Hof Amsterdam, 31-03-2015, nr. 200.058.091/01
ECLI:NL:GHAMS:2015:1191
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
31-03-2015
- Zaaknummer
200.058.091/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2015:1191, Uitspraak, Hof Amsterdam, 31‑03‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2011:4374
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2986, Bekrachtiging/bevestiging
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2011:1684
ECLI:NL:GHAMS:2011:4374, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑12‑2011; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:1191
ECLI:NL:GHAMS:2011:1684, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑05‑2011; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2015:1191
- Vindplaatsen
AR 2015/1310
Uitspraak 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest van 13 december 2011. Bewijs dat geïntimeerde vruchteloos bij herhaling is gemaand de zaken beter aan te pakken, is geleverd. Anders dan de eerste rechter oordeelde, is geïntimeerde "bad leaver".
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.058.091/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 371437 / HA ZA 07-1555
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 maart 2015
inzake
1. de stichting STICHTING CONTINUÏTEIT SWW II,
2. de stichting STICHTING WERKNEMERSBELANGEN WATERLAND II,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND II B.V.,
alle gevestigd te Bussum,
4. de rechtspersoon naar Duits recht
WATERLAND PRIVATE EQUITY GmbH,
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland),
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERLAND PRIVATE EQUITY INVESTMENTS B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND III B.V.,
beide gevestigd te Bussum;
APPELLANTEN,
advocaat: mr. E.J. Henrichs te Amsterdam
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE] ,
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam,
1. Het geding in hoger beroep
De appellanten worden hierna gezamenlijk Waterland en afzonderlijk Continuïteit, SWW, Fund II, Waterland GmbH, Investments en Fund III genoemd. Geïntimeerde zal worden aangeduid als [geïntimeerde].
In deze zaak heeft het hof op 24 mei 2011 en op 13 december 2011 een tussenarrest uitgesproken. Voor het eerdere verloop van het geding in hoger beroep wordt naar deze tussenarresten verwezen.
Aan het procesdossier zijn sedertdien de volgende stukken toegevoegd:
– 31 januari 2012: akte houdende uitlating getuigenverhoor Waterland;
– 13 maart 2012: antwoordakte na tussenarrest [geïntimeerde];
– proces-verbaal getuigenverhoor enquête 30 oktober 2012;
– proces-verbaal voortzetting enquête 6 februari 2013;
– proces-verbaal voortzetting enquête 28 mei 2013/sluiting enquête/aanvang contra- enquête;
– beslissing raadsheercommissaris 11 juni 2013 en de daaraan voorafgaande brieven van de beide advocaten van 4 juni en 6 juni 2013;
– proces-verbaal voortzetting contra-enquête 9 oktober 2013;
– proces-verbaal voortzetting contra-enquête 24 oktober 2013;
– proces-verbaal voortzetting contra-enquête 20 november/sluiting contra-enquête;
– 4 februari 2014: memorie na enquête Waterland;
– 1 april 2014: memorie na enquête [geïntimeerde].
Ten slotte is arrest gevraagd.
2. Herstel verzuimen
2.1.
Tijdens de getuigenverhoren is gebleken dat het tussenarrest van 13 december 2011 ten onrechte niet is gevolgd door een arrest waarin de - reeds in het tussenarrest van 13 december 2011 geformuleerde - bewijsopdracht uitdrukkelijk aan Waterland werd gegeven en waarin tevens een raadsheercommissaris werd benoemd. Omdat buiten twijfel is dat bij alle betrokkenen omtrent de inhoud van de bewijsopdracht geen onduidelijkheid heeft bestaan en voorts alle betrokkenen zijn uitgegaan van de benoeming in deze zaak van mr. G.J. Visser tot raadsheercommissaris, herstelt het hof bij deze de gemaakte verzuimen:
a. wat betreft de inhoud van de aan Waterland gegeven bewijsopdracht verwijst het hof naar het tussenarrest 13 december 2011, rov. 5.37 juncto 5.15-5.19 en stelt vast dat aan Waterland is opgedragen (nader) bewijs te leveren van haar stelling dat [geïntimeerde] meermalen is gemaand de zaken anders en beter aan te pakken maar niet bereid was zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals, en voorts dat verbetering ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van de verwijten A tot en met E is uitgebleven;
b. benoemt ten behoeve van de in deze zaak te houden getuigenverhoren mr. G.J. Visser, voor zoveel nodig met terugwerkende kracht, tot raadsheer-commissaris.
2.2.
In de door hem genomen antwoordakte na tussenarrest uit [geïntimeerde] diverse bezwaren tegen hetgeen het hof in het tussenarrest van 13 december 2011 heeft overwogen en beslist. [geïntimeerde] verzoekt alsnog te mogen reageren op de stellingen van Waterland in de antwoordakte van 9 augustus 2011 en biedt uitdrukkelijk bewijs aan van hetgeen door hem in de conclusie van antwoord in hoger beroep en in de akte na tussenarrest van 21 juni 2011 is aangevoerd. Het hof zal deze verzoeken niet in behandeling nemen; in het tussenarrest van 13 december 2011 ligt reeds besloten dat de door [geïntimeerde] nadien gevraagde kansen hem niet meer zouden worden geboden.
3. Verdere beoordeling
3.1.1.
In het tussenarrest van 13 december 2011 (hierna: het tussenarrest) heeft het hof
– beslist dat het tussen partijen overeengekomen beding, neergelegd in artikel 2.2 van de leveringsakte van 9 december 2005, betrekking hebbend op de aandelen van [geïntimeerde] in Fund II, aldus dient te worden uitgelegd dat [geïntimeerde] als een bad leaver moet worden aangemerkt indien zich ten aanzien van hem veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, die van dien aard zijn dat een Nederlandse rechter zou moeten oordelen dat de service-agreement tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde], aangenomen dat deze een arbeidsovereenkomst zou zijn, billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, waarbij alle omstandigheden van het geval in de afweging dienen te worden betrokken, met dien verstande dat in elk geval moet blijken van verwijtbaar gedrag van de zijde van [geïntimeerde]. Daaraan heeft het hof toegevoegd dat relevant verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde] ook hierin kan bestaan dat hij naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek onvoldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen;
– beslist dat, deels door erkenning deels wegens het ontbreken van voldoende gemotiveerde betwisting aan de zijde van [geïntimeerde], tussen partijen is komen vast te staan dat de in het tussenarrest onder A tot en met D genoemde door Waterland aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten (voldoende) gegrond zijn. Deze door het hof vastgestelde verwijten zijn (samengevat, voor de meer uitgebreide weergave verwijst het hof naar het tussenarrest van 13 december 2011):
A: [geïntimeerde] was niet bereid zijn manier van werken aan te passen aan de systemen van Waterland, in het bijzonder de Outlookkantooragenda en het systeem WODAS;
B: [geïntimeerde] schoot tekort bij het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam;
C: [geïntimeerde] schoot tekort bij het vinden van geschikte overnamekandidaten;
D: [geïntimeerde] schoot tekort bij het behandelen van acquisitieprocessen en het beheren van bestaande, reeds verworven ondernemingen.
3.1.2.
In het tussenarrest heeft het hof voorts overwogen en beslist dat indien eveneens nog komt vast te staan dat het verwijt onder F (voldoende) gegrond is, voldaan is aan de zojuist weergegeven maatstaf en dat [geïntimeerde] dan een bad leaver is in de zin van de eerder genoemde bepaling. Dit verwijt onder F houdt in dat [geïntimeerde] meermalen is gemaand de zaken anders en beter aan te pakken maar niet bereid was zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals en voorts dat verbetering ten aanzien van de afzonderlijke onderdelen van de verwijten A tot en met E is uitgebleven.
3.1.3.
De gegrond bevonden verwijten onder A tot en met D zijn, zo overwoog het hof in het tussenarrest, zodanig ernstig dat bewijsvoering met betrekking tot het onder E gemaakte verwijt dat inhoudt dat [geïntimeerde] zou zijn tekortgeschoten in het werven van fondsen bij investeerders, voorshands onnodig is.
3.2.1.
Ter gelegenheid van de enquête zijn gehoord de getuigen- [Y] bestuurder van Waterland, hoofd van het Nederlandse kantoor en lid van de Board of Principals;
- [X], oprichter en bestuurder van Waterland en voorzitter van de Board of Principals;
- [Z], indirect bestuurder van Waterland, hoofd van het Belgische kantoor en lid van de Board of Principals;
- [A], indirect bestuurder van Waterland, hoofd van het Duitse kantoor en lid van de Board of Principals;
- [B], voormalig investment teamlid bij Waterland in Nederland en werkzaam geweest bij het Duitse kantoor in 2006 en 2007;
- [F], (ex-)werkneemster van Waterland in de functie van officemanager/personal assistent van [X] voornoemd (tot november 2008).
3.2.2.
Ter gelegenheid van de contra-enquête zijn gehoord de getuigen:
- [geïntimeerde], deels op 9 oktober 2013, deels op 24 oktober 2013 en deels op 20 november 2013;
- [G], ex-werknemer van Waterland Private Equity GmbH, het Duitse kantoor van Waterland, van mei 2005 tot maart 2007;
- [H], in 2006 directeur van Karstadt Fitness GmbH en HealthCo Holding GmbH.
3.2.3.
In de aankondiging van de raadsman van [geïntimeerde] van de in de contra-enquête te horen getuigen stonden getuigen genoemd met de vermelding dat zij zouden kunnen verklaren “over de taak en werkwijze van de heer [geïntimeerde], zie klachtonderdelen (A) t/m (D) 5.12/5.13 van het tussenarrest”. Naar aanleiding van het hieromtrent door partij Waterland gemaakte bezwaar, met daarin de opmerking dat het probandum slechts betrekking heeft op het klachtonderdeel F, heeft de raadsheercommissaris op 11 juni 2013 een beschikking gegeven waarin hij de beslissing op het verzoek en het daartegen gerichte bezwaar heeft aangehouden “totdat de getuige [geïntimeerde] zal zijn gehoord”. Ter gelegenheid van de afsluiting van het voortgezette verhoor van de getuige [geïntimeerde] heeft de raadsheercommissaris, met instemming van de beide advocaten, vastgesteld dat daarmee ook de contra-enquête zal worden afgesloten, met het gevolg dat het eerder door partij [geïntimeerde] gedane verzoek, waarop een voorlopige beslissing was genomen, niet meer aan de orde was.
3.3.1.
In overleg tussen de beide raadslieden en de raadsheercommissaris is, vanwege de lange duur van het verhoor van de eerste getuige en het extreme te verwachten tijdsbestek indien voor het verhoor van de verdere getuigen niet voor een andere wijze van verhoor zou worden gekozen, gezamenlijk - derhalve met instemming van partijen en hun advocaten - besloten de getuigen aldus te horen dat iedere getuige voorafgaand aan het getuigenverhoor een schriftelijke en door hem/haar ondertekende verklaring zou opstellen, dat deze verklaring vooraf aan de raadsheercommissaris en aan de advocaat van de wederpartij zou worden toegezonden, dat die verklaring vervolgens door de raadsheercommissaris werd gewaarmerkt zodat ieder over dezelfde verklaring zou beschikken, en dat het verhoor aldus zou plaatsvinden dat de (genummerde) verklaring ter zitting nummer voor nummer door de aanwezigen werd doorgelezen, dat vervolgens aan de getuige de vraag werd voorgelegd of hij het desbetreffende deel van de verklaring onder ede bevestigde en dat daarna gelegenheid bestond voor de raadsheercommissaris, de getuige, de partijen en hun advocaten, om naar aanleiding van het in de verklaring onder het desbetreffende nummer geschrevene een opmerking te maken dan wel een vraag/vragen stellen. Ook daarna konden in het algemeen nog vragen worden gesteld.
3.3.2.
Het hof is zich ervan bewust dat de geschetste gang van zaken niet volledig dezelfde waarborgen biedt als wanneer de getuige ‘spontaan’ waren gehoord en een verklaring hadden afgelegd. Het hof zal, bij de beoordeling van de aan de verklaringen toekomende bewijskracht, hiermee rekening houden.
3.4.
Partijen hebben er terecht op gewezen dat de getuigen [X], [Y], [A] en [Z] partijgetuigen van Waterland zijn en dat, nu de bewijslast op Waterland rust, aan de door hen afgelegde verklaringen de beperkte bewijskracht van artikel 164, lid 2, Rv toekomt. Blijkens de wetsgeschiedenis is de ratio van deze bepaling (= artikel 213 lid 1 (oud) Rv) dat het te ver zou gaan indien het aan de rechter vrijstond de juistheid van de stellingen van een der partijen, ondanks tegenspraak van de tegenpartij, te aanvaarden, uitsluitend op grond van de verklaring van de belanghebbende partij. In overeenstemming met HR 15-04-2005, NJ 2005/272 zal het hof ervan uit gaan dat deze ratio ook geldt in het zich in deze zaak voordoende geval van meer (te weten: vier) elkaar ondersteunende partijgetuigenverklaringen. Hiervoor bestaat temeer reden nu aangenomen mag worden dat alle vier partijgetuigen, leden van de Board en partij bij de litigieuze overeenkomst(en), ook materieel belanghebbende zijn bij de door het hof te nemen beslissing. Gevolg van een en ander is dat aan de getuigenverklaringen van de genoemde personen geen bewijs ten voordele van Waterland kan worden ontleend indien naast de getuigenverklaringen geen aanvullende bewijzen voor handen zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijverklaringen voldoende geloofwaardig maken. Deze aanvullende bewijzen kunnen, zoals Waterland in de memorie na enquête terecht heeft opgemerkt, ook gelegen zijn in onderdelen van de verklaring die [geïntimeerde] als getuige, ter gelegenheid van de contra-enquête, heeft afgelegd.
