Hof Amsterdam, 29-04-2022, nr. 23-003316-19
ECLI:NL:GHAMS:2022:3925
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-04-2022
- Zaaknummer
23-003316-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:3925, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:505
Uitspraak 29‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Mondeling arrest van de enkelvoudige kamer van het hof Amsterdam aangetekend in het proces-verbaal terechtzitting. Diefstal van geldbedrag van coffeeshop. Vordering benadeelde partij toegewezen ondanks betwisting door verdachte. Zie conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (cassatieprocedure: ECLI:NL:PHR:2024:265).
proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 29 april 2022
parketnummer 23-003316-19
datum vonnis eerste aanleg 2 september 2019
parketnummer 13-019561-19
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 29 april 2022.
Tegenwoordig:
mr. N.A. Schimmel, raadsheer,
en mr. M.A.T. van Willigen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. D.G. Specker, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte] ,
geboren [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] ,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, die desgevraagd verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd als advocaat de verdachte te verdedigen.
De raadsman deelt mee:
De verdachte was op de hoogte van de vorige zitting. Ik weet niet of hij op de hoogte is van de datum van deze zitting, hij wist wel dat er nog een tweede zitting zou komen.
De getuige [naam 1] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsheer deelt mee dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 19 november 2021 blijkt dat door de raadsheer-commissaris meerdere pogingen zijn gedaan om [naam 1] als getuige te horen. In dat kader is meerdere malen via de telefoon met de getuige gesproken. De getuige verbleef echter (telkens) in Suriname en wilde niet meewerken aan een videoverhoor, omdat hij daarvoor niet naar het politiebureau in Paramaribo wilde gaan.
De advocaat-generaal deelt mee:
Ik ben van mening dat de behandeling van de zaak kan worden voortgezet. Sinds de terechtzitting
van 9 november 2020 zijn veel inspanningen verricht om de getuige te horen. Het maatschappelijk belang om de zaak af te doen is thans groter dan het belang van de verdachte om nogmaals te proberen de getuige te horen.
De raadsman deelt mee:
Ik doe geen afstand van het horen van de vader van de verdachte, [naam 1] , als getuige. De zaak is op 9 november 2020 al inhoudelijk behandeld. De enige persoon die duidelijkheid kan geven over de rol van de verdachte in de coffeeshop is zijn vader, omdat hij de eigenaar van de coffeeshop is. Wat mij betreft hoeft de zaak nu niet te worden aangehouden voor het horen van de getuige. Ik blijf wel bij mijn eerder ingenomen standpunten en zal opnieuw voorwaardelijk verzoeken om [naam 1] als getuige te horen in het geval de verdachte niet van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De raadsheer deelt mee, als beslissing van het hof:
Het onderzoek wordt nu niet opnieuw aangehouden, omdat – gelet op alle tot nu toe ondernomen pogingen – niet te verwachten valt dat de getuige binnen een redelijke termijn ter terechtzitting zal verschijnen om gehoord te worden.
Het hof hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich bevond ten tijde van de schorsing van het onderzoek op 9 november 2020.
De raadsheer deelt mee dat sinds de vorige zitting, naast voormeld proces-verbaal van de raadsheer-commissaris, een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 april 2022 is ingekomen. Hieruit volgt dat de verdachte sinds onderhavige zaak niet voor nieuwe zaken is vervolgd en dat – in het geval een veroordeling volgt - artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
De raadsman deelt mee:
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte kan ik u niet meer vertellen dan op de vorige zitting. Ik heb hem voor het laatst kort na de vorige zitting gesproken. De verdachte is sindsdien niet gedetineerd geweest en is niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. Het lijkt (nog steeds) beter met hem te gaan.
De advocaat-generaal vordert dat na te noemen, op schrift gestelde wijziging van de tenlastelegging zal worden toegelaten. De advocaat-generaal vordert dat na de woorden “ [naam 2] ” wordt toegevoegd de woorden “en/of [naam 1] en/of eenmanszaak coffeeshop [benadeelde] ”.
