011 gehouden expertise, met voor zover hier van belang de volgende inhoud:
3. Technische expertise
(…)
3.3.
Nader onderzoek ontstaansgebied brand
In de drie kleine units [hof: de units in gebruik bij Planet c.s.] noch in de unit in gebruik bij [X] werd een ontstaansgebied of plaats van oorsprong van deze brand aangetroffen. De drie kleine units waren (…) evenals de inhoud vrij egaal door de brand/hitte aangetast. Een plaats van oorsprong van de brand werd (…) niet aangetroffen.
(…)
Voorts is in deze als laatste genoemde ruimte gezocht naar een plaats van oorsprong van deze brand. Daartoe is een onderzoek ingesteld aan de aangetroffen vrachtwagen (bestemd voor het vervoer van containers). Deze was ook vrijwel geheel door het vuur aangetast (…). Bij dit onderzoek is met name aandacht besteed aan de elektrische installatie en dan in het bijzonder het niet afgezekerde deel (primaire circuit). De aansluitingen van deze bekabeling (primaire circuit) op de accu’s (24 Volt) vertoonden geen bijzonderheden (…).
Op het gedeelte van de kabel tussen de plus-pool op de accu en het relais op de startmotor in de motorruimte zijn sporen van een elektrische sluiting aangetroffen. Deze kabel is tijdens dit onderzoek uit de motorruimte verwijderd en naast het voertuig gelegd (…). De sporen van sluiting waren aanzienlijk te noemen (…), de kabel was geheel doorgesmolten of doorgebrand. Dergelijke sluitingen in het circuit kunnen echter ook tijdens de brand ontstaan en zijn niet altijd een verwijzing naar de oorzaak. Bij het verder onderzoek aan dit voertuig zijn geen feiten of omstandigheden aangetroffen die wijzen op een bepaalde brandoorzaak.
(…)
7. Discussie
Tijdens het technisch onderzoek ter plaatse is niet vastgesteld kunnen worden in welke unit deze brand in aanvang heeft gewoed. Het meer uitgebrand zijn van de drie kleine units afgezet tegen de brandschade in de grote unit, zegt meer over de verhouding volume van de unit en de vuurbelasting (hoeveelheid brandbaar materiaal) dan over de plaats waar deze brand is ontstaan.
(…)
Van het uitvoeren van werkzaamheden in een van de units met het mogelijk ontstaan van brand tot gevolg is tijdens het onderzoek niet gebleken.
8. Samenvatting en conclusie
Gezien het voorgaande kan als resultaat van de ingestelde technische expertise en daarbij gelet op gedane mededelingen, worden gesteld dat:
- -
het ontstaansgebied van deze brand niet is vastgesteld en de brandoorzaak evenmin;
- -
deze brand in principe kan zijn ontstaan in de unit in gebruik bij [geïntimeerde sub 2] , de unit in gebruik bij Planet of de grote unit in gebruik bij [X] (…);
- -
op de tijdens de blussing gemaakte foto’s en films geen nadere plaatsbepaling van het ontstaan van deze brand traceerbaar is.
Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de oorzaak van het ontstaan van deze brand niet bekend is geworden.
( ix) Bij brief van 25 juni 2012 heeft [G] het rapport van 19 juli 2011 op verzoek van de advocaat van Planet c.s. naar aanleiding van de door de brandweerlieden afgelegde getuigenverklaringen als volgt aangevuld:
Op basis van de door hen gedane waarnemingen zijn deze vijf brandweerlieden unaniem van mening dat deze brand in aanvang heeft gewoed in het gedeelte van het pand in gebruik bij de firma [X] . Meer in het bijzonder wordt gesproken over een brand in of bij de in deze ruimte staande vrachtauto. Nu deze locatie in de verklaringen, welke zijn opgenomen door de politie, onderbouwd is weergegeven (gerelateerd aan eigen waarnemingen) kan daar niet, hoewel dit niet was vast te stellen bij het onderzoek ter plaatse, aan voorbij worden gegaan. In het bijzonder wordt door mij gehecht aan het feit dat deze constateringen zijn gedaan van meerdere zijden van het pand, namelijk vanaf de voorzijde, via de geopende tussendeur en vanaf het dak. Uit de waarnemingen van deze brandweermensen mag tevens met enige waarschijnlijkheid worden afgeleid, dat deze brand in aanvang heeft gewoed in of in de nabijheid van de omschreven vrachtauto. Zo de waargenomen explosies/knallen een gevolg zijn van het exploderen van de banden van deze vrachtauto, moet dit voertuig al in een beginstadium min of meer volledig in brand hebben gestaan. Een kanttekening wordt slechts geplaatst bij het feit dat in aanvang de ruimte in gebruik bij [geïntimeerde sub 2] niet is betreden.
De kans wordt echter niet groot geacht, gelet op de gedane waarnemingen, dat de brand in deze ruimte in aanvang heeft gewoed en, kortgezegd, is overgeslagen naar de ruimte met daarin de vrachtauto. Op basis van het voorliggende materiaal kan dit echter niet geheel worden uitgesloten.