3.5.
In zijn getuigenverklaring heeft [geïntimeerde] meermalen redenen aangevoerd waarom de op hem geuite kritiek inhoudelijk onjuist was en ook heeft hij, in sommige gevallen, toegegeven dat de kritiek weliswaar terecht was maar dat sprake was van hem niet verwijtbare omstandigheden die maakten dat hij aan die kritiek niet op de verlangde wijze gevolg kon geven. Tegen de achtergrond dat in het tussenarrest de verwijten sub A, B, C en D gegrond zijn bevonden bestaat geen, althans onvoldoende ruimte om aan de genoemde uitlatingen van [geïntimeerde] daadwerkelijke betekenis toe te kennen. De desbetreffende delen uit de verklaring van [geïntimeerde] zullen daarom in het onderstaande zo goed als geheel worden weggelaten. Het hof wijst er in dit verband op dat een andere benadering, die aan de belangen van [geïntimeerde] meer tegemoet zou komen, tegenover Waterland niet juist zou zijn omdat Waterland in dat geval in de gelegenheid gesteld zou moeten worden haar stellingen met betrekking tot de genoemde verwijten, waaronder begrepen de omstandigheden waarin de verwijten werden gemaakt en de mogelijkheden voor [geïntimeerde] om aan de kritiek tegemoet te komen, nader te concretiseren en daarvan (alsnog) bewijs te leveren.
3.6.
Het hof zal het bewijs per onderdeel (A tot en met E) weergeven. Daarbij zal alleen worden weergegeven hetgeen de getuigen hebben verklaard over het door het hof in het tussenarrest onder 5.23 tot en met 5.33 overwogene. Voorts zal daarbij steeds onderscheid gemaakt worden tussen het aanvullende bewijs van artikel 164 lid 2 Rv en de partijgetuigenverklaringen met beperkte bewijskracht. Wanneer de tekst is ontleend aan een door de getuige(n) tevoren opgestelde (en vervolgens door de getuige onder ede bevestigde) schriftelijke verklaring zal dat zichtbaar zijn doordat die tekst dan zal inspringen. Het hof merkt daarbij op dat de door [geïntimeerde] tevoren opgestelde verklaring in de derde persoon is geschreven.
3.7.
Ten aanzien van A: [geïntimeerde] was niet bereid zijn manier van werken aan te passen aan de systemen van Waterland, in het bijzonder de Outlookkantooragenda en het systeem WODAS;
I. Aanvullend
De getuige [geïntimeerde]:
(met betrekking tot de Outlookagenda):
1. Het nut van het gebruik van de Outlookagenda was door [X] en anderen genoemd, maar het is nooit onderwerp geweest van controversiële discussies. Er zijn nooit aan [geïntimeerde] ook maar enige instructies gegeven, mondeling dan wel in schrift, over [geïntimeerde] gebruik van Outlook. De communicatie tussen [geïntimeerde] en Waterland was altijd eenvoudig mogelijk zowel via e-mail, telefoon en sms als in persoon. (..) [geïntimeerde] heeft van Waterland geen signalen ontvangen dat de communicatie met hem of het maken van afspraken met hem moeilijk was. (..) Er waren nooit spontane bijeenkomsten tussen bestuurders in het andere land en er waren geen bijeenkomsten die waren ingepland door middel van het enkel verzenden van een e-mail of het invoeren van een Outlook afspraak. (..)
Op uw vraag of ik een openstaande Outlookagenda gebruikte zeg ik nee. (..) Men kon dus niet in mijn agenda kijken, wel kon men, en daarmee bedoel ik Waterland, met mij afspraken maken en dat is ook altijd goed gegaan. In deze procedure voor heb ik voor het eerst gehoord dat men mij verwijt dat ik niet actief met een open Outlookagenda werkte. (..) Per 1 januari 2007 heb ik aan de team assistente de opdracht gegeven om een open Outlookagenda (..), wat betreft mijn afspraken, te gaan bijhouden.
U vraagt mij waarom ik daar pas per 1 januari 2007 mee ben begonnen. Ik had dat inderdaad eerder moeten doen. U moet hierin een onderscheid maken in twee dingen. Het eerste is dat ik een aansporing van Waterland, in de loop van 2006, heb gekregen om een open Outlookagenda te gebruiken. Het tweede is dat beslist niet is gebeurd dat men mij heeft gezegd dat de invoering van de open Outlookagenda noodzakelijk was om met mij afspraken te kunnen maken en dat men mij het verwijt maakte dat het moeilijk was om met mij afspraken te maken. Dit verwijt is pas tijdens de procedure geuit. U houdt mij voor dat er toch een reden moet zijn geweest voor de aansporing om de agenda te gaan gebruiken. In antwoord daarop verklaar ik dat er inderdaad een reden moet zijn geweest, maar ik weet niet wat die reden was.
(..) Inhoudelijk is mij niet verteld wat het nut [hof: van de Outlookagenda] was. Aan dat nut is door [X] en anderen aan mij geen nadere uitleg gegeven. Desondanks heb ik per 1 januari 2007 aan zijn wens voldaan. (..)
(met betrekking tot WODAS):
WODAS is een belangrijk systeem en werd continu ge-update met alle deals met betrekking tot de Duitse vestiging. (..) Het is daarom duidelijk dat [geïntimeerde] actief met WODAS werkte (..) [geïntimeerde] participeerde tussen juni 2004 en april 2007 in 44 teambijeenkomsten en 17 bestuursbijeenkomsten. (..) De basis van elk van die bijeenkomsten was een ge-update WODAS deal lijst die werd besproken. [geïntimeerde] zorgde ervoor dat de WODAS lijst voor iedere bijeenkomst up-to-date was (..)
(..) Iedere week in de PB werden de projecten aan de hand van WODAS besproken. Iedere principal ontving regelmatig de instructie om de gegevens in WODAS te actualiseren. (..) Bijna iedere week waren er in de PB discussies over de actualisering. Iedere principal werd voortdurend gemaand om dat te doen. Ook ik heb vele instructies daartoe gekregen en die heb ik steeds meteen correct uitgevoerd. Het was dus zeker niet zo dat mijn informatielevering aan WODAS van een slechtere kwaliteit was dan die van de andere principles. (..)
De getuige [F]:
In aanvulling verklaar ik nog als volgt: in verband met de opstartfase van het Duitse kantoor moest ik regelmatig een afspraak tot stand brengen tussen [X] en [geïntimeerde]. Die communicatie verliep moeizaam, met gevolg dat de afspraken niet konden worden ingepland. Communicatie door middel van e-mail verliep lastig omdat [geïntimeerde] nog een e-mailaccount had van het bedrijf dat hij op dat moment nog had en de reactie daardoor vaak lang uitbleef. [geïntimeerde] had wel een e-mailaccount van Waterland gekregen maar hij bleef toch dat van zijn eigen bedrijf, Ardea, gebruiken. Ook als ik een e-mail naar de beide adressen toezond bleef een reactie vaak lang uit. Het e-mailadres van Ardea gebruikte hij vaker dan dat van Waterland. Inspreken via een voicemailbericht kon wel, maar dat is niet handig als je snel een afspraak tot stand wil brengen. Op de vraag van mr. Henrichs antwoord ik dat het probleem van de bereikbaarheid werd veroorzaakt doordat hij geen Outlookagenda gebruikte. Het ging mij er niet om te weten waar hij was, het ging mij erom dat hij goed bereikbaar moest zijn voor het inplannen van afspraken. Wel moest ik voor het plannen van de plaats van de afspraak weten wanneer hij in Duitsland of in Nederland was. (..) Wel weet ik dat de verstandhouding van [geïntimeerde] met [X] niet optimaal was, waarmee ik bedoel dat [X] met regelmaat klaagde over [geïntimeerde]. In die klachten was een rode draad het ontbreken van goede mogelijkheid tot communicatie en het ontbreken van inzicht in de agenda. (..) De bewerkingen in WODAS werden gedaan door de principals, de analisten en de investment managers. (..) Alle personen hielden zich daaraan behalve [geïntimeerde]. Dit is zo gebleven over een periode van 2/3 jaar. Dit is ook zo gebleven nadat hij in Duitsland ondersteuning, een staf, had gekregen.(..) Het ging erom dat de gegevens die [geïntimeerde] moest opnemen in WODAS, door hem niet werden opgenomen. Dus, de informatie van de Duitse analisten en investment managers kwam in WODAS. De informatie over deals die [geïntimeerde] alleen in beheer had en waarvoor hij dus moest zorgen dat die werd opgenomen in WODAS, bleef uit. Dat informatie in WODAS van de zijde van [geïntimeerde] ontbrak kon ik bijvoorbeeld merken als een biedingsbrief, die ik had getypt en van het bestaan waarvan ik dus op de hoogte was, zich niet in WODAS bevond. Het was niet mijn taak om ervoor te zorgen dat dergelijke informatie in WODAS werd opgenomen, dat moesten de principals, de investmentmanagers en de analisten zelf doen. Zo waren de interne afspraken. Volgens mij was [geïntimeerde] ook bekend met die afspraken. Als ik hem erop aansprak dat informatie door hem niet in WODAS was opgenomen, reageerde hij ook niet met de woorden: daarmee ben ik niet bekend, maar zei hij: dat komt wel, dat ligt nog ergens, of woorden van die strekking.
5. Vooral tijdens de opstart van het Duitse kantoor liep ik telkens tegen problemen aan met betrekking tot de planning van afspraken met sollicitanten en dergelijke. Dat heb ik heel vaak doorgesproken met [geïntimeerde 2] en ik had ondertussen de hete adem van [X] in mijn nek want hij had tenslotte bij [geïntimeerde 2] en mij aangegeven dat de agenda’s gedeeld moesten worden. (..)
6. Een keer ben ik echt boos geworden. Alhoewel ik er niet zelf bij was dat [X] [geïntimeerde 2] aansprak op zijn gebruik van de agenda, weet ik dat hij dit wel heeft gedaan. Hij vertelde mij dat. Een keer is [X] boos op mij geworden, dus toen heb ik gezegd tegen [geïntimeerde 2]: doe het dan gewoon voor mij! Heb je iets te verbergen, want waarom doe je zo moeilijk? Hij had twee gezichten. Aan de ene kant deed hij erg zijn best, was hij attent, aan de andere kant werkte hij totaal niet mee en leek hij veel bezig te zijn met andere zaken dan Waterland. (..) Reactie bleef steevast dat hij vond dat hij goed genoeg te bereiken was via sms en telefoon.
(..)
8. Ook met betrekking tot het door Waterland gebruikte WODAS access systeem (..) geldt hetzelfde (..) Iedere principal, investment director, investment manager, en analist moest zijn mogelijke target in Access vermelden. (..) Omdat Access zowel in de PB als in de wekelijkse team meeting besproken werd was het van groot belang dat alles erin stond en waar nodig werd aangevuld. Ook vanuit [X] werd ik regelmatig getriggerd om [geïntimeerde 2] aan te spreken op zijn nalatigheid met filen en het werken in Access.
De getuige [B]:
3. (..) Tijdens de teammeetings kwam meerdere malen ter sprake dat iedereen de filing en agenda up-to-date moest houden op de centrale server. Met name [geïntimeerde 2] is hier een aantal keer op aangesproken omdat hij gedurende een langere periode zijn files en agenda niet synchroniseerde met de centrale server. Dit was met name voor het maken van afspraken en het vinden van de laatste versie van bepaalde files erg onhandig voor de overige teamleden.
De getuige [G]:
(..) Ik heb met [geïntimeerde] vanaf de vestiging van het Duitse kantoor heel intensief samengewerkt. We waren samen het team. (..)
Ik ben niet bekend en kan ook niet beoordelen of Bussum inzage wilde in een open Outlookagenda en erover heeft geklaagd dat [geïntimeerde] dit niet had. Ik heb daarover gehoord toen de assistente van [geïntimeerde] een open Outlookagenda ging voeren naar aanleiding van de wens van Bussum. Ik weet niet wanneer dat precies heeft plaatsgevonden.
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]:
Vaak, ook tijdens sessies van de Board, is besproken dat [geïntimeerde] aan de Outlookagenda niet meewerkte. [geïntimeerde] vond het overbodig, hij had een eigen systeem maar dat werkte niet. Diverse malen heeft [geïntimeerde] beloofd dat hij de Outlookagenda zou invoeren, maar hij heeft dit niet gedaan. Hij wist dat de andere Principals dit gedrag afkeurden.
Wat Wodas betreft: dit systeem werd gebruikt voor het vastleggen en bijhouden van alle mogelijke transacties, met name de nieuwe transacties. Binnen de onderneming gold een duidelijke verplichte procedure: alles wat iemand hoort over mogelijke transacties moest worden genoteerd. [geïntimeerde] hield zich hieraan niet en dit was een punt van irritatie. Hij zei dat hij het vergeten was. Voor de onderneming was dit systeem van groot belang. Toch kwam vaak voor dat bleek dat [geïntimeerde] belangrijke dingen erin niet had genoteerd. Op gegeven moment, toen wij achterdochtig begonnen te worden, is hem echt opgedragen om zich aan het systeem te houden. [geïntimeerde] had geen specifieke reden om zich niet aan het systeem te houden, elke keer zei hij dat hij zich aan het systeem zou houden.
De getuige [X]:
8. De onwil om gebruik te maken van de Outlook-agenda en WODAS was uiteindelijk gekmakend. Keer op keer heb ik [geïntimeerde] daar op aangesproken (net als andere Principals dat deden) en hij weigerde het gewoon te doen. (..) Het was op een gegeven moment bijna een wekelijks ritueel dat ik iets moest zeggen in de trant van “doe het nou gewoon, we hebben dit niet voor niets zo afgesproken, je wekt de indruk dat je je verbergt of aan het rommelen bent en dat is niet goed”. Tot het laatste moment bleef hij echter nalatig.
