Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-07-2017, nr. WAHV 200.174.666
ECLI:NL:GHARL:2017:6107
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-07-2017
- Zaaknummer
WAHV 200.174.666
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:6107, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑07‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 17‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Bevoegdheid tot het opleggen van beschikking door Koninklijke Marechaussee. Instructienorm. Rechtmatigheid van het optreden van een adjudant-onderofficier van de Koninklijke Marechaussee kan niet met een beroep op artikel 4, vierde lid, van de Politiewet 2012 worden aangevochten.
WAHV 200.174.666
17 juli 2017
CJIB 178383403
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 18 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [vestigingsplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
kantoorhoudende te [kantoorplaats].
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 360,- opgelegd ter zake van “als weggebruiker buiten noodzaak over de vluchtstrook of vluchthaven rijden”, welke gedraging zou zijn verricht op
12 december 2013 om 08:35 uur op de rijksweg A2 te Echt met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De gemachtigde van de betrokkene betwist in hoger beroep het oordeel van de kantonrechter dat de verbalisant bevoegd was om een sanctie op te leggen. De gemachtigde wijst erop dat de verbalisant niet heeft aangegeven met welke politietaak hij was belast ten tijde van de gedraging. Volgens de gemachtigde is dit wel vereist. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat de sanctie onbevoegd is opgelegd omdat dit is voorbehouden aan medewerkers met een bepaalde functie van wie de bevoegdheid op de aanstellingsakte moet zijn aangetekend. In de onderhavige zaak is daar niet aan voldaan.
3. In hoger beroep wordt de gedraging niet ontkend, zodat het hof enkel heeft te beoordelen of de sanctie door een daartoe bevoegde persoon is opgelegd.
4. Uit het zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat de verbalisant ten tijde van de gedraging was aangesteld als adjudant-onderofficier, in dienst van de Koninklijke marechaussee, brigade Limburg Zuid.
5. Ingevolge artikel 3, eerste lid, WAHV in verbinding met artikel 2, eerste lid, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 (BAHV) zijn de militairen van de Koninklijke marechaussee, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), bevoegd tot het opleggen van administratieve sancties.
6. Artikel 4 van de Politiewet 2012 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Aan de Koninklijke marechaussee, die onder het beheer van Onze Minister van Defensie staat, zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
a. het waken over de veiligheid van de leden van het koninklijk huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen;
b. de uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten, alsmede internationale militaire hoofdkwartieren, en ten aanzien van tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren behorende personen;
c. de uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door Onze Minister en Onze Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart;
d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
e. de uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen, alsmede op het terrein van de ambtswoning van Onze Minister-President;
f. de uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaatposten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde;
g. de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten;
h. het in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligingswerkzaamheden.
(…)
4. Hoewel bevoegd tot de opsporing van alle strafbare feiten, onthoudt de militair van de Koninklijke marechaussee die is aangewezen krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, zich van optreden anders dan in het kader van de uitvoering van zijn politietaken, bedoeld in het eerste lid.
7. Uit de memorie van toelichting op de Politiewet 2012 volgt dat is beoogd om de Koninklijke marechaussee wat betreft haar opsporingsbevoegdheid in dezelfde positie te brengen als de politie. Het tweede deel van het vierde lid van voornoemd artikel houdt dan ook niet meer in dan een instructienorm. De rechtmatigheid van het optreden van een adjudant-onderofficier van de Koninklijke marechaussee kan niet met een beroep op deze bepaling worden aangevochten.
8. Gelet op het voorgaande staat vast dat de verbalisant bevoegd was tot de opsporing van strafbare feiten. De stelling van de gemachtigde dat het opleggen van een sanctie is voorbehouden aan medewerkers met een bepaalde functie van wie de bevoegdheid op de aanstellingsakte moet zijn aangetekend, vindt geen steun in het recht.
9. De kantonrechter heeft het beroep dan ook terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, wordt het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.
Beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.