( x) In opdracht van [geïntimeerde sub 2] heeft Efectis Nederland B.V. (hierna: Efectis) de brandoorzaak onderzocht. Het onderzoek is verricht door Ing. [H] en Ing. [I] . Het door Efectis op 10 juni 2011 uitgebrachte rapport houdt voor zover hier van belang het volgende in:
Plaats van ontstaan van de brand
(…)
Op basis van het schadebeeld kan vastgesteld worden dat de brand op één van de volgende plaatsen ontstaan kan zijn:
- -
In de vrachtauto
- -
Direct naast de vrachtauto
- -
In het gebied langs de rechterwand
- -
Direct onder het dak
Oorzaak van de brand
(…)
Technische oorzaken
In en rond de vrachtauto is gezocht naar sporen van een technische oorzaak van de brand. Rechts naast de vrachtauto werden twee kabels aangetroffen die beiden smeltparels tonen. Door [G] Expertise BV werd aangegeven dat een kabel met een smeltparel uit de vrachtauto verwijderd was. Deze kabel liep vanaf de accu naar de voorzijde van het voertuig. De smeltparel bevond zich aan de voorzijde van het voertuig. Het is niet duidelijk geworden of ook de tweede kabel door [G] uit vrachtauto gehaald is. Deze kabel werd onder een laag brandresten aangetroffen en lijkt dan ook voor de brand al op de grond te hebben gelegen. (…) Beide kabels hebben dezelfde samenstelling. Het lijkt dan ook aannemelijk dat ook de tweede kabel onderdeel heeft uitgemaakt van de elektrische installatie van de vrachtauto en tijdens bluswerkzaamheden of op een ander moment tussen de andere brandresten op de grond terecht is gekomen.
Bij het onderzoek zijn ter hoogte van het portier van de vrachtauto, direct op de betonvloer, onder de brandresten stukken veiligheidsglas aangetroffen. Dit duidt er op dat de ramen van de vrachtauto gesprongen zijn voordat er delen van het dak door de brand naar beneden gekomen zijn. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de brand niet in de elektrische installatie aan het dak ontstaan is. Ook de ventilator aan het dak kan als brandoorzaak uitgesloten worden. Deze lag ongeveer 1m voorde kunststof gril van de vrachtauto waarvan delen nog niet door de brand aangetast waren.
(…).
Door Efectis is geen uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar een mogelijke oorzaak van de brand in de elektrische installatie of in de aanwezige machines langs de rechter wand. Het is dan ook niet volledig uit te sluiten dat de brand op die plaats is ontstaan.
Bij het onderzoek aan de vrachtauto vielen een aantal zaken op.
- -
Direct boven de accubak bevond zich de bediening voor de hydraulische installatie. De installatie was volledig uitgevoerd in stalen buizen of in gewapende slangen. Op één plaats was echter een buis of slang tussen twee koppelingen volledig weg (figuur 12). Op deze plaats lijkt gebruik gemaakt te zijn van een kunststof slang. Het is niet bekend of de leiding al voor de brand weg was, of door de brand is aangetast. Ook is niet duidelijk of er mogelijk werkzaamheden aan dit onderdeel van de vrachtauto uitgevoerd werden.
- -
De hydraulische installatie stond niet in de “ruststand”. Het is niet bekend of dit voor de brand al zo was of dat het door de brand veroorzaakt is.
- -
(…)
De tank met hydraulische olie en de bediening van het hydraulisch systeem bevinden zich direct boven de accubak. Wanneer er lekkage optreedt in het hydraulisch systeem kunnen de elektriciteitskabels aangetast word[en], waarna een elektrische sluiting op kan treden. De plaats waar de mogelijke sporen van een elektrische sluiting zijn aangetroffen komen echter niet overeen met de plaats van de hydraulische installatie. Het lijkt dan ook niet waarschijnlijk dat een lekkage de aanleiding is geweest voor het ontstaan van de brand.
Andere oorzaken
Er zijn bij het onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor een andere oorzaak van de brand.
Conclusie
De brand in het pand (…) is met een hoge mate van zekerheid ontstaan in de door [X] gehuurde unit. De brand is vermoedelijk ontstaan in of aan de vrachtauto of aan de rechterzijde van de unit in de omgeving van de vrachtauto.
De oorzaak van de brand kan niet met absolute zekerheid vastgesteld worden. Een elektrotechnische oorzaak lijkt het meest waarschijnlijk, waarbij de aangetroffen koperversmelting aan een kabel in de vrachtauto een rol gespeeld kan hebben bij het ontstaan van de brand.
( xi) In opdracht van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellanten] (Nationale-Nederlanden) heeft [O] van CED Forensic B.V. (hierna: CED) een toedrachtonderzoek verricht. Van dit onderzoek is op 30 januari 2012 een rapport, met nummer [rapportnummer A] , uitgebracht. Dit rapport houdt voor zover hier van belang het volgende in:
Verklaring [J] (pag. 2-5):
(…)
In de door ons [hof: [appellanten] ] gehuurde unit (…) bevond zich aan de voorzijde een kleine kantoorruimte op de begane grond die in gebruik was als kantine. De ruimte daarboven en daarachter was bij een ander bedrijf in gebruik. Tevens bevond zich daar een constructiewerkplaats. (…) Voorafgaand aan de brand (…) is er voor het laatst op vrijdag 13 mei 2011 in deze constructiewerkplaats gewerkt. Na het werk wordt de apparatuur uitgezet en de gas en zuurstoffles worden dichtgedraaid, maar de apparatuur blijft wel aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. (…)
Op zaterdag 14 mei 2011 is er een vrachtauto (…) in onze bedrijfsunit van het bedrijfsverzamelgebouw geplaatst. (…) Het hydraulische systeem van deze auto was defect. De kiepbare containerinstallatie van die auto wilde niet naar beneden. De voorzijde, daar waar de hefcilinder zit, die bleef ongeveer één meter omhoog staan en daarom was die truck binnen gezet.
Aan die truck is niet gewerkt op die zaterdag en zeker ook niet in de unit van het bedrijfsverzamelgebouw waar hij is neergezet (…). Ten tijde van de brand bevond er zich dus zo’n 300 liter dieselolie in de tanks van deze truck.
(…)
Ik kan u verklaren dat er inderdaad hydraulische vloeistof in het hydraulische systeem van deze truck aanwezig was.