9. Bij WODAS ging het ongeveer op dezelfde manier. [geïntimeerde] belde mij dan hij vertelde dat hij al een paar weken in gesprek was over een bepaalde investering. Ik vroeg dan steevast: “waarom staat het niet in WODAS”? Zijn reactie was dan vaak: “maar dat is toch niet belangrijk?” Als ik dan zei dat het wel belangrijk was, liet hij blijken dat hij het eigenlijk onzin vond.
De getuige [A]:
(op een vraag van mr. Crucq: in het begin van mijn werkzaamheden bij Waterland hadden [geïntimeerde] en ik geen secretaresse. Ik denk dat het in het najaar van 2006 was dat wij een gezamenlijke secretaresse hebben gekregen),
5. Als ik [geïntimeerde] was geweest, zou ik me opgelaten hebben gevoeld vanwege kritiek en/of de negatieve opmerkingen tijdens iedere tweede PB. Hij moet zich ervan bewust zijn geweest dat de principals niet tevreden waren met zijn prestaties.
(..)
7. Ik heb hem ook regelmatig gevraagd gebruik te maken van zijn Outlookagenda. Ik heb hem heel veel keren gezegd dat zijn Outlookagenda toegankelijk moet zijn voor zijn collega’s en bijgehouden moest worden. Wat ik ook probeerde, hij deed dit gewoon niet.
3.8.
Ten aanzien van B: [geïntimeerde] schoot tekort bij het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam.
I. Aanvullend
E-mail van 4 oktober 2006, van [X] aan [geïntimeerde]:
We discussed this morning the recruitment and HR situation in Germany. It seems that we have a number of problems there. The combined consequence of people withdrawing, complaints and the fact that to my great surprise recruiting is delegated to [I] (hof: een medewerker van [geïntimeerde] op het Duitse kantoor) has led us to the conclusion that this one function (..) should be the sole responsibility of one person. (..) We minuted that JD (hof: [A]) as of today is the sole responsible for HR (including recruitment).
De getuige [geïntimeerde]
Meermalen heb ik van Waterland de instructie gekregen om voor het Duitse kantoor meer personeel te werven. Dit was al zo in 2004 en ging zo door in de jaren 2005 en ook 2006. De kritiek had steeds betrekking op de kwantiteit van de kandidaten, beslist niet op de kwaliteit. De kwaliteit was in de regel goed.(..)
Het is juist dat mij het verwijt is gemaakt dat er te weinig geschikte kandidaten werden aangedragen. Het verwijt dat ik niet goed met de kandidaten omging, is mij door de principals echter nooit gemaakt. Wel denk ik dat het zeker de verwachting van de principals is geweest dat door de overname van de portefeuille door [A] er meer geschikte kandidaten zouden komen.
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]
Een verwijt aan [geïntimeerde] was dat hij delen van het selectieproces aan jongere teamleden overliet. Dat is niet goed, dat had [geïntimeerde] zelf moeten doen omdat dit werk zo belangrijk was.
Er kwamen klachten binnen van kandidaten over de wijze waarop ze door [geïntimeerde] behandeld waren, waardoor zij gingen twijfelen of ze wel bij Waterland moesten gaan werken. Daardoor hebben wij mogelijk goede mensen gemist. [A] bijvoorbeeld is bijna afgehaakt door de wijze van behandeling van [geïntimeerde]. Hij heeft dit aan [X] bekendgemaakt en die heeft toen aktie ondernomen om [A] alsnog binnen te halen.
Deze kwestie is met [geïntimeerde] besproken en hij wist dus heel goed dat de andere Principals kritiek hadden op de wijze waarop hij in deze kwestie had gehandeld. (..)
Aan [geïntimeerde] was bekend dat de Principals ontevreden waren over de kwaliteit van [G]. Ondanks het feit dat [geïntimeerde] wist dat de Principals [G] niet sterk genoeg vonden heeft hij steeds maar vastgehouden aan [G]. (..) [geïntimeerde] wist dat de andere Principals ontevreden waren over de wijze waarop [G] opereerde, maar desondanks heeft [geïntimeerde] lange tijd aan [G] vastgehouden. Uiteindelijk is van [G] afscheid genomen, waarmee [geïntimeerde] het eens was.
Ook de kwaliteit van andere personen was niet goed en ook daarover is met [geïntimeerde] gesproken, maar ik herinner mij specifiek het geval [G].
De terugkerende kritiek van de Principals op de wijze waarop [geïntimeerde] handelde met betrekking tot [G] werd steeds sterker, moet [geïntimeerde] duidelijk zijn geweest.
Wat betreft de kwantiteit kan ik als volgt verklaren. De kwantiteit was vooral van belang voor [X] vanwege de mededelingen die hij hierover aan investeerders had gedaan. Hij was hierop echt gefocust. Vooral in de maandelijkse fysieke bijeenkomsten ging 80% van het onderwerp HR over de opbouw van het Duitse team.
De verwijten die hierover door [X] werden gemaakt werden steeds krachtiger omdat er niets gebeurde, het was [geïntimeerde] daarom duidelijk dat [X] hierover zeer ontevreden was. [geïntimeerde] werd het verwijt gemaakt of hij wel de goede headhunter had gekozen en of hij er voldoende tijd aan besteedde en voldoende zijn eigen netwerk inschakelde. De reactie van [geïntimeerde] was dat hij er wel veel tijd aan besteedde maar dat sprake was van pech omdat er geen goede kandidaten kwamen. Vooral doordat [A] op gegeven moment is aangenomen en op de hoogte was van wat zich ter plaatse afspeelde, zijn de verwijten van de overige Principals meer specifiek geworden. Als hij hierop werd aangesproken had [geïntimeerde] daar niet echt een goed antwoord op.
Begin oktober 2006 is hem deze taak ontnomen. (..)
Daarna is het besluit nog in een e-mail aan [geïntimeerde] bevestigd. Ik hoor mr. Henrichs zeggen dat hij deze e-mail nog in de procedure zal overleggen (Hof: de hierboven geciteerde e-mail van 4 oktober 2006)
De getuige [X]
13. Als het gaat om de opbouw van de Duitse team (en meer in het bijzonder de HR – verantwoordelijkheden) viel al snel op dat [geïntimeerde] het niet goed deed: wij vonden als principals dat er te weinig kandidaten waren en dat de kwaliteit van de kandidaten te laag was.
14. (..) Ik heb kritiek geuit op het aantal kandidaten en de kwaliteit ervan. (..) Ik heb [geïntimeerde] tips gegeven (..)
15. Toen ik de HR-situatie van dichtbij bekeek, bleek dat een van de oorzaken van het probleem was dat [geïntimeerde] een groot deel van de wervingsactiviteiten uitbesteedde aan jongere mensen uit zijn team. Ik heb hem er echt vaak op gewezen dat dat niet de bedoeling was en strijdig met ons uitgangspunt dat werving en HR een uiterst belangrijke taak van principals is.
16. Ik heb uiteindelijk [geïntimeerde] van de HR-taken afgehaald. Ik weet nog goed hoe dat ging (..) De avond voorafgaande aan een PB in, als ik het mij goed herinner september of oktober 2006, hadden wij een werkdiner (..) Toen de opbouw van het Duitse team aan de orde kwam, bleek uit het verhaal van [geïntimeerde] dat hij nog steeds het werken aan anderen overliet en zich niet of nauwelijks met de werving bemoeide. Ik was daar echt nijdig over. Ik had dat punt zo vaak met [geïntimeerde] besproken en hij had er nog steeds niets aan gedaan.
De getuige [Z]
15. In de PB’s is de aanpak van [geïntimeerde] op het vlak van de rekrutering ook regelmatig aan de orde geweest. Ik kan mij geen concrete gevallen herinneren, maar weet zeker dat er open over is gesproken en dus is geprobeerd [geïntimeerde] duidelijk te maken waar het om ging. Het enige concrete voorbeeld dat ik mij herinner, is dat een sollicitant had aangegeven niet met [geïntimeerde] te willen werken en we die goede kandidaten daarom dreigden te verliezen.
16. Ik kan me wel herinneren hoe het is gegaan met de overdracht van HR-taken aan [A] (..) Ik kan me herinneren dat [X] in de PB waar dit aan de orde kwam geen doekjes heeft gewonden om de reden. Hij heeft duidelijk gemeld wat er aan de hand was: ondanks vele aansporingen had [geïntimeerde] gefaald in een belangrijk deel van zijn taken en om die reden moest [A] het overnemen. Dat was opnieuw een moment dat je kon zien dat het [geïntimeerde] wel duidelijk werd dat hier echt iets ernstigs aan de hand was. (..)
De getuige [A]
Op een vraag van mr. Henrichs antwoord ik, mede gezien hetgeen onder nr. 10 van mijn verklaring is gemeld, dat inderdaad een belangrijk kritiekpunt van [X] op het HR-beleid van [geïntimeerde] was dat hij de voorselectie van personeel overliet aan Zimmer en niet allemaal zelf deed. Mijn indruk was dat Zimmer de keuze en aanbeveling over kandidaten deed, terwijl dat typisch een belangrijke taak was van de Principal. Het behoorde tot de belangrijke strategie van Waterland dat de selectie van het personeel door de Principal geschiedde, en niet aan anderen werd overgelaten. Op uw vraag hoe vaak dit speciale onderdeel in de Principal Board is besproken en of [geïntimeerde] ook open stond voor kritiek en bereid was de selectieprocedure aan te passen, antwoord ik dat dit punt voor oktober 2006 ten minste één maal in de PB is besproken. Kort daarna heb ik de verantwoordelijkheid voor de HR gekregen en ik kan dus niet beantwoorden de vraag of op dit onderdeel [geïntimeerde] het selectiebeleid conform de wens van de PB heeft aangepast. U moet weten, er waren veel meer kritiekpunten op het HR-beleid van [geïntimeerde]. De kwestie van de selectieprocedure was in feite de druppel die de emmer deed overlopen. Een belangrijk onderdeel van de reeds bestaande klachten daarvan was dat sollicitanten klaagden over de uitwerking die [geïntimeerde] op hen had. Dat had te maken met zijn manier waarop hij met sollicitanten omging. Ze werden, zo begrepen wij, daarbij afgeschrikt door de wijze waarop zij verwachtten dat [geïntimeerde] leiding zou geven. [X] heeft meermalen in de Principal Board tegen [geïntimeerde] gezegd dat hij zijn omgang met sollicitanten moest verbeteren en dat dit voor Waterland een heel zwaarwegend punt was; voorkomen moest worden dat nog meer geschikte sollicitanten wel voor Waterland wilden werken, maar werden afgeschrikt door het gedrag van [geïntimeerde]. Voor zover mij bijstaat heeft [geïntimeerde] na oktober 2006 geen interviews met sollicitanten meer gehad.
10. Het PB waarin de overdracht van HR-verantwoordelijkheden aan mij werd besproken, staat me nog wel heel goed bij. [geïntimeerde] moet hebben aangevoeld dat dit een zware maatregel was: hij was hoofd van het Duitse kantoor, de uitbreiding van de Duitse organisatie was zijn belangrijkste taak en dat deze verantwoordelijkheid bij hem werd weggehaald en aan iemand werd overgedragen met minder anciënniteit moet hij als zware kritiek hebben ervaren. [X] heeft in het PB expliciet aangegeven dat [geïntimeerde] op een onzorgvuldige en onjuiste manier met de HR-taken was omgegaan, dat hij de groei van de Duitse kantoor in gevaar had gebracht en dat de taak om die reden naar mij werd overgedragen.
3.9.
Ten aanzien van C: [geïntimeerde] schoot tekort bij het vinden van geschikte overnamekandidaten;
I. Aanvullend
De getuige [geïntimeerde]
Met betrekking tot het verwijt in het arrest genoemd onder C: het is juist dat de principals kritiek hadden op mijn werkwijze, dat ik in hun ogen meer zou moeten werken met active deal sourcing en minder met intermediairs. Hierover is veelvuldig gesproken. Ik vond die kritiek terecht.(..)
Wat betreft het hands-on management:
Met de principals is er vaak over gesproken dat ik meer tijd moest besteden in de IT, de gaming en de fitness (..)
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]
Het aanbrengen van nieuwe transacties, dus projecten waarin geparticipeerd kan worden, is voor Waterland uiterst belangrijk en ligt mij ook zeer aan het hart. Veelvuldig is de kritiek op [geïntimeerde] met hem besproken, zeker twee keer per maand in vergaderingen van de PB, dat [geïntimeerde] voor het aanbrengen van nieuwe transacties niet moest werken met adviseurs, die adviseerden over overnames, maar dat hij rechtstreeks contact met bedrijven moest hebben. (..) [geïntimeerde] heeft zich aan die veelvuldig geuite kritiek niet gehouden, telkens weer kwam hij met een nieuwe transactie aanzetten die via een adviseur was binnengekomen en waarvoor dus ook een vergoeding aan die adviseur moest worden betaald. (..)
In het begin is deze kritiek op [geïntimeerde] al in opbouwende zin geuit. Omdat [geïntimeerde] maar bleef doorgaan met projecten met een adviseur en telkens verzocht om nog weer een uitzondering te maken, is hem steeds duidelijker en veelvuldig in vergadering van de PB te kennen gegeven dat hij dit moest veranderen.
De getuige [Z]
3. ... ( met MVision wordt bedoeld de placement agent, die als algemeen adviseur voor het vinden van investeerders voor Waterland werkzaam was, niet beperkt tot Duitsland).
