Rb. Overijssel, 03-05-2016, nr. 3652573 \ CV EXPL 14-12406
ECLI:NL:RBOVE:2016:1804
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
03-05-2016
- Zaaknummer
3652573 \ CV EXPL 14-12406
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2016:1804, Uitspraak, Rechtbank Overijssel (Kamer voor kantonzaken Enschede), 03‑05‑2016
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑05‑2016
Inhoudsindicatie
De kantonrechter verklaart voor recht dat eiseres ten aanzien van de tussen haar en gedaagde gesloten overeenkomst van effectenlease met een nummer aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer uit dien hoofde aan gedaagde verschuldigd is.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 3652573 \ CV EXPL 14-12406
Vonnis van 3 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V ., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
eisende partij, hierna te noemen Dexia ,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde] , wonende te Deurningen,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk werkzaam bij Leaseproces te Amsterdam.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2015;
- de akte aan de zijde van Dexia ;
- de antwoordakte aan de zijde van [gedaagde] ;
- het tussenvonnis waarbij pleidooi is bepaald.
1.2.
Op 11 februari 2016 hebben partijen bij pleidooi hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben daarbij pleitnota’s overgelegd en de griffier heeft van hetgeen verder ter zitting is verhandeld proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
2.1.
De kantonrechter verwijst naar en handhaaft hetgeen bij tussenvonnis van
4 augustus 2015 is overwogen.
2.2.
Bij dat tussenvonnis heeft de kantonrechter de zaak ten aanzien van het verweer dat twee van de drie overeenkomsten (contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] ) door de echtgenote van [gedaagde] zijn vernietigd aangehouden in verband met beantwoording van aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen over dit onderwerp. De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen inmiddels beantwoord in zijn arrest van 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018).
2.3.
Partijen zijn in hun akte na tussenvonnis (en bij het pleidooi) ingegaan op de uitspraak van de Hoge Raad over de stuitende werking van de collectieve actie en de gevolgen daarvan voor de onderhavige zaak. Volgens Dexia heeft de uitspraak van de Hoge Raad niet tot gevolg dat de overeenkomsten tijdig door de echtgenote van [gedaagde] zijn vernietigd. De eisers in de collectieve actie hebben afstand gedaan van de stuitende werking en bovendien zou de verklaring afgelegd moeten zijn binnen zes maanden na het einde van de collectieve actie op 23 juni 2005 en de vernietigingsverklaring van de echtgenote van [gedaagde] is ruim nadien afgelegd.
[gedaagde] is van mening dat de buitengerechtelijke verklaring van 16 januari 2006, door Dexia ontvangen op 19 januari 2006, de overeenkomsten tijdig heeft vernietigd. Anders dan Dexia stelt is de collectieve actie niet beëindigd door het sluiten van de Hoofdovereenkomst d.d. 23 juni 2005 maar door het daarop volgende royement van de procedure, op 25 augustus 2005. De termijn van zes maanden als bedoeld in art. 3: 316 lid 2 BW is derhalve pas op 25 februari 2006 verstreken. Gelet op de datum van de verklaring, 16 januari 2006, is de verklaring tijdig uitgebracht en zijn de overeenkomsten buitengerechtelijk vernietigd, aldus [gedaagde] .
2.4.
De stelling van Dexia dat de eisers in de collectieve actie afstand hebben gedaan van de stuitende werking en dat reeds hierom de verklaring van 16 januari 2006 geen werking heeft gehad, wordt verworpen. Bij arrest van 4 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4585, r.o. 3.14) heeft het hof Amsterdam overwogen dat het de individuele afnemer, die tijdig een opt-out verklaring heeft afgelegd, niet regardeert dat de Stichting Eegalease in het kader van de schikking (uitmondend in de WCAM-overeenkomst) afstand heeft gedaan van alle rechten en vorderingen die inzet waren van de betrokken collectieve procedure, juist omdat de afnemer heeft verklaard niet aan deze Duisenbergregeling gebonden te willen zijn. Deze overweging en beslissing worden hier overgenomen.
2.5.
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen als volgt beantwoord:
1. De stuitende werking op de voet van art. 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van art. 3:305a BW strekt zich uit tot de verjaring van een op die collectieve actie aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens
1:89 BW en leidt ingevolge het bepaalde in art. 3: 52 lid 2 BW ertoe dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit.
2. Een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als bedoeld in vraag 1 die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in art. 3: 316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, is tijdig uitgebracht.
2.6.
De kantonrechter is met [gedaagde] van mening dat de termijn van zes maanden pas is begonnen na royement van de procedure, niet reeds door het sluiten van de Hoofdovereenkomst d.d. 23 juni 2005. Bij het “op andere wijze eindigen van de procedure” als bedoeld in art. 3: 316 lid 2 kan gedacht worden aan het geval van een schikking tussen partijen, gevolgd door royement; een geding eindigt niet enkel door een schikking.
2.7.
Nu verder vast staat dat Dexia de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring op
19 januari 2006 heeft ontvangen, derhalve binnen zes maanden na 25 augustus 2005, staat vast dat de overeenkomsten met de contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] tijdig zijn vernietigd. Dit betekent dat hetgeen [gedaagde] uit hoofde van die overeenkomsten aan Dexia heeft voldaan, onverschuldigd is betaald en door Dexia dient te worden terugbetaald, verminderd met hetgeen [gedaagde] op grond van de overeenkomsten van Dexia heeft ontvangen. Ten aanzien van deze twee overeenkomsten kan derhalve niet worden aangenomen dat Dexia aan al haar verplichtingen heeft voldaan/niets meer is verschuldigd.
2.8.
Gelet hierop zal de door Dexia gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen ten aanzien van overeenkomst [nummer 3] (daartegen is immers geen verweer gevoerd) en worden afgewezen ten aanzien van de overeenkomsten [nummer 1] en [nummer 2] .
2.9.
Dexia dient, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen.
3. De beslissing
De kantonrechter
3.1.
Verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [nummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer uit dien hoofde aan [gedaagde] verschuldigd is.
3.2.
Veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 500,00 gemachtigdesalaris.
3.3.
Verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2016.