(…)
Ik heb u al verklaard dat ik ben gebeld op zondag 15 mei 2011 omstreeks 10.00 uur. Het exacte tijdstip weet ik niet meer. (…) Toen ik ter plaatse kwam, toen zag ik rook en later vuur uit het dak komen van het bedrijfsverzamelgebouw. Staande voor het pand en later vanuit de kantoorruimte (…) tegenover het bedrijfsverzamelgebouw, kreeg ik de indruk dat de brand op dat moment woedde in de middelste van de drie units waarvan de ingang zich aan de [adres 1] (…) bevindt.
Volgens mij brandde het toen bij de eerste lichtstraat, gezien vanaf de [adres 1] .
Verklaring van [K] (pag. 5-6):
Ik ben als chauffeur in vaste loondienst bij [X] (…). Ik ben op vrijdag 13 mei 2011 06.00 uur aangevangen met mijn werkzaamheden op de truck met het kenteken [kenteken] . Deze truck is voorzien van container-afzetinstallatie. (…) De gehele dag heeft die truck normaal gefunctioneerd, dus zonder problemen. In de loop van die middag wilde plotseling de hefboom van de container-afzetinstallatie niet meer geheel zakken. Ik heb dit ter plaatse gemeld aan de werkplaatschef, en deze gaf mij de opdracht om met de truck naar de werkplaats in [plaats] te gaan. Hetgeen ik ook deed.
Na onderzoek van de werkplaatschef werd het euvel nog niet gevonden, eerst moest die truck uitwendig gereinigd worden. Hierna heb ik de truck geparkeerd en afgesloten en ben naar huis gegaan.
Op zaterdag 14 mei 2001 omstreeks 12.00 uur was ik ook op ons bedrijf aanwezig, en ik zag dat de truck (…) naar binnen gereden werd, in onze constructiewerkplaats, tegenover de werkplaats aan de [adres 2] . Ik vroeg aan de bestuurder - monteur, waarom dat was. Hij antwoordde dat er in de truckwerkplaats nog geen ruimte was en dat er toch pas de volgende maandag aan de reparatie zou worden begonnen (…).
( xii) CED heeft voorts een technisch onderzoek naar de brand verricht. Het door [L] RE samengestelde rapport, met nummer [rapportnummer B] , is op 23 juni 2011 uitgebracht en bevat de volgende conclusie:
Door de grote destructie heb ik binnen de grote plaats van het ontstaan van de brand geen brandoorzaak meer kunnen vaststellen.
Aan de hand van tijdens de bluswerkzaamhedengemaakte foto’s heb ik nog wel kunnen vaststellen, dat de brand niet in de door verzekerde gehuurde ruimte is ontstaan.
( xiii) CED heeft daarnaast in een afzonderlijk (niet ondertekend) stuk het commentaar van onderzoeker [L] RE op het expertise-rapport van BTB gegeven. In dit stuk staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Ad. 1
Het technisch onderzoek is beperkt gebleven tot de werkplaats van [X] (…), terwijl de vraagstelling van de opdrachtgever was onderzoek te doen naar het ontstaan van de brand in het bedrijfsverzamelgebouw (…). Er is geen technisch onderzoek in het gehele bedrijfsverzamelgebouw is ingesteld. Deze werkwijze beperkt de kwaliteit van een betrouwbaar brandonderzoek c.q. van de waarheidsvinding.
(…)
Naar het oordeel van de onderzoekers konden de brandbare rookgassen van de flashover of backdraft al in een vroeg stadium van de brand, nog voordat de lichtstraten van de werkplaats het hadden begeven, doordringen in de unit van [geïntimeerde sub 2] en K-I, zoals volgens de onderzoeker blijkt uit de verklaring van getuige [P] . Dat betekent, dat de waarnemingen van de officier van dienst van de brandweer Velsen en één van de bevelvoe[r]ders (10.17 uur) pas na de flashover zijn gedaan (beiden zouden hebben gezien, dat in de werkplaats van [X] een vrachtwagen in brand stond en dat de brand langs de lichtstraten van de werkplaats uitslaand werd).
De onderzoekers laten onvermeld, dat door een flashover het brandbeeld in de betreffende ruimte veranderingen heeft ondergaan en dat door die flashover de vrachtauto in brand kan zijn geraakt. In dat geval is de brand aan de vrachtauto dus gevolg, en geen brandoorzaak.
Ad. 2
Aan de hand van de analyse van verklaringen hebben de onderzoekers een tijdlijn opgesteld. Ik kwam in de rapportage op pagina 4 de volgende tijdstippen tegen:
- -
10.00 uur: Getuige [P] (K-I) hoort een explosie in aangrenzende werkplaats van [X] groep. Hij ziet rook langs de bovenzijde van de scheidingswand tussen bedrijfsunit en de werkplaats van [X] (verzekerde);
- -
10.11 uur: Brandmelding (…)
- -
10.16 uur: Politie ter plaatse;
- -
10.17 uur: Officier van dienst (…) en één van de bevelvoe[r]ders stellen vast dat in de werkplaats van [X] een vrachtwagen in brand staat en dat de brand langs de lichtstraten van de werkplaats uitslaand wordt. Ook doen zich dan al verscheidene explosies voor veroorzaakt door exploderende autobanden.
(…)
Vorenstaande geeft aan, dat de brand, die om circa 10.00 uur volgens de onderzoekers in flashover of backdraft fase was, zich nog 17 minuten verder heeft kunnen ontwikkelen c.q. opbouwen, alvorens werd vastgesteld, dat de vrachtauto in brand staat.
(…)
Resumé
(…)
- -
Naar het oordeel van de onderzoeker konden de brandbare rookgassen van de flashover of backdraft al in een vroeg stadium van de brand (10.00 uur), nog voordat de lichtstraten van de werkplaats het hadden begeven, doordringen in de unit van [geïntimeerde sub 2] en K-I. Dat betekent, dat de waarnemingen van de officier van dienst van de brandweer Velsen en één van de bevelvoe[r]ders (10.17 uur) pas na de flashover zijn gedaan.