7. (..) Het is namelijk één van de belangrijke onderdelen van de Waterland strategie om nieuwe opportuniteiten pro-actief te gaan opzoeken in de markt, liever dan in te gaan op uitnodigingen om mee te doen aan veilingen (zogenaamde auctions).
8. Om te verifiëren dat elke principal zijn deal sourcing op de juiste manier aanpakt, hebben we bij Waterland de gewoonte om elke week de deal pipeline te bespreken. Hier bleek telkens dat [geïntimeerde] het Waterlandmodel niet volgde. Bijna elke week zei één van de principals, inclusief mezelf, tegen [geïntimeerde]: doe meer aan pro-actieve deal sourcing, je komt te vaak met “auctions”, dat is niet in lijn met onze strategie. Je kon het nog zo vaak zeggen, er trad echter geen verbetering op. Het was echt een punt van irritatie voor mezelf en de andere principals dat [geïntimeerde] in wezen weigerde hieraan mee te doen.
9. Verwant aan de pro-actieve deal sourcing: Waterland hanteert een “hands on”-model: veel zelf doen en de kosten laag houden. Ook op dit punt in [geïntimeerde] het systematisch anders: (..) Omdat ook dit een punt is dat ik van groot belang vind, heb ik [geïntimeerde] daar in de PB ook enkele keren op aangesproken: (..)
10. Ik heb het hierover ook wel met [X] gehad. Hij heeft mij verteld dat hij ook in individuele gesprekken heeft geprobeerd het gedrag van [geïntimeerde] op dit punt te wijzigen.
(..)
17. Tijdens de fund raising van fonds 3, in het begin van 2006, werd ook besproken in de PB dat er negatieve feedback was van enkele Duitse investeerders over het Duitse team, en meer specifiek de rol van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft hier vervolgens uitgebreid feedback over gekregen door [X] en onze adviseur MVision. Het ging o.a. over de managementkwaliteiten van [geïntimeerde], het feit dat de Duitse team de strategie van Waterland niet volgde, en deal sourcing. Dit was een zeer gewichtig probleem aangezien het de fund raising van fonds 3 ernstig bemoeilijkte.
De getuige [A]
6. ... ( mr. Crucq vraagt of de kritiek, uitgeoefend op [geïntimeerde], dat zijn target proposals niet voldeden aan de criteria van Waterland, ook niet gold voor mij. Mijn antwoord daarop luidt ontkennend, die kritiek had alleen betrekking op [geïntimeerde]. Ik deed die projecten ook, en daarop was geen kritiek. Wij deden geen gezamenlijke projecten (..)
16. Zowel tijdens vergaderingen van het Landenteam als onder vier ogen heb ik regelmatig gezegd: [geïntimeerde 2], let op de strategische doelstellingen en de evaluatiecriteria van Waterland, beoordeel mogelijkheden niet uitsluitend op basis van omzet en winstgevendheid. Meer dan eens heeft [geïntimeerde] toen letterlijk gezegd: (..) Dit is een goed voorbeeld van de betweterige en arrogante houding van [geïntimeerde]. Hij werkte bij een organisatie (d.w.z. Waterland) met duidelijk omschreven doelstellingen, processen en praktijken, maar [geïntimeerde] dacht alles beter te weten en trok zich niets aan van de Waterland normen.
17. Hetzelfde geldt voor een andere kwestie van strategisch belang, d.w.z. het zoeken naar overnames in gesegmenteerde markten, waarin je door middel van “aankoop en opbouw” goede vooruitzichten voor de exit krijgt (een typisch Waterland criterium). Ik heb [geïntimeerde] er een aantal keren aan herinnerd dat sommige van de objecten die hij voorstelde niet aan deze “onmisbare” criteria voldeden.
3.10.
Ten aanzien van D: [geïntimeerde] schoot tekort bij het behandelen van acquisitieprocessen (o.m. Löwen Play) en het beheren van bestaande, reeds verworven ondernemingen (o.m. Healthco en Arxes).
Met betrekking tot Löwen Play:
I. Aanvullend
De getuige [B]
1. Ik kan mij nog goed herinneren dat er op een gegeven moment vanuit de raad van advies van Löwenplay stevige kritiek was gekomen met betrekking tot hoe [geïntimeerde 2] overkwam op het management van Löwenplay. (..) Lex gaf aan dat de Raad van Advies van Löwenplay hem had aangegeven dat [geïntimeerde 2] veel irritatie opwekte bij het management van Löwenplay, dat er dus geen goede fit was en dat daardoor de kans voor Waterland om de deal te winnen wat management betreft relatief klein was op dat moment. Het was duidelijk geen goede situatie. Lex gaf aan dat [geïntimeerde 2] kennelijk op een verkeerde manier overkomt bij ondernemers en dat benoemde hij duidelijk. Hij maakte daarbij duidelijk dat [geïntimeerde 2] zich op dat punt zou moeten verbeteren. (..) Lex gaf aan dat hij het project per direct overnam (..). Dit hele gebeuren had duidelijk een impact op [geïntimeerde 2], hij was zeker enigszins aangeslagen denk ik.
De getuige [geïntimeerde]
4. Ik ben ermee bekend gemaakt dat het management van Löwenplay middels de ‘Beirat’ Schipper op mij kritiek zou hebben uitgeoefend, ik zou een te grote mond hebben en zou in een te grote auto rijden.(..)
5. De kritiek is met mij besproken door [X] en [Y]. De principals maakten zich zorgen dat de overname in gevaar zou komen (..)
6. (..) Het is juist dat in dezelfde periode én de klachten over mij zijn geuit en zijn besproken én de beslissing is genomen dat ik niet zou deelnemen aan de onderhandelingen over de koopprijs. Of hiertussen ook een oorzakelijk verband bestaat kan ik u niet zeggen omdat er ook andere, door mij al genoemde redenen, waren dat ik niet aan de onderhandelingen over de koopprijs zou deelnemen. (..)
Getuigen [Y] en [B] stellen dat [geïntimeerde] een slechte werkrelatie had met het Löwenplay management en dat hierdoor het toezicht op de Löwenplay transactie vroegtijdig is overgedragen aan [Y]. Beide verklaringen zijn incorrect. (..) [geïntimeerde] werkte tussen juli 2004 en april 2007 met het Löwenplay management. De relatie was er een met wederzijds respect.
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]
De kwestie Löwen Play: (..). Zo heb ik geconstateerd dat de kwaliteit van de biedingsbrieven laag was. Ik heb hem daarop aangesproken. (..) De specifieke klachten over [geïntimeerde] waren dat hij niet positief overkwam en een te grote mond en een te grote auto had en een te grote broek aan had, geen branchekennis had terwijl hij praatte alsof hij dat wel had en verkeerd viel bij het management dat uit bescheiden mensen bestond. Er was geen enkel vertrouwen in [geïntimeerde].
Ik vond deze kritiek zeer ernstig, het was veel erger dan ik had verwacht. Ik heb meteen gesproken met [X] en hem verslag gedaan. Omdat duidelijk was dat het zo niet kon doorgaan is in dat gesprek besloten dat ik dit project van [geïntimeerde] overnam.
Meteen daarna heb ik gebeld met [geïntimeerde] en hem exacte feed back gegeven van het gesprek met Schipper. Ik heb hem gezegd dat dit het slechtste is wat ons in een project kan overkomen. Ik heb hem ook meegedeeld dat met [X] was besproken dat ik het project overnam. [geïntimeerde] was zeer geschrokken. Ik heb hem gezegd dat ik hem wel nodig had en dat hij mij op de achtergrond moest ondersteunen. [geïntimeerde] was daartoe bereid en hij heeft dit ook gedaan.
Twee dagen daarna was een PB meeting, [X] wilde dat deze kwestie besproken werd en heeft mij toen het woord gegeven. Ik heb uiteengezet wat zich had afgespeeld. [geïntimeerde] had hier weinig weerwoord op, hij was terneergeslagen en kon alleen maar beamen dat het was misgegaan. [Z], die toen voor het eerst hoorde wat zich had afgespeeld, was daardoor zeer geschrokken. [X] heeft toen gezegd dat dit soort dingen zich nooit meer mochten voordoen.
[geïntimeerde] moet zich hebben gerealiseerd dat [X] en de overige Principals ([Z] en ik) het gebeuren als zeer ernstig beschouwden en dat wij heel geschokt en ontevreden waren over de wijze waarop hij had geopereerd.
De getuige [X]
20. Toen mij (na overleg met de Lex [Y]) duidelijk was wat er aan de hand was, heb ik met [geïntimeerde] gebeld. Ik heb er geen doekjes om gewonden en gezegd: “Ze trekken jou niet en het gaat weer over je houding. Je bent arrogant, je doet alsof je deze industrie kent maar dat is niet zo. De chemie is inmiddels zo slecht dat we de deal dreigen kwijt te raken, dat kan ik niet laten gebeuren. (..) De zaak wordt per direct verder behandeld door Lex.”
21. In de eerstvolgende PB heb ik melding gemaakt van deze overdracht aan Lex [Y]. (..) Ik heb ook de terugkoppeling gemaakt naar het incident met investeerders en letterlijk gezegd: “[geïntimeerde 2], ik wil door jouw houding geen investeerders verliezen en ik wil daardoor ook geen deals verliezen, dit kan zo niet.” Ook toen kon je zien dat [geïntimeerde] zich zeer goed realiseerde hoe ernstig de kritiek was en wat de impact van mijn opmerking was.
De getuige [Z]
11. (..) Ik kan me echter goed herinneren dat in een PB (.. augustus 2006) is besloten (en uitvoerig besproken) dat [geïntimeerde] stante pede van deze deal moest worden afgehaald om de deal te redden. Het ging weer over hetzelfde punt: de manier waarop [geïntimeerde] omging met management van de target viel helemaal verkeerd. Hij was belerend en arrogant, wat leidde tot klachten van het management en daardoor dreigde deze interessante deal niet door te gaan. In de PB waarin dit allemaal werd gesproken, hebben meerdere principals zich negatief over [geïntimeerde] functioneren uitgesproken. De manier waarop dat ging maakte het echt een blamage voor [geïntimeerde].
Met betrekking tot Healthco/HealthCity
I. Aanvullend
Een e-mail van [D] (HealthCity) aan [geïntimeerde], met CC naar o.a. [B] en [X]:
Just (..) read your mail, and I must say you have the talent to irritate people. (..) I also want to discuss with Waterland who we (..) should communicate with. I do not like the way you communicate. You irritate me and the team who are working very hard (..) I think it is good to discuss this in our HC MT and Waterland meeting this thursday.
De getuige [geïntimeerde]
Tussen [D] en mij is een zakelijk conflict gerezen. (..) Ik verkeerde dus in een moeilijke positie waarbinnen ik moest manoeuvreren. Daaraan is pas een einde gekomen door een besluit van de PB dat HealthCity de volledige leiding van HealthCo zou overnemen. Pas door dit besluit, genomen op 27 september, is duidelijkheid ontstaan en daarmee is ook het probleem opgelost. Als het besluit eerder zou zijn genomen en dus eerder duidelijkheid zou zijn ontstaan, zou de e-mail van 26 september van [D] nooit geschreven zijn. Ik zie het dus niet zo dat de beslissing van de PB van 27 september is genomen omdat er een persoonlijk conflict tussen [D] en mij heeft bestaan.(..)
Mr. Henrichs houdt mij de e-mail van 26 september 2006 voor en vraagt mij of het inderdaad alleen maar een zakelijk conflict was tussen [D] en mij en niet ook een persoonlijk conflict, en dat de mail dus ook betrekking had op mijn persoonlijk manier van communiceren en samenwerken. Volgens hem blijkt uit de mail duidelijk dat er bezwaren tegen mijn persoon bestonden. Ik ben het daarmee niet eens. Ik zie het conflict, dat ik vooral over het onderwerp van de rebranding met [D] had, als een zakelijk conflict. Ik heb dat ook zakelijk behandeld en ik zie in de e-mail dat [D] niet-zakelijk wordt. (..)
De getuige [B]
3. Bij de fitness activiteiten in Duitsland (HealthCo) was ik ook direct betrokken, evenals [geïntimeerde 2]. (..) De samenwerking tussen het management van Health City en [geïntimeerde 2] verliep niet goed. Er is duidelijke kritiek geuit vanuit het management van Health City en Lex over de manier waarop [geïntimeerde 2] communiceerde en samenwerkte met hen met betrekking tot de overgang naar Health City. Ik heb deze kritiek direct meegekregen via die met diverse e-mails en calls waarbij ik aanwezig was.
De getuige [F]
Ter voorbereiding van de vergaderingen van de PB had ik vooraf altijd contact met [X]. De agenda’s voor de vergaderingen waren altijd zeer summier. [X] besprak dan met mij de door hemzelf opgestelde schaduwagenda waarin stond genoteerd wat hij tijdens de vergadering wilde bespreken met betrekking tot de diverse agendapunten. Als voorbeeld noem ik de ins en outs van dealclosings die door hemzelf waren verricht en bijvoorbeeld ook de aantekeningen over aan te schaffen meubilair in België. Ik denk dat op ongeveer de helft van de schaduwagenda’s van de vergaderingen van het PB door [X] het onderwerp: communicatie met [geïntimeerde] was opgenomen. Dat was opgenomen omdat dat een problematisch onderwerp was.
De getuige [H]
Na de overname door HealthCo van Karstadt fitness, ik denk in augustus 2005, ben ik directeur van HealthCo Holding Gmbh geworden (..)
- De samenwerking met [geïntimeerde] was normaal, professioneel en zakelijk vriendelijk.
- Ik heb nooit een probleem gehad met het maken van een afspraak met [geïntimeerde], hij was steeds goed bereikbaar.
