Einde inhoudsopgave
Besluit bezoldiging politie
Artikel 39b
Geldend
Geldend van 22-06-2024 tot 01-04-2025
- Bronpublicatie:
14-06-2024, Stb. 2024, 176 (uitgifte: 21-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
22-06-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-06-2024, Stb. 2024, 176 (uitgifte: 21-06-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Politierecht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
1.
De gewezen ambtenaar die wegens ziekte, veroorzaakt door een dienstongeval of een beroepsziekte, ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, heeft recht op een aanvullende uitkering nadat het tijdvak van 104 weken, bedoeld in artikel 38, eerste lid, is verstreken.
2.
De uitkering voor de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die volledig en duurzaam ongeschikt is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de WIA, wordt aangevuld tot 95% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarop aanspraak zou bestaan op de dag voor zijn ontslag indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van arbeid.
3.
De uitkering voor de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die gedeeltelijk arbeidsgeschikt is als bedoeld in artikel 5 van de WIA en slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 1 van de WIA, per uur, wordt aangevuld tot 90,02% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering waarop aanspraak zou bestaan op de dag voor zijn ontslag indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van arbeid. Indien de gewezen ambtenaar op grond van artikel 49b, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie voor zijn ontslag passende arbeid heeft verricht en daartoe is herplaatst, gelden voor de toepassing van de vorige volzin de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering waarop aanspraak zou bestaan op de dag voor zijn herplaatsing indien de ambtenaar op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van arbeid.
4.
Onder de uitkering, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verstaan de som van de WIA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
5.
De aanvullende uitkering voor de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die 35 tot 80% arbeidsongeschikt is bedraagt:
- a.
gedurende de looptijd van de loongerelateerde uitkering, in geval de verdiencapaciteit volledig wordt benut, 90% van het verschil tussen het oude en het nieuwe inkomen;
- b.
gedurende de looptijd van de loongerelateerde uitkering, in geval de verdiencapaciteit niet volledig wordt benut, 80% van het verschil tussen het oude en het nieuwe inkomen;
- c.
gedurende de looptijd van de loonaanvulling, waarbij de verdiencapaciteit voor 50% of meer wordt benut, 90% van het verschil tussen het oude en het nieuwe inkomen dat de ambtenaar bij volledige benutting van zijn restverdiencapaciteit zou verdienen;
- d.
gedurende de looptijd van de vervolguitkering, waarbij de verdiencapaciteit voor minder dan voor 50% wordt benut, voor maximaal tien jaar, een aanvulling op het nieuwe inkomen tot 75% van het oude inkomen maal het arbeidsongeschiktheidspercentage.
6.
Onder het oude inkomen, bedoeld in het vijfde lid, wordt verstaan de laatstgenoten bezoldiging, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Onder het nieuwe inkomen, bedoeld in het vijfde lid, wordt verstaan de nieuwe structurele bruto inkomsten uit arbeid, de WIA-uitkering en het arbeidsongeschiktheidspensioen.
7.
De aanvullende uitkering voor de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, bedraagt 70% van het inkomensverlies, bedoeld in artikel 39, vijfde lid, tweede volzin.
8.
Bij samenloop tussen de aanvullende uitkering, bedoeld in het zevende lid, met een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt de aanvullende uitkering verminderd met het bedrag van de uitkering krachtens de Werkloosheidswet of het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie.
9.
De aanvullende uitkering eindigt in ieder geval:
- a.
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden;
- b.
met ingang van de dag waarop de gewezen ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt; of
- c.
met ingang van de dag volgende op die waarop de gewezen ambtenaar is overleden.
10.
Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging dan wel het bedrag van het oude inkomen, bedoeld in het tweede en derde lid, onderscheidenlijk het vijfde lid, wordt gewijzigd overeenkomstig algemene salarismaatregelen in de sector Politie.
11.
Voor de gewezen ambtenaar die een uitkering ontvangt als bedoeld in artikel 29d of een pensioen ontvangt als bedoeld in hoofdstuk 5 van het Pensioenreglement, voor zover dat is ingegaan voor de AOW-gerechtigde leeftijd, wordt tevens onder nieuwe structurele inkomsten uit arbeid als bedoeld in het zesde lid verstaan de som van de bezoldiging, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering die direct voorafgaand aan het ontslag in aanmerking werd genomen voor de berekening van de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 38b, vijfde lid. In het geval de uitkering, bedoeld in artikel 29d, hoger is dan die som, wordt voor de berekening van de aanvullende uitkering, bedoeld in het vijfde lid, uitgegaan van de uitkering.
12.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet wordt de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, berekend overeenkomstig de formule in artikel 38b, twaalfde lid.
13.
Indien de ambtenaar, bedoeld in het tweede en derde lid, inkomen uit arbeid geniet en de som van het inkomen uit arbeid, de uitkering, bedoeld in het vierde lid, en de aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan de laatstelijk genoten bezoldiging verhoogd met de vakantie- en eindejaarsuitkering, wordt het meerdere in mindering gebracht op de aanvullende uitkering.
14.
De aanvullende uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt uitbetaald uiterlijk een maand na de kalendermaand waarover die uitkering is berekend.