- -
De onderzoeker heeft er geen rekening mee gehouden, dat door een flashover het brandbeeld in de werkplaats veranderingen heeft ondergaan. Door een flashover kan de vrachtauto bijvoorbeeld secundair in brand zijn geraakt.
- -
Door lekkende brandende materialen bijvoorbeeld van de lichtstraat kan de vrachtauto eveneens secundair in brand zijn geraakt;
- -
Door vallende brandende materialen zijn in de ruimte meerdere V-vormige verbrandingen ontstaan;
- -
[G] en Efectis zijn evenmin tot een oorzaak van de brand gekomen.
( xiv) BTB heeft op 17 februari 2012 een nader rapport uitgebracht waarin zij reageert op de rapporten van CED en van [G] .
( xv) In opdracht van Nationale-Nederlanden heeft [M] , h.o.d.n. Brand Expertise (hierna: [M] ) een ‘brand technische review’ verricht van de hiervoor onder 2(vii) en 2(xiv) genoemde rapporten van BTB en van de onder 2(xi), 2(xii) en 2(xiii) genoemde rapporten van CED, ter beantwoording van de vragen: (1) wat is de ruimte van ontstaan van de brand?, en (2) wat is de oorzaak voor het ontstaan van de brand? Het door [M] op 12 november 2012 uitgebrachte rapport beantwoordt die vragen als volgt:
6. Conclusie
[M] Brand Expertise heeft kennis genomen van de ter beschikking gestelde stukken. Daar waar door overige brandonderzoekers niet meer met een aanvaardbare zekerheid een plaats van het ontstaan van de brand kon worden herleid, welk oordeel wij onderschrijven, wordt door BTB een exacte plaats van het ontstaan van de brand aangewezen. De door BTB gevolgde onderzoeksmethodiek sluit echter niet aan bij hetgeen op dat punt gebruikelijk is en de getrokken conclusie ten aanzien van de vrachtauto als ontstaanplaats van de brand wordt naar onze mening niet gedragen door de onderzoeksresultaten.
Op basis van de analyse van gegevens kan niet met een aanvaardbare zekerheid worden uitgesloten dat de brandschade aan de vrachtauto het gevolg is van een brand die elders in het bedrijfsverzamelgebouw is ontstaan.
De aangetroffen elektrische kortsluitingssporen kunnen derhalve het gevolg zijn van een brand die elders is ontstaan.
( xvi) BTB heeft bij brief van 21 november 2012 gereageerd op het rapport van [M] en heeft op 14 juni 2013 een aanvullend rapport uitgebracht, waarin zij reageert op de memorie van grieven van [appellanten]
( xvii) CED heeft op 13 november 2012 een technisch rapport over de vrachtauto uitgebracht, met nummer [rapportnummer C] , dat voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
Beschrijving onderhoud
(…)
Storing hydraulisch systeem
Van de verzekerde en de chauffeur hebben wij vernomen dat de storing in de PTO [hof: Power Take Off, krachtafnemer t.b.v. de hydraulische pomp] slechts bestond uit een probleem bij de automatische afslag.
(…)
Het betrof dan ook een afstelling van het systeem en geen reparatie van leidingen of hydraulische slangen. Waar de onderzoeker [van] BTB zijn stelling op baseert dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd of moesten worden uitgevoerd aan het hydraulische systeem en dan ook nog boven de accuruimte, is ons niet duidelijk geworden.
(…)
De werkzaamheden die na het weekend moesten worden uitgevoerd waren afstel werkzaamheden bij de benaderingschakelaar boven op het containersysteem en niet in of in de buurt van de accuruimte.
De onderhoudshistorie en de storing in de automatische afslag tonen ons inziens geen feiten en of omstandigheden die de brand kunnen verklaren.
Beschouwing rapport Brand Technisch Bureau Nederland B.V.
(…)
Op pag. 8 lazen wij in de eerste alinea dat de vuurschade vanaf de accuruimte richting de achterzijde zichtbaar was afgenomen. Dit gebaseerd op het feit dat de banden links en rechts van de accuruimte volledig waren verbrand terwijl de achterbanden vrijwel in tact waren gebleven.
In de rapportage lezen wij echter niets terug over het feit dat de banden op de vierde as en op de vijfde as van vol rubber zijn vervaardigd in plaats van lucht gevulde banden op de as één, twee en drie. Dat verklaart dan tevens het feit dat de achterste banden niet geheel zijn verbrand maar slechts zijn aangebrand.
Daarmee klopt dus de lezing van het brandbeeld door BTB niet.
Op pagina 8 alinea 2 lazen wij dat er sporen van kortsluiting zijn waargenomen bij de accubekabeling en dat deze bekabeling onderdeel uitmaakte van een ongezekerd circuit.
Dat deze bedrading niet gezekerd is, is een gebruikelijke uitvoering bij motorvoertuigen.
(…)
Wij konden in het rapport van BTB c.q. de bij het BTB rapport behorende foto’s, niet teruglezen of terugvinden welke bedrading nu precies de sporen van kortsluiting vertoonde dus kunnen wij daar ook geen reactie op geven.
Op pagina 9 en wel bij 2.4 lezen wij dat de brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan door kortsluiting in de accubekabeling. (…)
Wij menen dat het niet waarschijnlijk is dat de brand is ontstaan direct bij de accu’s zelf. De foto’s zoals gemaakt en of bijgesloten in het rapport van BTB, geven ons daarvoor ook geen aanwijzing.
Kortsluiting en of onvolledige sluiting kunnen voorkomen in elk elektrisch systeem.
(…)
Welke bedrading precies als oorzaak wordt bedoeld geeft BTB niet aan. Er wordt slechts gesproken over accubekabeling. Was het de hoofd pluskabel naar de startmotor, de doorluskabel (…), de massakabel of een andere kabel?