- Ik vond dat [geïntimeerde] praktisch en effectief met het beheer van de bestaande onderneming omging.(..)
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]
[geïntimeerde] is ook van het project Healthco afgehaald. De reden daarvan was dat de andere 50% aandeelhouder van Health City, in de persoon van [D], zeer ontevreden was over [geïntimeerde]. [D] heeft dit vastgelegd in een e-mail van 26 september, gericht aan alle direct betrokkenen. Hij wilde overleg met Waterland als gevolg van de wijze van communiceren van [geïntimeerde], waardoor hij zeer geïrriteerd was geraakt. Ik heb deze kwestie samen met [X] besproken met [geïntimeerde], ik weet niet of de kwestie toen in een PB is besproken. Later is dat in ieder geval wel gebeurd. De reactie van [geïntimeerde]: hij had wel weerwoord, ik weet niet meer precies wat [geïntimeerde] toen heeft gezegd.
Volgens mij is er een duidelijke relatie met wat zich eerder had afgespeeld: het lag aan de wijze van communiceren van [geïntimeerde], hij stelde zich onder meer op als een expert die hij niet was, hij werd als arrogant ervaren en wekte irritatie op.
Dit gedrag was [geïntimeerde] bekend, het is hem meermalen gezegd. [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij hieraan moest werken.
De getuige [Z]
12. Ik kan mij ook kritiek op zijn opstelling rond HealthCo herinneren. (..) Bij de overdracht van zijn verantwoordelijkheden en de directie van Health City kwamen er weer problemen rond zijn houding en opstelling. Dit leidde o.a. tot een zeer expliciet kritische e-mail van [D], de CEO van Health City. Wij hebben het daar uitvoerig over gehad in de PB: je irriteert het management van Health City, met je gedrag frustreer je een goede overdracht (..), dat moet echt afgelopen zijn, doe gewoon wat je wordt gevraagd.
De getuige [X]
28. (..) De houding van [geïntimeerde] heeft er voor gezorgd dat zijn relatie met het management van Health-City verslechterde (..) Zo zeer zelfs, dat [D] op een gegeven moment een boze e-mail heeft gestuurd waaruit blijkt dat [geïntimeerde] hem tot het uiterste had getergd. Het was het zoveelste signaal dat [geïntimeerde] zich niets had aangetrokken van de kritiek en de aansporingen. Ook in de relatie met [D] (en andere managers van Health City) had hij zich weer betweterig en arrogant opgesteld. Ik kan mij herinneren dat ik hierover tenminste twee keer met [geïntimeerde] heb gesproken (..) Ik heb toen letterlijk gezegd: “[geïntimeerde 2], wanneer ga jij je houding aanpassen, dit kan zo niet langer” en hem verwezen naar het incident rond de investeerders en Löwenplay en de waarschuwingen die in dat kader waren gegeven. Vervolgens is het gedoe rond Health City ook nog een eens een keer behandeld in een PB en heb ik toen [geïntimeerde] nog een keer aangesproken op zijn ongewijzigde, betweterige en arrogante houding. Dat was tijdens de PB dat ook werd besproken met [geïntimeerde] zijn resterende taken rond HealthCo werden afgenomen.
Met betrekking tot Arxes
I. Aanvullend
De getuige [B]
2. Ook Arxes was een project waar ik betrokken bij was. (..) Ik ben getuige geweest van meetings waar [X] uitte dat hij ontevreden was over de keuzes die werden gemaakt door [geïntimeerde 2] en de manier waarop [geïntimeerde 2] het project aanpakte. Zo heeft [X] bijvoorbeeld een keer stevige kritiek geuit op [geïntimeerde 2] omdat hij het helemaal niet eens was met de gang van zaken (..) Uit het gesprek werd mij duidelijk dat al eerder was besproken dat (..) allemaal niet conform de gebruikelijke procedures was gegaan en dit werd door [X] nog een keer benoemd.
Daarnaast ben ik er ook bij geweest dat [X] kritiek had over het verloop van het proces met betrekking tot het samenbrengen van Arxes en SDS in één groep en de te voeren strategie van de groep. Ik heb meerdere keren bij gesprekken gezeten onder andere met [X], [geïntimeerde 2], [A] en ikzelf. De uitdaging was om Arxes operationeel weer winstgevend en beter georganiseerd te krijgen. Hier was een actieve en hands-on approach voor nodig. Dat is iets wat [geïntimeerde 2] niet had laten zien te kunnen in de periode dat hij verantwoordelijk was voor Arxes. Dit is ook duidelijk benoemd in de meetings die we hadden. Hierdoor werd besloten dat Jörg het van hem over zou nemen.
De getuige [geïntimeerde]
Het was mij bekend dat de strategie van Arxes gericht moest zijn op het MKB, de groei van het bedrijf moest daar plaatsvinden. Ik ondersteunde die strategie volledig. Bestaande klanten, zoals BMW, moesten echter wel goed worden bediend. In dat kader is het BMW contract tot stand gekomen. Ik ben niet bekritiseerd met betrekking tot Arxes omdat ik te weinig aandacht heb besteed aan de MKB strategie. Wat mij werd verweten was dat Arxes zich financieel vanaf begin 2006 slechter heeft ontwikkeld dan was gepland. Dat was het centrale en enige verwijt. (..)
U vraagt mij of mij het verwijt kan worden gemaakt dat ik in de periode tussen januari en 5 april te koppig heb vastgehouden aan het willen fuseren van de beide ondernemingen. In antwoord daarop zeg ik dat het een discussie was, waarin ik mijn standpunt heb geuit. Mij is persoonlijk ook door de principals niet het verwijt gemaakt dat ik te koppig heb vastgehouden aan mijn standpunt. Dit is niet gebeurd. Het kan wel zijn dat de principals onderling vonden dat dat zo was.(..)
(..) De beweringen dat [geïntimeerde] erop aandrong om de twee bedrijven te fuseren en actief tegen de strategische beslissing van het bestuur inging, is onjuist. Het is ook niet juist dat [geïntimeerde] een slechte relatie had met het management van SDS.
II. Partijgetuigen
De getuige [X]
22. De manier waarop [geïntimeerde] omging met Arxes (een bestaande investering) was veelvuldig onderwerp van gesprek in de PB. Toen het op gegeven moment echt slecht ging met Arxes, werd er zelfs wekelijks over gesproken. (..) Op een gegeven moment liepen de resultaten snel terug en hebben wij [geïntimeerde 2] veelvuldig aangesproken op zijn rol(..)
23. In de eerste plaats hebben wij [geïntimeerde] er keer op keer op moeten wijzen dat Arxes (..) zich zou moeten richten op het MKB (..) Wij constateerden steeds dat er onvoldoende focus was op die doelgroep (..)
24. [geïntimeerde] luisterde echter niet en kwam vervolgens trots terug met een groot contract met BMW. Ik weet nog dat ik daar echt heel boos over ben geworden. De keuze voor het MKB had Arxes niet voor niets gemaakt (..) Als je dan terugkomt met een contract met BMW, is duidelijk dat je je niets aantrekt van de uitgezette strategie.
25 Vervolgens heeft [geïntimeerde] twee dingen ondernomen die ook tot ernstige kritiek hebben geleid. (..) Toen die kritiek andere principals bereikte, is [geïntimeerde] daarop aangesproken. We hebben duidelijk gemaakt dat ook hier de manier waarop hij omgaat met zijn relaties leidt tot spanningen. Hij bleef echter volhouden dat (..) Ik heb uiteindelijk gewoon de opdracht moeten geven (..)
26. Vervolgens heeft hij in de PB keer op keer voorgesteld (..) Arxes te laten fuseren met (..) SDS . (..) Wij voorzagen geen enkele synergie. [geïntimeerde] bleef echter volhouden (of tegenstribbelen). Toen [geïntimeerde] het een tweede keer opbracht heb ik in de PB gezegd: oké ik zal mij openstellen voor je idee, we gaan samen naar SDS en bespreken het dan met het management. (..) In dat gesprek bleek dat het management van SDS (een goedlopend bedrijf) geen enkel voordeel zag in een fusie met Arxes. Tijdens de autorit terug heb ik [geïntimeerde] gezegd: het is echt een onzinnig idee, hou erover op (..) Tot mijn grote verbazing bleef [geïntimeerde] in de volgende PB’s op het punt terugkomen. Ik heb aan dit verhaal in een PB een einde moeten maken door (..)
De getuige [A]
12. De problemen binnen Arxes kwamen ter sprake in bijna iedere PB: verdamping of afkalving van winstgevendheid, een directie die niet op koers schijnt te zijn en ontevreden lijkt met de aanpak van [geïntimeerde], (..), kortom: een enorme chaos (in één PB werd letterlijk gesproken over ‘a big mess’).
13. Ik herinner me met name tenminste één PB waar [X] expliciet verklaarde: [geïntimeerde 2], we zijn diep ongelukkig. Arxes wordt slecht bestuurd, dit is niet wat wij mogen verwachten van een principal. Dit was na een reeks klachten die tijdens eerdere PB’s besproken waren (..)
14. Ik herinner mij ook met name het moment waarop de verantwoordelijkheid voor Arxes aan mij werd overgedragen. [geïntimeerde 2] was diep geschokt toen hij dit hoorde; hij voelde duidelijk aan dat dit een heel slecht teken was.
3.11.
Met betrekking tot E: dat Waterland zou zijn tekortgeschoten in het werven van fondsen bij investeerders.
I. Aanvullend
E-mail d.d. 6 februari 2006 van [X] aan [geïntimeerde]:
[geïntimeerde 2],
I want to adress a matter of great sensitivity that also pertains to your person. A number of investors have made comments as to the development of our German team and your role therein. (..) Specially, this morning I was called bij Feri who very bluntly stated that after their referencing they come to the conclusion that [geïntimeerde 2] [geïntimeerde] is of insufficient quality to face the challenges (..) I want to have an open discussion about this subject with you and within the principal board (..)
De getuige [geïntimeerde]
was eind 2005 en begin 2006 betrokken bij een fondsenwerving van Fund III. Hij heeft in persoon of telefonisch vele gesprekken gevoerd met verscheidene investeerders. Op 6 februari 2006 informeerde [X] over feedback van investeerders over [geïntimeerde], die hij diezelfde dag van MVision, de fondsenwerving adviseur, in een e-mail met ongeveer 40 woorden had ontvangen. Deze korte feedback zag op [geïntimeerde] en Waterlands vermogen om toe te treden tot de Duitse markt in het algemeen. [geïntimeerde] reageerde op de feedback van de investeerder en kwam met [X] een strategie communicatie aanpak overheen. [X] nam later contact op met de investeerder om de problemen te bespreken. Het probleem was daarmee opgelost. Geen enkel ander commentaar van een investeerder is ooit onder [geïntimeerde] aandacht gebracht, naar alle waarschijnlijkheid omdat investeerders niets op hem aan te merken hadden. (..)
II. Partijgetuigen
De getuige [Y]
In februari 2006 heeft zich het volgende voorgedaan. Omdat een aantal investeerders [geïntimeerde] niet zag zitten en mogelijk daardoor niet wilde investeren, was sprake van een groot probleem. [X] heeft hierover per e-mail aan [geïntimeerde] bericht waarop [geïntimeerde] meteen heeft gereageerd dat deze kwestie zo serieus was dat hij naar Bussum is gekomen. Er is toen een gesprek geweest op mijn kamer, [X] had mij verzocht om bij het gesprek aanwezig te zijn. [X] was door het gebeuren zeer overstuur, in dit verband moet u bedenken dat een participatie maatschappij zonder investeerders, zonder geïnvesteerd geld, in principe niet kan functioneren.
[X] heeft toen met betrekking tot drie – door de investeerders aangedragen - onderwerpen zeer expliciete kritiek op [geïntimeerde] uitgeoefend, de in Arxes gevolgde strategie (het plan van [geïntimeerde] om met SDS samen te gaan), dat geen vertrouwen bestond in zijn aanpak in de opbouw van het Duitse team en dat [geïntimeerde] arrogant op andere personen overkwam, ook expliciete kritiek dus van de investeerders op de persoon van [geïntimeerde]. Heel duidelijk is toen met [geïntimeerde] doorgenomen dat hij zich moest verbeteren. Ik heb dit gesprek als het meest expliciete feed back gesprek ervaren dat [X] met [geïntimeerde] heeft gehad, waar ik bij was. Over de hem verweten arrogantie heeft [geïntimeerde] in dat gesprek gezegd dat hij hieraan moest werken en dat hij zich realiseerde dat zijn hele positie op het spel stond.
De getuige [X]
3. Al vrij snel nadat [geïntimeerde] als principal was begonnen, bereikten mij signalen dat zijn omgang met (toekomstige) investeerders niet goed liep. (..) Ik heb de ontvangen signalen uiteraard onderzocht. In dat kader heb ik twee investeerders gebeld en verder de placement agent gesproken. De uitkomst was schrikbarend. Vijf investeerders die met [geïntimeerde] hadden gesproken zagen hem totaal niet zitten. Ik heb toen op 6 februari 2006 een e-mail aan [geïntimeerde] gestuurd waarin ik de situatie beschreef met daarbij een bijlage de feedback zoals ontvangen van de placement agent MVision. Hij is geschrokken van dat bericht en is toen halsoverkop (binnen enkele uren) naar Brussel gekomen over om hierover te spreken.
Dat gesprek in Bussum heb ik samen met Lex [Y] gevoerd.
Conclusie ten aanzien van bewijslevering
3.12.1.
Het vorenstaande overziend moet de conclusie zijn dat het van de zijde van de partijgetuigen van Waterland geleverde bewijs op (zo goed als) alle onderdelen in meer dan toereikende mate aanwezig is. Het beeld rijst dat de aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten hem zeer veelvuldig zijn voorgehouden en dat hem adviezen zijn gegeven om anders te handelen, maar dat de problemen bleven bestaan en ontstaan.