Na de raadsman daarover te hebben gehoord, wijst de voorzitter deze vordering toe en beveelt dat de tenlastelegging wordt gewijzigd als omschreven in de vordering, die in het dossier is gevoegd. Nadat de voorzitter heeft beslist dat daarmee kan worden volstaan, stelt de griffier een gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de verdachte ter hand. Met toestemming van de raadsman wordt het onderzoek aanstonds voortgezet.
De advocaat-generaal voert het woord, leest vordering voor en legt die aan het hof over. Hij voert het volgende aan:
Het gaat in deze zaak om de overtuiging. Er zijn twee scenario’s. 1. dat de verdachte het geld heeft gestolen; 2. dat de verdachte het geld rechtmatig heeft gepakt om wiet mee te betalen namens de coffeeshop . Wat mij betreft is het eerste scenario het juiste. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat uitsluitend aangeefster [verdachte] (volledig) is gevolmachtigd om namens de coffeeshop te handelen. Zij heeft verklaard dat de verdachte geen enkele rol speelde in de coffeeshop . Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen. Ook omdat deze verklaring ondersteund wordt door de verklaring van de broer van de verdachte, [naam 3] . De verdachte speelt dus geen enkele rol in de coffeeshop maar pakt wel het geld uit de enveloppen. Dat de medewerkers van de coffeeshop daarop niet reageren, is niet zo gek. De verdachte mag wel in de coffeeshop komen, hij is een zoon van de eigenaar en zij zullen niet op de hoogte zijn van de precieze afspraken binnen de familie.
Daar komt bij dat de uitleg van de verdachte voor het wegnemen van het geld niet aannemelijk is. Dat een bedrijf dat – volgens de verdachte – per jaar meer dan een miljoen euro omzet draait, (mede) afhankelijk is van aankopen van wiet op straat door de verdachte – dat al dan niet verkoopbaar is –acht ik niet geloofwaardig. De verdachte geeft ook geen nadere details over betrokken personen/leveranciers, hoeveelheden en bedragen, terwijl de boekhouder niet op de hoogte is van de deze aankopen. Daar komt bij dat aangeefster heeft verklaard dat de verdachte nooit wiet heeft gekocht voor de coffeeshop en dat hij ook niet weet van wie de wiet voor de coffeeshop wordt gekocht. Buiten redelijke twijfel staat daarom voor mij dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat hij hiervoor strafbaar is.
De door de benadeelde partij gevorderde schade komt naar mijn mening voor toewijzing in aanmerking, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, verhoging met de wettelijke rente en met gijzeling wanneer niet wordt betaald.
Ten aanzien van de strafeis merk ik op dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat sprake is van één keer recidive voor diefstal. Gelet op de oriëntatiepunten en de richtlijn concludeer ik dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend is.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert hiertoe het volgende aan:
De vorige zitting heb ik het woord gevoerd aan de hand van mijn pleitnotities. Ik zal alleen de essentie daarvan nu opnieuw voorhouden.
De advocaat-generaal hecht meer waarde aan de lezing van de broer en de zus van de verdachte dan aan de lezing van de verdachte. De vraag is of het hof het door de verdachte gevoerde Meer- en Vaartverweer ter zijde kan schuiven op grond van objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De camerabeelden ondersteunen de lezing van de verdachte, mede daarom wilde het hof de vader van de verdachte als getuige horen.