(…)
Indien er daadwerkelijk kortsluiting was ontstaan bij de accu’s zou dat ons inziens een kortsluiting moeten zijn geweest tussen de accubekabeling en het stalen frame dat immers aan de massa is verbonden of het chassis zelf. Er zouden dan ons inziens duidelijke sporen zichtbaar moeten zijn op dit stalen frame of op de chassisbalk.
In de rapportage van BTB lezen wij niets over dit frame en of aangetroffen sporen van kortsluiting. Er wordt slechts gesproken over parelvorming op de bedrading. Waar deze bedrading dan in aanraking zou zijn geweest met massa, wat immers noodzakelijk is voor kortsluiting, staat niet vast en wordt ook niet beschreven.
(…)
Tenslotte is ons nergens uit gebleken dat er werkzaamheden zijn uitgevoerd aan het hydraulische systeem boven de accuruimte. Waar BTB dit dan ook op baseert, blijkt niet uit het rapport.
( xviii) [N] , chef van de werkplaats van [X] , heeft in een schriftelijke verklaring van 17 april 2013 voor zover hier van belang als volgt verklaard:
In de namiddag van vrijdag 13 mei 2011 werd ik op de hoogte gesteld van een storing aan de containerafzetinstallatie van de Terberg met het kenteken [kenteken] . De installatie wilde niet meer geheel naar beneden zakken.
Toen dit voertuig in de werkplaats arriveerde heb ik een onderzoek ingesteld naar de mogelijke oorzaak van deze storing.
De primaire mogelijke oorzaken, zoals: te kort aan (hydraulische) olie en/of lekkage hiervan, of het elektrische circuit, of de pneumatisch bediende ventielen, zijn direct gecontroleerd en toonden geen gebreken.
( xix) De materiële schade van Planet c.s. als gevolg van de brand beloopt € 313.500. Planet c.s. hebben bij brief van 18 november 2011 [X] Transport aansprakelijk gesteld voor alle door hen ten gevolge van de brand geleden schade, waaronder deze materiële schade. De betrokken aansprakelijkheidsverzekeraar (Nationale Nederlanden) heeft geen aansprakelijkheid erkend.
( xx) Ter voldoening aan het eindvonnis van de rechtbank heeft Nationale Nederlanden op 21 februari 2013 een bedrag van € 338.977,29 aan Planet c.s. betaald.
3. Beoordeling van het hoger beroep
3.1.
Planet c.s. hebben bij exploot van 9 januari 2012 voor zover thans nog van belang appellante onder 1 ( [X] Transport) gedagvaard voor de rechtbank en (in de zaak met nummer 188795/HA ZA 12-38) gevorderd (1) dat voor recht wordt verklaard dat [X] Transport aansprakelijk is voor alle door Planet c.s. als gevolg van de brand van 15 mei 2011 geleden schade en (2) dat [X] Transport wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan Planet c.s., nader op te maken bij staat.
Planet c.s. hebben bij exploot van 28 februari 2012 voor zover thans nog van belang appellante onder 2 ( [X] Logistics) gedagvaard voor de rechtbank en (in de zaak met nummer 190449/HA ZA 12-137) gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [X] Logistics hoofdelijk aansprakelijk is (met [X] Transport) voor alle door Planet c.s. ten gevolge van de brand van 15 mei 2011 geleden schade en (2) dat [X] Logistics wordt veroordeeld tot betaling aan Planet c.s. van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
De rechtbank heeft beide zaken bij tussenvonnis van 9 mei 2012 gevoegd. Planet c.s. hebben de in de zaak met nummer 188795/HA ZA 12-38 tot het vonnis van 9 mei 2012 gewisselde processtukken overgelegd in de zaak met nummer 190449/HA ZA 12-137.
Op 29 november 2012 is een comparitie van partijen gehouden. Op pagina 2 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal somt de comparitierechter een aantal voorafgaande aan de comparitie overgelegde stukken op. Het door mr. R.A.M. Schram toegezonden (nadere) rapport van CED ontbreekt in het procesdossier dat aan het hof is gefourneerd.
Bij eindvonnis van 13 februari 2013 heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep nog van belang – voor recht verklaard dat [appellanten] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schade die Planet c.s. hebben geleden ten gevolge van de brand van 15 mei 2011 in de bedrijfsloods, [appellanten] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 313.500,- voor de door Planet c.s. geleden materiële schade en [appellanten] veroordeeld tot vergoeding van de verdere schade van Planet c.s., nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2011, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.2.
In hoger beroep zijn de volgende geschilpunten aan de orde:
- de vaststelling van de brandoorzaak en de plaats van ontstaan van de brand, bewijslevering en bewijswaardering (grieven 1, 2 (gedeeltelijk), 6 en 7);
- de kwalificatie van de vrachtauto als een gebrekkige zaak en aansprakelijkheid van [X] Transport op grond van artikel 6:173 BW (grieven 2 (gedeeltelijk) en 3);
- de aansprakelijkheid van [X] Logistics op grond van artikel 6:162 BW (grief 4 en 5) dan wel van artikel 6:174 BW in verband met artikel 6:181 BW.
Grief 8 mist zelfstandige betekenis.
Plaats van ontstaan van de brand
3.3.
De rechtbank heeft op grond van het voorhanden bewijs overwogen dat de brand is ontstaan in de door [X] Logistics gehuurde en mede door [X] Transport gebruikte unit (rechtsoverweging 4.5). [appellanten] voeren daartegen aan dat de plaats van ontstaan niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, aangezien geen van de getuigen de brand heeft zien ontstaan en niet kan worden uitgesloten dat de brand in de unit van [geïntimeerde sub 2] (of die van Planet) is ontstaan en vandaaruit naar de unit van [X] is overgeslagen. Bovendien bestaan er volgens [appellanten] drie belangrijke aanwijzingen voor het ontstaan van de brand in de units van [geïntimeerde sub 2] of Planet:
a. de waarnemingen en foto’s van [J] (bedrijfsleider van [X] Transport) op de ochtend van de brand;
b. het ontbreken van rookgassen bij het openzagen van de roldeur van [X] ;
c. de grotere intensiteit van de brand in deze units.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4.