Het hof heeft er oog voor dat de verklaringen van deze partijgetuigen ‘georkestreerd’ kunnen zijn, hetgeen te meer mogelijk is gemaakt door de gevolgde wijze van verhoor van de getuigen. Veel waarde komt daarom toe aan de kracht van de overige bewijzen, deels bestaande uit verklaringen van [geïntimeerde] zelf, deels uit de verklaringen van [F] en [B] en deels uit overgelegde e-mails. Ook komt in dit kader belangrijke betekenis toe aan het tussen partijen vaststaande gegeven dat, als gevolg van de werkwijze van [geïntimeerde], hem tenminste twee voor Waterland belangrijke projecten zijn ontnomen, Löwen Play en Healthco, en dat daarnaast ook, in verband met op [geïntimeerde] geuite kritiek, de HR-taak van [geïntimeerde] op [A] is overgegaan. Het kan niet anders – en het blijkt ook uit de afgelegde verklaringen – dat [geïntimeerde] deze gebeurtenissen heeft moeten ervaren als ultieme waarschuwingen om zijn werkwijze te veranderen. Dergelijke feiten gaan immers naar hun aard gepaard met ontevredenheid over en kritiek op de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden.
Daartegenover staat hetgeen door [geïntimeerde] aan tegenbewijs is bijgebracht, in welk verband het hof zich er rekenschap van geeft dat aan de getuigenverklaring van [geïntimeerde] volledige bewijskracht toekomt.
Tenslotte is van belang dat, omdat het opgedragen bewijs betrekking heeft op hetgeen zich (intern) tussen partijen heeft afgespeeld, de partijen over en weer goeddeels aangewezen waren op bewijs door middel van getuigenverklaringen van de betrokken partijen. Anders dan mogelijk het geval zou zijn in een ‘echte’ werkgever/werknemer-relatie ligt het in het kader van de rechtsverhouding tussen partijen, samenwerkende ondernemers, minder voor de hand om het ontbreken van schriftelijke vastlegging, zoals van gemaakte fouten en gegeven waarschuwingen, voor risico van (in casu) Waterland te brengen.
3.12.2.
Dit alles in ogenschouw genomen is het hof tot de slotsom gekomen dat Waterland in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en dat derhalve in voldoende mate is komen vast te staan dat ten aanzien van het overgrote deel van de door Waterland aan [geïntimeerde] gemaakte, door het hof in het tussenarrest van 13 december 2011 gegrond bevonden verwijten, [geïntimeerde] meermalen is gemaand de zaken anders en beter aan te pakken maar niet bereid was zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals, en voorts dat verbetering ten aanzien van die onderdelen is uitgebleven.
3.12.3.
Wat betreft de afzonderlijke onderdelen van het te leveren bewijs overweegt het hof nog als volgt:
Met betrekking tot het verwijt A:
Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] herhaaldelijk erop is aangesproken dat hij een openstaande Outlookagenda moest gebruiken en dat hij alle relevante informatie in WODAS moest invoeren, maar dat hij aan die aansporingen niet voldoende gevolg heeft gegeven. De alleszins duidelijke partijgetuige-verklaringen van [Y], [X] en [A] worden ondersteund door de eigen verklaring van [geïntimeerde], waaruit onder meer blijkt dat hij ondanks aansporing van de zijde van Waterland pas per 1 januari 2007 met het gebruik van de Outlookagenda is begonnen, en door de verklaringen van [F] en [B]. In de verklaringen van [geïntimeerde] en [G] is geen (voldoende krachtig) tegenbewijs te vinden. Vooral de verklaring van [F], die de contacten tussen de principals dagelijks heeft meegemaakt, bevestigt dat ondanks aansporingen van [X] (en van [F] zelf) bij [geïntimeerde] geen verbetering intrad.
Met betrekking tot het verwijt B:
Ook ten aanzien van dit onderdeel is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] van de principals herhaalde kritiek heeft gekregen op de wijze waarop hij uitvoering gaf aan het wervingsbeleid van nieuw personeel, een – blijkens de verklaring van [X] – zeer belangrijk onderdeel van de nieuwe Duitse vestiging van Waterland, maar dat hij met die kritiek onvoldoende heeft gedaan.
De eigen verklaring van [geïntimeerde] bevestigt dat hij op het desbetreffende onderdeel herhaaldelijk is aangesproken.
Een belangrijk gegeven is dat deze taak [geïntimeerde] is ontnomen. Belangrijke kritiekpunten die daaraan ten grondslag hebben gelegen staan weergegeven in de e-mail van 4 oktober 2006. Deze e-mail vervult in voldoende mate de functie dat de getuigenverklaringen van [X] ([geïntimeerde] is van de functie afgehaald omdat hij nog steeds het werken aan anderen overliet), [Z] (ondanks vele aansporingen had [geïntimeerde] gefaald in een belangrijk deel van zijn taken en om die reden moest [A] het overnemen) en [A] (een belangrijk kritiekpunt van [X] was dat [geïntimeerde] de voorselectie van het personeel overliet aan Zimmer) voldoende geloofwaardig geworden.
Met betrekking tot het verwijt C:
Zowel uit de verklaring van [geïntimeerde] zelf als uit de verklaringen van de partijgetuigen blijkt dat zonder daadwerkelijk resultaat veelvuldig kritiek is geuit op de door [geïntimeerde] met betrekking tot de werving van geschikte overnamekandidaten gevolgde werkwijze, te weten dat hij minder via intermediairs/auctions moest werken maar, overeenkomstig de door de principals voorgestane strategie, meer pro-actief nieuwe projecten in de markt moest zoeken.
Met betrekking tot verwijt D:
Allereerst is een belangrijk gegeven dat [geïntimeerde] van twee voor Waterland belangrijke projecten, Löwen Play en Healthco/Health City (het hof laat, gelet op hetgeen in het tussenarrest van 13 december 2011 onder 5.31 is overwogen, de kwestie Arxes buiten beschouwing), is afgehaald en is vervangen door een van de andere principals, beide keren omdat de verhouding tussen [geïntimeerde] enerzijds en het management van de desbetreffende onderneming anderzijds zo slecht was geworden dat Waterland de deal dreigde kwijt te raken. Bewezen (de verklaring van [B], de o.a. aan [X] in kopie toegezonden e-mail van [D], de verklaringen van de partijgetuigen) is dat [geïntimeerde] beide keren op de hoogte was van de reden van het ingrijpen door de PB. In het gegeven dat sprake is van tenminste twee dergelijke zeer ingrijpende incidenten, beide gelegen op het terrein van vast gelopen communicatie met belangrijke relaties van Waterland, moet worden opgemaakt dat eerdere kritiek onvoldoende effect heeft gehad.
Hetgeen [geïntimeerde] en [G] verklaren kan daaraan onvoldoende afdoen. Opmerking daarbij verdient dat [geïntimeerde], overeenkomstig hetgeen de partijgetuigen daaromtrent verklaren, de indruk wekt geen reëel oog te hebben voor de redenen die tot het ingrijpen door de PB hebben geleid.
Met betrekking tot het verwijt E:
Als vaststaand kan worden aangenomen dat zich begin 2006 een incident heeft voorgedaan, waarin investeerders ernstige kritiek op het functioneren van [geïntimeerde] hebben geuit. In aansluiting daarop heeft [X] op 6 februari 2006 aan [geïntimeerde] een uiterst kritische e-mail is verzonden. Vervolgens heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij ook [Y] aanwezig was.
Het hof is van oordeel dat bewezen is dat met betrekking tot het verwijt onder E [geïntimeerde] is gemaand de zaken anders en beter aan te pakken. Niet bewezen is echter dat op dit onderdeel [geïntimeerde] niet bereid was om zijn manier van werken te veranderen en om rekening te houden met de wensen en aansporingen van de andere principals. Ook bestaat geen aanwijzing dat verbetering ten aanzien van dit onderdeel is uitgebleven.
Een en ander laat de conclusie zoals vermeld onder 3.12.2 evenwel onverlet.
3.13.
Het onder 3.12.2 weergegeven oordeel dat Waterland geslaagd is in het haar opgedragen bewijs leidt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat [geïntimeerde] niet als een bad leaver kan worden aangemerkt. De grieven I, II en III (deels) treffen derhalve doel.
Vorderingen met betrekking tot de aandelen in Fund II
3.14.1.
Op grond van haar - door het hof onjuist bevonden - oordeel heeft de rechtbank de subsidiaire reconventionele vordering (onder b) toegewezen, inhoudende een veroordeling van [geïntimeerde] tot overdracht van zijn aandelen in Fund II op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 sub c van de Deed of Transfer van 9 december 2005, en derhalve op basis van een Leaver (for other reasons). Deze veroordeling kan niet in stand blijven. Toewijsbaar zijn de onderdelen (a) en (b) van de bij akte van 14 december 2010 gewijzigde eis in reconventie. Derhalve zal voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerde] als Bad Leaver moet worden aangemerkt en dat hij om die reden geen nadere koopprijs voor zijn aandelen dient te ontvangen, en ook zal [geïntimeerde] worden veroordeeld om binnen 14 dagen na dagtekening van dit arrest het door hem - in het kader van de tussen partijen getroffen regeling - ontvangen voorschot van € 200.000 aan Waterland terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.14.2.
De door [geïntimeerde] in conventie ingestelde vordering, zoals gewijzigd bij memorie van antwoord, strekkende tot betaling door Continuïteit en Investments tot betaling van een bedrag van € 3.520.780,13 (de vordering in de memorie van antwoord sub II) is gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] geen bad leaver maar een other leaver is. Nu deze stelling door het hof onjuist is bevonden, zal dit onderdeel van de door [geïntimeerde] ingestelde vorderingen alsnog worden afgewezen.
3.14.3.
Grief III, voor het overige, treft daarom eveneens doel.
3.14.4.
Nadere bewijslevering omtrent de mogelijke gegrondheid van het verwijt onder E, in het tussenarrest nog in het midden gelaten, kan achterwege blijven.
De vordering tot betaling van dividend aandelen Fund II
3.15.1.
Aparte behandeling behoeft de door [geïntimeerde] voor het eerst in hoger beroep ingestelde vordering tot betaling van een bedrag van € 1.350.235, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2007 tot aan de dag ter betaling, ter zake van op 1 mei 2007 betaalbaar gesteld dividend op de aandelen fund II, aan de andere aandeelhouders in dat fonds uitgekeerd op 31 juli 2007.
3.15.2.
Tegen deze vordering heeft Waterland onder meer het verweer gevoerd dat op basis van de in de akte van 9 december 2005 overeengekomen volmacht de economische eigendom van de aandelen van [geïntimeerde] in Fund II op 7 maart 2007 is overgedragen aan Continuïteit en dat op grond van die overdracht het nadien betaalbaar gestelde dividend toekomt (niet meer aan [geïntimeerde] maar) aan de economisch eigenaar. Waterland heeft er in dit verband op gewezen dat de overdracht van de economische eigendom is bekrachtigd in artikel 1.2 van de akte van 8 oktober 2010, de akte waarbij als uitvloeisel van tussen partijen bereikte overeenstemming (ook) de juridische eigendom op de aandelen door [geïntimeerde] aan Continuïteit is overgedragen. Dit artikel luidt:
1.2
Insofar as the sale and the transfer of the beneficial ownership (economische eigendom) of the Shares in accordance with the Agreement was unsuccessful, the Seller and the Purchaser shall hereby effect the transfer of the Shares with economical retro-active effect as per the Effective Date (hof: 7 maart 2007).
3.15.3.
Mede gezien het feit dat [geïntimeerde] als bad leaver dient te worden aangemerkt en dat daaruit voor hem de verplichting voortvloeide om mee te werken aan de volledige eigendomsoverdracht van de aandelen, kunnen op grond van het vorenstaande eventuele bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eerdere overdracht van de economische eigendom niet worden gehonoreerd.
3.16.
Bij de behandeling van de (subsidiaire) grief 4 heeft Waterland geen belang omdat de in die grief bedoelde situatie zich niet voordoet.
Vorderingen met betrekking tot de aandelen in Fund III
3.17.1.
Grief 5 keert zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de door [geïntimeerde] ingestelde vorderingen tot levering van aandelen in het kapitaal van Fund III. Volgens [geïntimeerde] is hem in het kader van zijn aanstelling als bestuurder van Waterland GmbH toegezegd dat hij 15% van de Carried Interest Shares in Fund III zou ontvangen, tegen betaling van de nominale waarde van die aandelen. Deze toezegging grondt hij op een aan hem door [X] geschreven e-mail van 7 september 2005. De vordering is door Waterland bestreden met het argument dat weliswaar tijdens de onderhandelingen over het aantreden van [geïntimeerde] als bestuurder van Waterland GmbH over die aandelen is gesproken maar dat uiteindelijk de levering van deze aandelen geen onderdeel uitmaakt van hetgeen partijen omtrent de beloning van [geïntimeerde] voor zijn aanstelling als bestuurder zijn overeengekomen. Dit verweer is door de rechtbank op grond van de “glasheldere” tekst van de e-mail van 7 september 2005 verworpen en de vorderingen van [geïntimeerde] met betrekking tot Fund III zijn toegewezen.
3.17.2.
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn vorderingen met betrekking tot Fund III aldus gewijzigd dat hij geen levering van de aandelen (en medewerking aan die levering) meer vordert maar aanspraak maakt op de waarde van de aan hem toekomende aandelen. Deze aanspraak berekent hij op € 367.397,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2007.
3.17.3.