Verdachtes zus/aangeefster heeft ook verklaard dat zij, haar andere broer en hun vader al langere tijd door de verdachte worden bedreigd, en dat de verdachte in staat zou zijn om de coffeeshop aan te vallen met wapens. Als dat het geval zou zijn en de verdachte geen enkele rol zou spelen in de organisatie van de coffeeshop , zou je verwachten dat de verdachte daar niet welkom is en dat het personeel daarover is ingelicht. Maar uit de camerabeelden blijkt het tegenovergestelde. De verdachte wordt vriendelijk begroet door het personeel, hij gedraagt zich alsof hij daar vaak komt. Hij weet precies wat hij doet en waar hij de doos met enveloppen met geld kan vinden. Als hij geen rol in de coffeeshop zou spelen, zou hij niet rustig binnenkomen en precies weten waar alles ligt. De verdachte pakt de doos met geld terwijl het personeel het ziet. Het personeel reageert hier niet op. Na het pakken van het geld maakt hij nog een praatje en krijgt hij twee blikjes drinken mee.
Op basis van de beelden kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Wat is de reden dat verdachtes broer en zus aangifte tegen hem doen, dat er een geschil tussen hen is? De verdachte heeft daar bij de politierechter over gezegd dat hij, zijn broer en zus sinds het overlijden van hun moeder in 2017 met elkaar overhoop liggen. De verdachte neemt het zijn broer en zus kwalijk dat zij onvoldoende hebben ingegrepen (zijn moeder niet hebben gereanimeerd), zij nemen hem kwalijk dat hij hen dat kwalijk neemt. Hierna moesten taken worden overgenomen in de coffeeshop .
Door het lange strafblad van de verdachte, kon hij geen officiële rol spelen in de coffeeshop . Volgens de verdachte kon hij door nu en dan wiet in te kopen voor zijn vader – eigenaar van de coffeeshop – wat geld verdienen en toch een rol spelen in het bedrijf. Hierdoor zijn spanningen ontstaan. Zijn broer en zus willen dat de verdachte niets met de coffeeshop te maken heeft. Hun vader zit tussen de twee kampen in en bemoeit zich er niet mee; hij is veel in Suriname en vindt kennelijk dat de kinderen het zelf maar moeten uitzoeken. De verdachte heeft het gevoel dat vanwege deze situatie aangifte tegen hem is gedaan, en dat zijn broer en zus hem zo uit de coffeeshop willen werken. De politie had dit beter uit moeten zoeken en de vader moeten horen.
Als zou kloppen wat de zus heeft gezegd, zou de vader geen probleem hebben met het afleggen van een verklaring. Uit de omstandigheid dat de vader niet wil verklaren en er niets mee te maken wil hebben, kan niet worden geconcludeerd dat de verdachte het geld heeft gestolen. Nu de vader niet is gehoord, bevat het dossier onvoldoende bewijs van diefstal, zodat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Als u tot een ander oordeel komt, verzoek ik u – opnieuw voorwaardelijk – om de vader als getuige te horen. De vader is niet onvindbaar.
Subsidiair acht ik onvoldoende onderbouwd dat de verdachte € 6.561,50 heeft meegenomen. De verdachte heeft verklaard dat het ging om een bedrag van € 4000,- à € 4500,-. Er is geen administratie overgelegd waaruit blijkt dat het meer zou zijn.
Ten aanzien van de strafmaat merk ik op dat het een familiekwestie betreft, waarin veel meer speelt dan het weggenomen bedrag. Gelet op voormelde omstandigheden, de houding van verdachtes vader en het tijdsverloop, vind ik oplegging van een gevangenisstraf niet gerechtvaardigd.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van (ongeveer) 6561 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam 2] en/of [naam 1] en/of eenmanszaak coffeeshop [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd – kort gezegd – dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat de verdachte het weggenomen bedrag niet wederrechtelijk heeft weggenomen.
