RvdW 2011/748
DNA-afname die achterwege blijft omdat verdachte reeds in databank was opgenomen. Wettelijke uitzondering niet door het Hof besproken.
HR 31-05-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6159
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31 mei 2011
- Magistraten
Mrs. F.H. Koster, W.A.M. van Schendel, J. de Hullu, C.H.W.M. Sterk, M.A. Loth
- Zaaknummer
10/01772
- Conclusie
A-G Vellinga
- LJN
BP6159
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Penitentiair recht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht (V)
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2011:BP6159, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2011
ECLI:NL:PHR:2011:BP6159, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2011
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑10‑2010
- Wetingang
Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden art. 2 lid 1
Essentie
Het Hof heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat het bevel tot afname van celmateriaal in de zaak waarin de verdachte in 2005 is veroordeeld niet is uitgevoerd omdat, gezien art. 2, eerste lid onder a, Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, van de verdachte reeds in 2004 een referentiemonster was afgenomen en een DNA-profiel in de databank was opgenomen. Deze vaststelling kan de daaruit door het Hof getrokken conclusie, dat het NFI de in de databank aanwezige DNA-sporenprofielen had kunnen vergelijken met het profiel van de verdachte dat na het rechtbankvonnis van 9 februari 2005 had moeten zijn bepaald ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.