De gewijzigde vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Redengevend voor dit oordeel is dat Waterland onbestreden door [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat ook indien de door [geïntimeerde] gestelde toezegging tussen partijen zou zijn overeengekomen en de aandelen aan [geïntimeerde] zouden zijn geleverd, Waterland beroep had kunnen doen op een (ook) bij die overdracht overeengekomen bad leaver- clausule en dat [geïntimeerde] dus ook in dat geval niet had kunnen profiteren van eventuele waardevermeerdering van die aandelen.
3.17.4.
Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat (ook) grief 5 slaagt en dat de in hoger beroep gewijzigde vordering door het hof zal worden afgewezen.
3.18.
Grief 6 heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis zodat afzonderlijke bespreking achterwege kan blijven.
4. Slotsom
De grieven 1, 2, 3 en 5 slagen en leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. De overige grieven falen. Deels opnieuw rechtdoende zal het hof de in hoger beroep (bij akte van 14 december 2010) gewijzigde vordering in reconventie alsnog toewijzen en zullen de vorderingen in conventie, zoals gewijzigd in hoger beroep, worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, en tevens in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis waarvan beroep van 28 oktober 2009, en opnieuw rechtdoende:
in conventie:
– wijst de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van [geïntimeerde] af;
in reconventie:
– verklaart voor recht dat [geïntimeerde] als Bad Leaver moet worden aangemerkt en om die reden geen nadere koopprijs voor zijn aandelen dient te ontvangen;
– veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Waterland, binnen 14 dagen na heden, van het door hem ontvangen voorschot van € 200.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg in conventie begroot op € 251,- aan verschotten en € 1.808,- aan salaris, in reconventie begroot op € 904,- aan salaris, en in hoger beroep, tot heden, begroot op € 412,89 aan verschotten en op € 3.129,- aan salaris, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, G.J. Visser en E.J.H Schrage en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2015.
Uitspraak 13‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Vervolg van tussenarrest 24 mei 2011. Serviceagreement op grond waarvan geïntimeerde werkzaamheden voor de private equity - investeringsmaatschappij Waterland verrichte, is beëindigd door opzegging op een termijn van ca. zes maanden. Is geïntimeerde "bad leaver"? Uitleg van de desbetreffende contractsbepaling. Bewijsopdracht zal aan Waterland worden gegeven.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting STICHTING CONTINUÏTEIT SWW II,
de stichting STICHTING WERKNEMERSBELANGEN WATERLAND II,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND II B.V.,
allen gevestigd te Bussum;
4. de rechtspersoon naar Duits recht WATERLAND PRIVATE EQUITY GmbH, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland);
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY INVESTMENTS B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND III B.V.,
beiden gevestigd te Bussum;
APPELLANTEN,
advocaat : mr. E.J. Henrichs te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE], wonend te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat : mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De appellanten worden hierna ook gezamenlijk Waterland, afzonderlijk respectievelijk Continuïteit, SWW, Fund II, Waterland GmbH, Investments en Fund III, de geïntimeerde ook [geïntimeerde] genoemd.
Voor de loop van het geding in hoger beroep tot 24 mei 2011 wordt verwezen naar het op die dag uitgesproken arrest in deze zaak (hierna: het tussenarrest).
Ingevolge het tussenarrest is eerst aan [geïntimeerde] en daarna aan de appellanten akte verleend van een schriftelijke uitlating. [geïntimeerde] heeft bij zijn uitlating een aantal bescheiden gevoegd.
Ten slotte is andermaal arrest gevraagd.
De inhoud van de overgelegde stukken van beide instanties wordt beschouwd als hier ingevoegd.
2. De voortgang van de zaak in hoger beroep
2.1
Het hof blijft bij het in het tussenarrest overwogene en besliste. [geïntimeerde] maakt “opnieuw” bezwaar tegen het feit dat Waterland bij de pleidooien een aantal feitelijke stellingen heeft betrokken en verzoekt dat het hof deze stellingen buiten beschouwing zal laten. Het hof heeft in het tussenarrest al overwogen dat het bezwaar weliswaar gegrond is, maar dat er geen goede reden is om de hier bedoelde, namens Waterland bij pleidooi gegeven feitelijke onderbouwing zonder meer ter zijde te stellen. In het thans door [geïntimeerde] aangevoerde vindt het hof geen aanleiding op dit punt thans anders te oordelen. Het verzoek wordt niet gehonoreerd.
2.2
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] thans naar behoren heeft kunnen reageren op voornoemde feitelijke onderbouwing.
3. Feiten
In het vonnis heeft de rechtbank onder 2, 2.1 tot en met 2.10, een aantal feiten als vaststaand aangemerkt en ze tot uitgangspunt genomen. Die vaststelling is in hoger beroep niet bestreden, zodat ook het hof die feiten als vaststaand heeft aan te nemen en ze tot uitgangspunt zal nemen.
Die feiten, aangevuld met feiten die daarnaast in hoger beroep nog vast zijn komen te staan - als enerzijds gesteld en anderzijds niet (deugdelijk) bestreden, en mede blijkend uit de in het geding gebrachte bescheiden, voor zover niet (deugdelijk) bestreden – houden, voor zover thans vooreerst van belang, het volgende in.
3.1
Waterland is een private-equity-investeringsmaatschappij, een groep vennootschappen die in de praktijk wordt aangestuurd door de “Principals Board”, voorgezeten door de heer [X] (hierna: [X]), zelf één van de principals en (indirect) bestuurder van een aantal tot de groep behorende vennootschappen, waaronder Investments, terwijl [X] ook de feitelijke beleidsbepaler binnen Waterland is.
3.2
Vanaf 8 juni 2004 heeft [geïntimeerde] werkzaamheden verricht voor Waterland. Aanvankelijk werkte hij als extern, zelfstandig adviseur voor Investments, in welke hoedanigheid hij onder meer voorstellen deed voor investeringen, door Waterland te doen. Vanaf 1 januari 2006 is [geïntimeerde] op grond van een op schrift gestelde, op 23 november 2005 tussen hem en Waterland GmbH aangegane, door Duits recht beheerste Geschäftsführeranstellungsvertrag/Managing Director Service Contract (hierna: service-agreement) aangetreden als “managing director” van Waterland GmbH en benoemd tot statutair bestuurder van die vennootschap. Als zodanig was [geïntimeerde] verantwoordelijk voor de Duitse activiteiten van Waterland. [geïntimeerde] was verantwoordelijk voor acquisities in Duitsland, voor het beheer van bestaande deelnemingen en voor “exits”. Hij was de “eerste man in Duitsland” van Waterland en moest de Duitse organisatie op poten zetten en uitbouwen.
3.3
Als bestuurder van Waterland GmbH was [geïntimeerde] tevens één van de (vier, vanaf december 2006:) vijf principals die de Principals Board vormden. De andere vier waren, naast [X], [Y], [Z] en, vanaf december 2006, [A] (hierna met hun achternaam aan te duiden). [geïntimeerde] nam deel aan de (vrijwel) wekelijkse vergaderingen van de Principals Board. [A] is in mei 2006 bij Waterland GmbH in dienst getreden als “investment manager” en werd, naast [geïntimeerde], in december 2006 de tweede Duitse principal.
3.4
Bij brief aan [geïntimeerde] van 21 februari 2007 heeft Waterland GmbH de service-agreement met [geïntimeerde] opgezegd met ingang van 31 augustus 2007 en bij besluit van de aandeelhouders van Waterland GmbH van dezelfde datum is [geïntimeerde], naar Duits recht, met onmiddellijke ingang als bestuurder ontslagen.
3.5
[geïntimeerde] heeft zich niet tegen deze opzegging en dit ontslag verzet, maar wel, bij brief van 14 maart 2007, de door Waterland GmbH daarvoor aangevoerde gronden gemotiveerd bestreden.
3.6
Ter terechtzitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2010 hebben [geïntimeerde] enerzijds en Fund II, Investments en [X] anderzijds een vaststellingsovereenkomst gesloten.
3.7
Ingevolge die vaststellingsovereenkomst zijn [geïntimeerde] aandelen Fund II bij notariële akte van 8 oktober 2010 aan Continuïteit verkocht en overgedragen en is aan [geïntimeerde] op 5 oktober 2010 € 200.000 betaald als terugvorderbaar voorschot op de in de onderhavige zaak door het hof te bepalen koopsom voor die aandelen.
4. De vorderingen van [geïntimeerde] en Waterland c.s.
Na de in hoger beroep gedane wijziging en vermindering van de eis die [geïntimeerde] oorspronkelijk in conventie en Waterland oorspronkelijk in reconventie had ingesteld, zijn nog de volgende vorderingen, kort weergegeven, aan de orde, die het hof hierna ook als “vordering I”, “vordering II”, enzovoorts, zal aanduiden.
[geïntimeerde] vordert – steeds uitvoerbaar bij voorraad - hoofdelijke veroordeling van:
I.
Fund II en Investments tot betaling – ter zake van interimdividend Fund II over het jaar 2007 - van € 1.350.235 met rente;
II.
Continuïteit en Investments tot betaling van de koopsom voor [geïntimeerde] op 8 oktober 2010 aan Continuïteit verkochte en geleverde 42.767 aandelen Fund II, zijnde € 3.520.780,13, met rente;
III.
Continuïteit en Investments tot betaling van € 367.397,63, met rente, als (schade)vergoeding voor niet aan [geïntimeerde] uitgegeven 151.037 aandelen Fund III;
IV.
(subsidiair aan de vorderingen II en III) Continuïteit en Investments tot betaling van een door het hof aan de hand van de leveringsakte van 9 december 2005 – waarbij SWW aan [geïntimeerde] de 42.767 aandelen Fund II verkocht en leverde en waarin [geïntimeerde], SWW en Continuïteit verdere afspraken neerlegden, onder meer zoals weergegeven in het vonnis onder 2.4 - te bepalen koopsom voor de in de vorderingen II en III bedoelde aandelen Fund II en Fund III.
Waterland vordert dat het hof – steeds voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - :
primair,
V.
voor recht verklaart dat [geïntimeerde] als “bad leaver” moet worden aangemerkt en daarom geen nadere koopsom voor zijn aandelen dient te ontvangen;
VI.
[geïntimeerde] beveelt het voorschot van € 200.000 met rente aan Waterland terug te betalen;
en subsidiair (als [geïntimeerde] als “other leaver” moet worden aangemerkt),
VII.
voor recht verklaart dat (i) de koopsom van [geïntimeerde] aandelen vastgesteld moet worden op 75% van de marktwaarde per 31 december 2006, zijnde € 3.730.672, mits [geïntimeerde] ook zijn “sindsdien” ontstane dividendrechten aan Waterland overdraagt, en (ii) deze koopsom slechts opeisbaar is afhankelijk van de aan Continuïteit ter beschikking staande cash-middelen;
VIII.
althans een koopsom en voorwaarden bepaalt voor de in vordering VII bedoelde aandelen, die “verband houden met de [in vordering VII bedoelde] dividendrechten en de opeisbaarheid”.
5. Verdere beoordeling
5.1
De grieven I en II komen op tegen oordelen in de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7 van het vonnis, waarin de rechtbank onderzoekt of de door de appellanten gestelde feiten en omstandigheden, ingeval van beoordeling door de Nederlandse rechter op de voet van artikel 7:685, tweede lid, BW, zijn aan te merken als veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst (tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde]) billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De rechtbank overweegt hier, samengevat, als volgt. Waterland acht de bedoelde verandering in de omstandigheden gelegen in het disfunctioneren van [geïntimeerde] en heeft aan de verwijten die zij [geïntimeerde] in de opzeggingsbrief van 21 februari 2007 zegt te maken, in de loop van de eerste aanleg enige invulling gegeven, waarbij echter kan worden daargelaten of die invulling voldoende concreet is. Onvoldoende helder is namelijk gesteld dat en, zo ja, in hoeverre [geïntimeerde] concreet en in duidelijke bewoordingen op zijn beweerde disfunctioneren is aangesproken; [geïntimeerde] bestrijdt het en Waterland heeft de kritiek die zou zijn geuit in functioneringsgesprekken, indertijd kennelijk niet zo zwaarwegend geacht dat van die gesprekken verslag is opgemaakt. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat gepoogd is het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren door middel van begeleiding en gerichte maatregelen. Zulk pogen mocht echter wel van Waterland verwacht worden, mede op grond van goed werkgeverschap, en dat weegt zwaar nu [geïntimeerde] meer dan drie jaar werkzaam is geweest voor Waterland, waarvan bijna 14 maanden als managing director en principal, een functie die [geïntimeerde] moet zijn aangeboden omdat zijn functioneren toen juist positief werd beoordeeld. De stellingen van Waterland leveren daarom, ook indien bewezen, geen situatie op die ontbinding van de arbeidsovereenkomst had kunnen rechtvaardigen. Daaraan verbindt de rechtbank het oordeel, neergelegd in rechtsoverweging 4.8 van het vonnis, dat [geïntimeerde] niet als “bad leaver” kan worden aangemerkt. Tegen dat oordeel komt grief III (deels) op.
5.2
Het gaat hier om de uitleg en toepassing van wat het hof in navolging van de rechtbank de “Bad Leaver-bepaling” zal noemen, neergelegd in artikel 2.2 van de leveringsakte van 9 december 2005. Het onderdeel van deze bepaling dat thans van belang is, luidt als volgt.
b. Bad leaver.
In case of (i) urgent reasons or circumstances occurring in respect of [geïntimeerde] similar to those referred to in article [7:678 BW] (...), or (ii) important reasons occurring in respect of [geïntimeerde] similar to those referred to in article [7:685 BW], (...).