De waarnemingen en foto’s van [J] (opgenomen als rubriek 4.4 in het hiervoor onder 2(xii) genoemde rapport van technisch onderzoek door CED) zijn op een later tijdstip gedaan dan uit de daarbij vermelde tijdstippen volgt. Op foto 6 wordt een uitslaande brand en bluswerkzaamheden met een ladderwagen getoond (met tijdstip 9:53 uur). Op foto 8 (met tijdstip 9:55 uur) zijn twee ladderwagens zichtbaar. Op grond van de in zoverre onvoldoende gemotiveerd betwiste verklaring van de officier van dienst [Z] van 1 juni 2011 (hiervoor onder 2(vi) staat echter vast dat de brandmelding te circa 10:11 uur is binnengekomen, dat de brandweer aanvankelijk met één ladderwagen en twee autospuitwagens is uitgerukt en te 10:17 uur ter plaatse was. Hiermee zijn de tijdaanduidingen bij de foto’s van [J] niet te rijmen. De foto’s geven kennelijk de situatie weer op latere tijdstippen dan daarbij vermeld. [J] verklaart (op pag’s 4 en 5 van het hiervoor onder 2(xi) genoemde CED rapport) dat hij vrijwel direct na de brandmelding ter plaatse was, dat hij (vanaf de eerste verdieping van de tegenover het gebouw gelegen kantoorruimte van [X] ) rook en later vuur zag komen uit het dak van het gebouw ter hoogte van de 1e lichtstraat (bij de [adres 1] ) en dat hij de indruk had dat de brand woedde in de middelste van de drie units langs de [adres 1] . Deze verklaring valt niet te rijmen met de verklaring van 2 juli 2011 van de bevelvoerder van de eerste ladderwagen [B] (hiervoor onder 2(vi) gedeeltelijk weergegeven) dat hij vanaf het dak heeft waargenomen dat de brand voor het eerst door het dak sloeg bij de lichtstraat boven de unit van [X] Logistics, waaronder de vrachtauto stond. Foto 9 uit het CED-rapport van technisch onderzoek (hiervoor onder 2(xii) genoemd) – waaruit volgens [X] zou blijken dat het vuur niet in haar unit is begonnen omdat geen rook of vuur bij opening in de rolpoort zichtbaar is – ontkracht de verklaringen van de brandweermannen evenmin. Ook voor deze foto geldt dat het daarbij vermelde tijdstip van 10:00 uur niet kan kloppen, gelet op hetgeen vaststaat over de chronologie van de brand. Evenmin maakt de foto duidelijk of het vuur op dat moment al door het dak van de loods was geslagen. Aan de omstandigheid dat de brandweermannen geen melding van deze actie maken in hun getuigenverklaringen komt dan ook geen betekenis toe: de verklaringen van de brandweermannen zijn afkomstig van de ploeg van de brandweer Velsen die als eerste aanwezig was (met de eerste ladderwagen en twee spuitwagens) en de verklaringen betreffen het beginstadium van de brand. Onduidelijk is op welk tijdstip de rolpoort van de unit van [X] is geopend en door welke ploeg brandweermannen dit is gebeurd.
3.5.
Aan de foto’s en schriftelijke verklaring van [J] kan onvoldoende bewijskracht worden toegekend om de verklaringen van de brandweermannen omtrent hun waarnemingen (zowel vanuit de unit van Katalyst als vanaf het dak) te ontkrachten. Het hof sluit zich aan bij de (hiervoor onder 2(ix) gedeeltelijk aangehaalde) brief van schade-expert [G] van 25 juni 2012, waar deze schrijft dat aan de locatieverklaringen van de brandweermannen niet voorbij kan worden gegaan bij het vaststellen van de plaats van ontstaan van de brand, nu deze verklaringen zijn onderbouwd met eigen waarnemingen van verschillende zijden van het pand. Ten slotte kan aan het verschil in brandintensiteit geen beslissend argument worden ontleend over de plaats van ontstaan van de brand. Deze verschillen kunnen immers ook worden veroorzaakt door verschillen in de omstandigheden in de verschillende units, zoals verschillen in hoeveelheid brandbaar materiaal, of door de effecten van “flashover” dan wel “backdraft”.
3.6.
Het hof acht voorshands bewezen dat de brand is ontstaan in de unit van [X] Logistics. Aangezien de brandweermannen in het beginstadium van de brand de units van [geïntimeerde sub 2] en Planet niet hebben betreden, kan echter niet geheel worden uitgesloten dat de brand in een van deze units is ontstaan en in een vroeg stadium is overgeslagen naar de unit van [X] Logistics. [appellanten] hebben zich in dit verband erop beroepen dat zich in de unit van [geïntimeerde sub 2] (op een verdieping) antieke auto’s, een gasgestookte luchtverhitter en een cv-ketel bevonden. Daarom zullen [appellanten] in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van tegenbewijs dat de brand niet is ontstaan in de unit van [X] Logistics. In het kader van deze bewijslevering kan (al dan niet in contra-enquête) tevens het aanvullende rapport van BTB van 14 juni 2013 (met als bijlage het uitrukrapport van de brandweer) aan de orde komen, aangezien [appellanten] nog niet op dit rapport hebben kunnen reageren.
Brandoorzaak
3.7.