Het hof verwerpt dit verweer. Op het moment dat de verdachte achter de bar gaat om de doos met de enveloppen met geld te pakken, hebben beide medewerkers de verkoopruimte van de coffeeshop verlaten. Als zij terug komen, stopt de verdachte de enveloppen in zijn jaszak. Uit de omstandigheid dat deze medewerkers bij terugkomst in die ruimte niets van de handelingen van de verdachte lijken te zeggen, volgt niet dat de verdachte een rol speelt in de bedrijfsvoering van de coffeeshop . De verdachte heeft het geld ‘gewoon’ meegenomen. Buiten de verklaring van de verdachte, wijst niets in het dossier erop dat de verdachte ten behoeve van de coffeeshop wiet heeft gekocht, of dat het wegnemen van het geld anderszins voor ander dan voor eigen financieel gewin is bedoeld. Het hof acht, mede gelet op de hierna opgenomen bewijsmiddelen – bewezen dat de verdachte het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Het hof wijst het (voorwaardelijk) verzoek om de vader van de verdachte, [naam 1] , te horen af. Het hof heeft veel moeite gedaan om de vader van de verdachte te horen als getuige. Geconcludeerd moet worden dat hij niet gehoord wil worden. Daaruit kan niets anders worden afgeleid dan dat hij zich niet in de zaak wil mengen. Niet te verwachten valt dat de vader onder deze omstandigheden binnen afzienbare tijd als getuige gehoord zal kunnen worden, en dan weegt het maatschappelijk en strafvorderlijk belang bij een voortvarende afdoening van de zaak zwaarder dan het belang van verdachte bij het horen van diens vader als getuige.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 26 november 2018 te Amsterdam een geldbedrag dat aan een ander toebehoorde, te weten aan Coffeeshop [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bewijsmiddelen
De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2018242086-12 (doorgenummerde bladzijden 27 tot en
met 31) van 24 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op die datum afgelegde verklaring van verdachte:
De vragen door mij verbalisant gesteld zijn vooraf gegaan door een V en de antwoorden van de verdachte zijn vooraf gegaan door een A.
V: U bent vandaag aangehouden ter zake van een eenvoudige diefstal, gepleegd op 26 november 2018 te [adres 2] .
V: Op maandag 26 november 2018 omstreeks 18:00 uur werd de aangeefster gebeld met de mededeling dat u de dagomzet had weggenomen uit coffeeshop , wat kan u daarover verklaren?
A: Ik heb het openlijk gepakt.
V: Met andere woorden de man op de camerabeelden bent u, die twee enveloppen wegnam en vervolgens de coffeeshop uitliep.
A: Ja, dat ben ik.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2018242086-1 (doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 3) van 27 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op die datum afgelegde verklaring van [naam 2]:
Ik doe van aangifte namens Coffeeshop [benadeelde] , [adres 2] , tegen mijn broertje [verdachte] . Ik noem hem hierna ‘ [verdachte] ’.
Op 26 november 2018 werd ik gebeld door mijn broer [naam 3] en kreeg ik te horen dat [verdachte] de dagomzet had meegenomen uit Coffeeshop [benadeelde] . Ik heb hierna de camerabeelden bekeken. Ik zag het volgende:
Op 26 november 2018 zag ik [verdachte] de coffeeshop binnenkomen. Ik zag dat hij rondom de bar hing, uiteindelijk achter de bar is gelopen en daar twee enveloppen wegnam en vervolgens de coffeeshop uitliep. In deze enveloppen zat de dagomzet. Onze dagomzet is opgebouwd uit twee indelingen per dag, namelijk 9.00 uur tot 17.00 uur en 17.00 uur tot 01.00 uur. Uit latere berekeningen blijkt dat [verdachte] € 6.561 heeft gestolen.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1300-2018242086-13 (doorgenummerde bladzijden 24 tot en met 3) van 24 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op die datum afgelegde verklaring van [naam 3]:
Bij aanvang van het verhoor deelde ik aan de getuige het volgende mee: Uw broer [verdachte] (het hof begrijpt de verdachte [verdachte] ) is vannacht aangehouden naar aanleiding van de aangifte die uw zus [naam 2] heeft gedaan. Zij deed aangifte op 27 november 2018. Wat is de rol van uw broer [verdachte] als het gaat om de coffeeshop [benadeelde] op de [adres 2] ?
De getuige verklaarde: Mijn broer heeft helemaal niets met de coffeeshop te maken. Hij mag blij zijn dat hij binnen mag komen. Hij heeft nog nooit iets gedaan. Hij is niet betrouwbaar genoeg om mee te werken.
4. Een proces-verbaal met nummer 2018242086 (doorgenummerde bladzijde 11 tot en met 22) van
15 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] . Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van de verbalisant:
Op 27 november 2018 is door [naam 2] aangifte gedaan ter zake van diefstal, gepleegd in Coffeeshop [benadeelde] , [adres 2] . In en om deze coffeeshop zijn beveiligingscamera's aangebracht. De aangeefster stelde de relevante beelden van deze camera's ter beschikking van het onderzoeksteam. Deze beelden zijn door mij onderzocht.
Van de camerabeelden zijn door mij zogeheten ‘stills’ gemaakt. Deze stills zijn door mij genummerd van 1 tot en met 23. Hieronder zijn mijn waarnemingen beschreven met daarbij de relevante still.
Still 3, 17.55 uur. De verdachte is de coffeeshop binnengegaan en gaat aan de rechterkant van de bar staan
Still 4. De verdachte staat aan de rechterzijde van de bar. Achter de bar staan twee medewerkers van de coffeeshop .
Still 6 en 7. Een medewerker verlaat de zaak, de andere medewerker gaat via een deur een andere kamer in.
Still 8. Allebei de medewerkers zijn nu weg bij de bar. De verdachte begeeft zich achter de bar en bukt daar.
Still 9. De verdachte pakt een plastic doos uit de bar.
Still 11. De verdachte loopt weer naar de rechterzijde van de bar. Hij legt de doos op de bar.
Still 13 en 14. De verdachte haalt het deksel van de doos. Er zitten twee witte enveloppen in de doos, die liggen op een vermoedelijke hoeveelheid soft drugs. Op dat moment komt de mannelijke medewerker de zaak weer binnen. De mannelijke medewerker kijkt naar de handelingen van de verdachte.
Still 16. De verdachte heeft de twee enveloppen in zijn hand en doet het deksel weer op de doos. De mannelijke medewerker kijkt hiernaar.
Still 17 en 18. De vrouwelijke medewerker staat weer achter de bar. De verdachte legt de doos terug en doet de twee enveloppen in een jaszak.
Still 21, 18.10 u. De verdachte verlaat de coffeeshop .
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op: diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft wederrechtelijk geld weggenomen uit de coffeeshop van zijn vader, die word beheerd door zijn zuster. De verdachte heeft het geld gepakt voor zichzelf en daarmee de coffeeshop financieel benadeeld. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is hiervoor gerechtvaardigd.
De verdachte is blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 april 2022 eerder ter zake van diefstal veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden. Het hof houdt er rekening mee dat het feit enige jaren geleden heeft plaatsgevonden en dat het feit heeft plaatsgevonden binnen de familiale sfeer. De straf zal daarom voorwaardelijk niet ten uitvoer worden gelegd.
Vordering van de benadeelde partij Coffeeshop [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.561,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen omdat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman de hoogte van de vordering betwist, omdat het gevorderde bedrag onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag, te weten € 6.561,50. De inkomsten zijn weliswaar gedateerd op 25 november 2021, terwijl de diefstal heeft plaatsgevonden op 26 november 2021, maar het hof acht aannemelijk dat juist de inkomsten van de dag voor de diefstal in de enveloppen zaten en niet van de dag zelf, nu er die dag nog verkoopactiviteiten plaatsvonden en de kassa dus nog in gebruik was. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij Coffeeshop [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.561,50 (zesduizend vijfhonderdeenenzestig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Coffeeshop [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.561,50 (zesduizend vijfhonderd-eenenzestig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 november 2018.
De raadsheer geeft aan raadsman verdachte kennis dat de verdachte binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.