De rechtbank heeft overwogen dat de brand is ontstaan als gevolg van kortsluiting in de (stroomvoerende en ongezekerde) accubekabeling in de accuruimte van de (hiervoor onder 2(v) bedoelde vrachtauto). Dit oordeel is hoofdzakelijk gebaseerd op het (hiervoor onder 2(vii) gedeeltelijk aangehaalde) expertiserapport van BTB. [appellanten] hebben dit expertiserapport betwist aan de hand van (de hiervoor onder 2(xi), 2(xii), 2(xiii) en 2(xvii) bedoelde) rapporten van CED en van het (hiervoor onder 2(xv) bedoelde) rapport van [M] . Deze betwisting houdt (in hoofdpunten, waarbij niet meer in gegaan wordt op de argumenten aangaande de plaats van ontstaan van de brand) het volgende in. De aanwijzingen voor kortsluiting (smeltparels aan een van de accukabels) zijn ná de brand aangetroffen en kunnen ook een gevolg zijn van de brand. Er zijn geen kortsluitsporen zichtbaar op de stalen accubak of op het chassis. Ook het brandbeeld ondersteunt de conclusie van BTB niet: de vrachtauto vertoont meer brandschade aan de rechterzijde dan aan de linkerzijde (waar zich de accuruimte bevindt). Dat de achterbanden niet zijn verbrand, kan worden verklaard doordat de banden op de 4e en 5e achteras in massief rubber waren uitgevoerd. Er zijn meer V-patronen aangetroffen in de unit van [X] dan het V-patroon bij de accuruimte dat is beschreven in het BTB-rapport. Er zijn geen aanwijzingen voor een lek in het hydraulisch systeem als oorzaak voor de kortsluiting. De chef van de werkplaats, [N] , heeft de vrachtauto op vrijdag 13 mei 2011 geïnspecteerd en heeft toen geen lekkage aan het hydraulische systeem geconstateerd (schriftelijke verklaring van 17 april 2013, hiervoor onder 2(xviii) gedeeltelijk aangehaald). Er waren nog geen reparaties aan de vrachtauto verricht.
BTB heeft hierop gereageerd met de aanvullende rapporten van 17 februari 2012 en van 14 juni 2013 alsmede de brief van 21 november 2012 (hiervoor onder 2(xiv) en 2(xvi) genoemd).
3.8.
Indien [appellanten] niet slagen in het hiervoor onder 3.6 bedoelde tegenbewijs, zal vooralsnog ervan worden uitgegaan dat de brand in de unit van [X] is ontstaan. In dat geval bieden de feiten – naar het voorlopig oordeel van het hof - voldoende steun voor het bewijsoordeel dat de brand is ontstaan in de vrachtauto. In zijn (hiervoor onder 2(ix) gedeeltelijk aangehaalde) brief van 25 juni 2010 concludeert [G] :
Uit de waarnemingen van deze brandweermensen mag tevens met enige waarschijnlijkheid worden afgeleid, dat deze brand in aanvang heeft gewoed in of in de nabijheid van de omschreven vrachtauto. Zo de waargenomen explosies/knallen een gevolg zijn van het exploderen van de banden van deze vrachtauto, moet dit voertuig al in een beginstadium min of meer volledig in brand hebben gestaan.
Het rapport van Efectis biedt eveneens steun voor deze conclusie:
De brand in het pand (…) is met hoge mate van zekerheid ontstaan in de door [X] gehuurde unit. De brand is vermoedelijk ontstaan in of aan de vrachtauto of aan de rechterzijde van de unit in de omgeving van de vrachtauto.
De oorzaak van de brand kan niet met absolute zekerheid vastgesteld worden. Een elektrotechnische oorzaak lijkt het meest waarschijnlijk, waarbij de aangetroffen koperversmelting aan een kabel in de vrachtauto een rol gespeeld kan hebben bij het ontstaan van de brand.
3.9.
Het hof acht – indien komt vast te staan dat de brand in de unit van [X] is ontstaan – voorlopig bewezen dat de brandoorzaak kortsluiting in het (primaire) elektrisch systeem van de vrachtauto is. De door [appellanten] aangevoerde omstandigheden dat geen sporen van kortsluiting zijn aangetroffen aan de (stalen) accubak dan wel aan chassisbalken en dat het brandbeeld aan de vrachtauto op een andere brandhaard kan wijzen, vormen (vooralsnog) een onvoldoende weerlegging van ’s hofs mede op de rapporten van technisch onderzoek aan de vrachtauto berustende bewijsoordeel. Ook in de BTB-rapportage wordt immers rekening gehouden met een secundaire brandhaard in de nabijheid van de vrachtauto als gevolg van weggelekte dieselbrandstof en hydraulische olie. [appellanten] zullen in de gelegenheid worden gesteld tot het leveren van het door hen aangeboden tegenbewijs dat – ervan uitgaande dat de brand is ontstaan in de unit van [X] – de brand niet is veroorzaakt door kortsluiting in die vrachtauto.
Gebrekkige zaak/tenzij-clausule
3.10.
Indien [appellanten] niet slagen in het hiervoor onder 3.6 en onder 3.9 bedoelde tegenbewijs, staat vast dat de brand is ontstaan als gevolg van (spontane) kortsluiting in de accubekabeling van de vrachtauto. In dat geval staat dan tevens vast dat de vrachtauto (naar objectieve maatstaven) niet de veiligheid bood die onder de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht en kan de vrachtauto als een gebrekkige zaak als bedoeld in art. 6:173 BW worden aangemerkt. In hoger beroep zijn [appellanten] niet opgekomen tegen het oordeel dat [X] Transport – de kentekenhouder – in dit geval als bezitter van de vrachtauto heeft te gelden en uit dien hoofde (in beginsel) ook aansprakelijk is voor de schade als gevolg van dit gebrek.
3.11.
[X] Transport beroept zich op de ‘tenzij-clausule’: ook als zij het gevaar van kortsluiting had gekend, had de mogelijkheid ontbroken (tijdig) maatregelen te nemen. Dit verweer faalt. Indien komt vast te staan dat de brand is ontstaan als gevolg van (spontane) kortsluiting in de accubekabeling van de vrachtauto, draagt [X] Transport daarvan het risico. Er doet zich dan niet de situatie voor dat [X] Transport ingeval zij op de hoogte was geweest van dit gevaar en dit gebrek, toch niet verwijtbaar onrechtmatig zou hebben gehandeld door de vrachtauto gedurende het weekeinde in de loods te stallen.
Aansprakelijkheid van [X] Logistics
3.12.
Planet c.s. hebben de aansprakelijkheid van [X] Logistics gebaseerd op artikel 6:181 BW: zij zou kwalitatief aansprakelijk zijn voor de schade die een gevolg is van de volgens Planet c.s. – wegens het ontbreken van voldoende brandwerende voorzieningen – gebrekkige unit. [appellanten] hebben daartegen onder meer aangevoerd dat de hoofdregel van art. 6:181 BW toepassing mist als de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat, en dat die uitzondering in casu aan de orde is. Planet c.s. hebben in hun reactie op dit verweer niet (voldoende) gemotiveerd uiteengezet wat het verband is tussen het ontstaan van de brand (kortsluiting in de vrachtauto dan wel een andere, onbekend gebleven oorzaak) en de bedrijfsuitoefening (een transportonderneming). Ook het verband tussen het verdere brandverloop (met vermoedelijk een “flashover” of “backdraft” tussen de units via sleuven in de scheidingswanden) en de bedrijfsuitoefening van [X] Logistics ontbreekt. Artikel 6:181 BW kan dan ook niet leiden tot aansprakelijkheid van [X] Logistics.
3.13.
Planet c.s. hebben daarnaast gesteld dat [X] Logistics aansprakelijk is uit hoofde van een toerekenbare onrechtmatige daad: [X] Logistics heeft in strijd met de van haar in het maatschappelijk verkeer te vergen zorgvuldigheid gehandeld door toe te staan dat [X] Transport (gevaarzettende) reparatiewerkzaamheden in de unit uitvoerde terwijl deze loods niet was voorzien van voldoende brandwerende voorzieningen. Meer in het bijzonder heeft [X] Logistics de vereiste zorgvuldigheid niet in acht genomen door in het weekeinde van 14 en 15 mei 2011 een (gevaarzettende) vrachtauto in die unit te (laten) stallen, met een defect aan het hydraulisch systeem, gevuld met hydraulische olie, volgetankt met dieselolie, terwijl voorts de deksel van de accuruimte was gedemonteerd. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.14.
[appellanten] hebben gemotiveerd betwist dat sprake is geweest van (ondeugdelijk uitgevoerde) reparatiewerkzaamheden aan de vrachtauto en hebben dit onderbouwd met (hiervoor onder 2(xi) gedeeltelijk aangehaalde) schriftelijke verklaringen van [J] (bedrijfsleider) en [K] (chauffeur) alsmede de (hiervoor onder 2(xviii) gedeeltelijk aangehaalde) verklaring van [N] (chef van de werkplaats). Planet c.s. hebben geen nader bewijs aangeboden op dit punt. Het hof gaat ervan uit dat op zaterdag 14 mei en zondag 15 mei 2013 nog geen reparatiewerkzaamheden aan de vrachtauto waren verricht. De omstandigheid dat tijdens het door BTB op 20 juni 2011 gehouden technisch onderzoek is geconstateerd dat het deksel van de accuruimte was gedemonteerd, is niet met de verklaring van [N] in strijd. Hij verklaart immers dat hij op vrijdagmiddag 13 mei 2011 onder andere het elektrisch circuit en het hydraulisch systeem van de vrachtauto heeft gecontroleerd. [appellanten] noch Planet c.s. hebben op dit punt nader bewijs aangeboden. Het hof gaat ervan uit dat tijdens de op 13 mei 2011 uitgevoerde inspectie het deksel van de accuruimte is gedemonteerd, maar dat het elektrische circuit geen waarneembaar defect vertoonde en dat het hydraulisch systeem niet waarneembaar lekte.
3.15.
Naar het oordeel van het hof kan niet gezegd worden dat [X] Logistics op zaterdag 14 mei 2011 niet de van haar onder de omstandigheden van dit geval vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen toen zij toeliet dat de vrachtauto, waarvan het hydraulisch container-laadsysteem een defect vertoonde, in de unit werd gestald. De chef van de werkplaats had immers kort tevoren een inspectie verricht en geen gebreken aan het elektrische systeem geconstateerd en ook geen lekkage aan het hydraulische systeem. Niet valt in te zien waarom het gedemonteerd laten van het deksel van de accuruimte onder deze omstandigheden een (voorzienbare) gevaarlijke situatie in het leven zou hebben geroepen. Verdere veiligheidsmaatregelen behoefde [X] Logistics toen niet te treffen. Dit impliceert dat de aansprakelijkheid van [X] Logistics evenmin kan worden gebaseerd op art. 6:162 BW.
Slotsom
3.16.
[appellanten] zullen worden toegelaten tot de hiervoor onder 3.6 en 3.9 omschreven bewijslevering. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.
4. Beslissing
Het hof:
laat [appellanten] toe tot het de hiervoor onder 3.6 en 3.9 omschreven bewijslevering;
beveelt dat, indien [appellanten] getuigen willen doen horen, een getuigenverhoor zal plaatshebben voor mr. W.J. van den Bergh, daartoe tot raadsheer‑commissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam, op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van [appellanten] uiterlijk op 11 februari 2014 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen (partijen, hun advocaten en de voor te brengen getuigen) in de periode van maart tot en met juni 2014 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, W.J. van den Bergh en A.C. van Schaick, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.