5.3
Wat de uitleg hiervan betreft, stelt de rechtbank, naar het hof begrijpt, het volgende voorop (rechtsoverwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 van het vonnis). Bij die uitleg komt het aan op de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten. De rechtbank wijst op hetgeen [X] en [geïntimeerde] ter comparitie van 8 februari 2008 hebben verklaard, op de inhoud van de leveringsakte van 9 december 2005 en op het feit dat de partijen niet hebben verwezen naar andere gesprekken en/of stukken waaruit hun bedoeling kan worden afgeleid. Dit brengt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat zij slechts kan aansluiten bij de gangbare Nederlandse ontslagpraktijk. Aangezien Waterland zich in dit verband alleen beroept op veranderingen in de omstandigheden als bedoeld in artikel 7:685, tweede lid, BW, staat dan, aldus de rechtbank, te onderzoeken of de door Waterland gestelde feiten en omstandigheden zijn aan te merken als veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat een Nederlandse rechter zou moeten oordelen dat de arbeidsovereenkomst (tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde]) billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, waarbij alle omstandigheden van het geval in de afweging dienen te worden betrokken. Bovendien oordeelt de rechtbank dat in elk geval moet blijken van (enig) verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde].
5.4
Waterland heeft tegen hetgeen de rechtbank aldus heeft vooropgesteld, in hoger beroep geen grief gericht. [geïntimeerde] is echter van mening dat de maatstaf op het punt van “enig verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde]” te licht is. [geïntimeerde] wijst ten eerste op hetgeen tussen [geïntimeerde] en [X] is besproken voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst die in de leveringsakte van 9 december 2005 is neergelegd, ten tweede op de zware nadelige financiële gevolgen van toepasselijkheid van de Bad Leaver-bepaling, en ten derde op de wijze waarop Waterland GmbH en de appellanten als geheel in feite omgingen, anders dan zij hadden moeten omgaan, met het beweerde tekortschieten in het functioneren van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] betoogt dat tegen die achtergrond alleen in evident zwaarwegende omstandigheden en alleen als bovendien door Waterland alles in het werk is gesteld om die omstandigheden te verbeteren, plaats is voor toepassing van de Bad Leaver-bepaling. Volgens [geïntimeerde] is daarbij nodig dat blijkt dat [geïntimeerde] op zwaarwegend verwijtbare wijze tekortschoot in zijn functioneren. Dit betoog van [geïntimeerde] heeft het hof nu eerst te beoordelen.
5.5
Bij de uitleg van het onderhavige onderdeel van de Bad Leaver-bepaling, die deel uitmaakt van hetgeen tussen SWW, Continuïteit en [geïntimeerde] is overeengekomen, kunnen de financiële gevolgen van toepasselijkheid van die bepaling en de wijze waarop de appellanten omgingen met het beweerde tekortschieten in het functioneren van [geïntimeerde], geen rol spelen, nu [geïntimeerde] geen feiten en omstandigheden noemt waaruit redelijkerwijs kan volgen dat het anders is. Hetgeen tussen [X] en [geïntimeerde] is besproken voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst die in de leveringsakte van 9 december 2005 is neergelegd, is uiteraard wél bepalend voor die uitleg. Met de rechtbank ziet het hof zich daarbij aangewezen op wat [X] en [geïntimeerde] daarover ter comparitie van 8 februari 2008 hebben verklaard, en op de inhoud van die leveringsakte. Ook in hoger beroep is niet gewezen op andere gesprekken en/of stukken waaruit hun bedoeling kan worden afgeleid. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep ook geen bewijs aangeboden, in het bijzonder geen bewijs ten aanzien van feiten en omstandigheden waaruit de door hem voorgestane uitleg kan volgen.
5.6
[geïntimeerde] wijst op zijn verklaring ter comparitie, inhoudend dat hij [X] destijds heeft gevraagd of de in de bepaling genoemde dringende dan wel gewichtige redenen vergelijkbaar waren met de “wichtige Gründe” naar Duits recht en dat [X] toen heeft bevestigd dat dit het geval was en daarbij heeft gezegd dat het dan echt om zaken als diefstal of fraude zou moeten gaan. Voor zover hij hiermee wil betogen dat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan het over en weer verklaarde de zin mocht toekennen dat alleen “zaken als diefstal of fraude” de in de bepaling genoemde dringende dan wel gewichtige redenen kunnen opleveren, en dat hij dit te dien aanzien ook van zijn wederpartij mocht verwachten, moet dat betoog worden verworpen. Immers, in de eerste plaats valt op te merken dat met “wichtige Gründe” in dit verband slechts gedoeld kan zijn op de term “aus wichtigem Grund” in § 626 BGB. Volgens dit wetsartikel kan elk van beide partijen een dienstbetrekking “aus wichtigem Grund” zonder termijn opzeggen “wenn Tatsachen vorliegen, auf Grund derer” aan degene die opzegt, - gelet op alle omstandigheden van het geval en bij afweging van de belangen van beide partijen – voortzetting van de dienstbetrekking tot de afloop van de opzegtermijn of tot de overeengekomen beëindiging van de dienstbetrekking “nicht zugemutet werden kann”. De feiten die een “wichtiger Grund” in de zin van dit wetsartikel kunnen opleveren, zijn geenszins beperkt tot zaken als diefstal of fraude. Bovendien, in de tweede plaats heeft [X] ter comparitie verklaard dat hij destijds met [geïntimeerde] heeft “gecommuniceerd” dat [geïntimeerde] een bad leaver zou zijn als hij niet goed zou functioneren, slecht werk zou afleveren en onverantwoordelijk met het geld van investeerders zou omgaan. Ook daaruit kan geen beperking tot zaken als diefstal of fraude volgen.
5.7
Met de rechtbank grondt het hof zijn oordeel hier op hetgeen [X] en [geïntimeerde] ter comparitie hebben verklaard en op de tekst van de leveringsakte, in het bijzonder het daarin gemaakte onderscheid tussen good leaver – degene die Waterland verlaat door overlijden, arbeids-ongeschiktheid of pensionering -, bad leaver en leaver for other reasons en het feit dat die tekst verwijst naar de artikelen 7:678 en 685 BW.
5.8
Het hof treft geen houvast aan voor een uitleg als door [geïntimeerde] voorgestaan. De maatstaf is op het punt van “(enig) verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde]” niet te licht. Het onder 5.4 bedoelde betoog van [geïntimeerde] wordt verworpen. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat de Bad Leaver-bepaling als volgt moet worden uitgelegd. Voor zover in deze zaak van belang, is [geïntimeerde] bad leaver indien zich ten aanzien van [geïntimeerde] veranderingen in de omstandigheden hebben voorgedaan, die van dien aard zijn dat een Nederlandse rechter zou moeten oordelen dat de service-agreement tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde], aangenomen dat deze een arbeidsovereenkomst zou zijn, billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen, waarbij alle omstandigheden van het geval in de afweging dienen te worden betrokken, met dien verstande dat in elk geval moet blijken van verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde].
5.9
Gezien het voorgaande kan het hof in het midden laten of die service-agreement inderdaad een arbeidsovereenkomst is, zoals Waterland beweert en [geïntimeerde] bestrijdt. Wel verdient overweging, gelet op hetgeen de partijen hebben aangevoerd, dat relevant verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde] ook hierin kan bestaan dat [geïntimeerde] naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek onvoldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen.
5.10
Vervolgens komt aan de orde of, uitgaande van deze aan de Bad Leaver-bepaling gegeven uitleg, [geïntimeerde] als bad leaver moet worden aangemerkt.
5.11
In de brief van Waterland GmbH aan [geïntimeerde] van 21 februari 2007, waarin de service-agreement wordt opgezegd, wordt aan die opzegging ten gronde gelegd een aantal verwijten waarvan Waterland GmbH schrijft dat zij deze recent uitvoerig met [geïntimeerde] heeft besproken, dat zij ze aanmerkt als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 7:685 BW en dat ze haars inziens als volgt kunnen worden samengevat (waarbij het hof inhoudelijk aansluit bij het vonnis onder 2.6):
- -
gebrek aan vaardigheid om investeringsmogelijkheden en investeringsrisico’s te taxeren;
- -
gebrek aan leidinggevende kwaliteiten;
- -
gebrek aan intermenselijke en sociale vaardigheden die vereist zijn voor zijn functie.
5.12
De door Waterland in de loop van de eerste en tweede aanleg (tot bij de pleidooien op 11 mei 2011) in deze zaak gestelde feiten en omstandigheden - waarmee Waterland zal hebben bedoeld de onder 5.11 genoemde verwijten en de verdere inhoud van de brief van 21 februari 2007 te specificeren - komen vooreerst op het volgende neer (punten A tot en met E). De stellingen van Waterland met betrekking tot het verwijt dat [geïntimeerde] naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek onvoldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen, zullen (als onderdeel van punt F) hierna, onder 5.15, worden samengevat.
(A) Als algemeen verwijt noemt Waterland dat [geïntimeerde] niet bereid was zijn manier van werken aan te passen aan de systemen van Waterland. Ondanks herhaalde verzoeken werkte hij niet met de elektronische Outlookkantooragenda, zodat zijn collegae niet konden zien waar hij was en of hij beschikbaar was. Ondanks herhaalde verzoeken werkte hij niet met het uniforme documentatie- en managementsysteem van Waterland, genaamd WODAS, zodat niemand kon zien waarmee hij bezig was en zijn dossiers gebrekkig opgebouwd werden. Na [geïntimeerde] ontslag heeft Waterland alle stukken die [geïntimeerde] op zijn computer had opgeslagen, alsnog in WODAS moeten inbrengen.
(B tot en met E) De verwijten ten aanzien van onderdelen van [geïntimeerde] takenpakket zijn als volgt gespecificeerd.
(B) Het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam. [geïntimeerde] lag niet goed bij zijn Duitse investmentteam. Werknemers van Waterland GmbH hebben over [geïntimeerde] geklaagd, soms ook per e-mail.
Als voorbeeld noemt Waterland het feit dat van de zeven mensen die ten tijde van de leiding van [geïntimeerde] bij Waterland GmbH zijn aangenomen, er nu nog maar één bij Waterland werkt en wel [A], die niet door [geïntimeerde] is aangetrokken.
(C) Het vinden van geschikte overnamekandidaten. [geïntimeerde] was niet succesvol bij het vinden van goede investeringen. Onder [geïntimeerde] verantwoordelijkheid realiseerde Waterland geen enkele initiële investering in een platform in Duitsland; hij kwam enkel met slechte voorstellen die naar de prullenbak verwezen werden.
(D) Het behandelen van acquisitieprocessen (Löwen Play, Healthco, Seestern, GeKo, Geld und Wert en Apollo) en het beheer van bestaande deelnemingen (Arxes, SDS en Healthco).
Ondanks herhaalde verzoeken (zie punt A) werkte hij niet met de data base voor transacties van Waterland, genaamd WODAS, zodat niemand kon zien waarmee hij bezig was en zijn dossiers gebrekkig opgebouwd werden.
[geïntimeerde] lag niet goed bij de eigenaren/verkopers van “investeringstargets” en bij de “portfoliomanagers”. “Portfoliodirecteuren” hebben over [geïntimeerde] geklaagd, deels op schrift.
De (als productie 8 bij memorie van antwoord overgelegde) schriftelijke verklaringen tonen niet aan dat [geïntimeerde] goed functioneerde; ze zijn door [geïntimeerde] zelf opgesteld en door de ondertekenaars ondertekend om [geïntimeerde] een referentie te verschaffen bij het vinden van een nieuwe baan. Löwen Play en SDS – door wier functionarissen twee van die verklaringen zijn ondertekend – hebben Waterland meegedeeld dat zij destijds juist blij waren dat [geïntimeerde] naar aanleiding van hun klachten was vervangen. De twee andere personen (dan functionarissen van portfolio-ondernemingen) van wie verklaringen zijn overgelegd, hadden onvoldoende zicht op het relevante functioneren van [geïntimeerde], zodat aan hun verklaringen geen gewicht toekomt.
Dat sommige Duitse acquisities met (enige) winst werden verkocht, is niet [geïntimeerde] verdienste maar die van [A]; in het geval van SDS en Arxes gaat het om verkopen van ruim één jaar respectievelijk negen maanden na [geïntimeerde] ontslag, zodat die verkopen niet [geïntimeerde] verdienste kunnen zijn geweest.
Als voorbeelden van ernstige verwijten op dit punt D noemt Waterland de volgende gevallen. Bij drie belangrijke projecten moest [geïntimeerde] als eerst verantwoordelijke worden vervangen: (1) het beheer van de reeds verworven fitnessonderneming Healthco, (2) de acquisitie van Löwen Play en (3) het beheer van de reeds verworven onderneming Arxes. Klachten van [D] en [E], inhoudend dat [geïntimeerde] de overgenomen Healthco niet goed in handen had, kwamen terecht bij [Y] en gaven aanleiding tot wekelijkse bespreking in de Principals Board, met als slot dat volgens besluit van de principals begin 2007 [B] dit project van [geïntimeerde] overnam. Inzake Löwen Play kwamen snel na de in augustus 2006 door Waterland uitgebrachte bieding klachten van het management over de aanpak van [geïntimeerde] binnen bij [X] en [Y]. De principals spraken [geïntimeerde] aan op zijn gedrag, analyseerden als oorzaak van de problemen de attitude van [geïntimeerde] en vroegen [geïntimeerde] die attitude aan te passen, maar zonder succes, met als slot dat [geïntimeerde] werd vervangen door [Y] en [B]. Klachten van het management van de overgenomen Arxes hielden in dat de leden van dit management zich als kleine kinderen behandeld voelden door presentaties die [geïntimeerde] hield over zijn plannen tot strategieverbreding (in strijd met wat de Principals Board had besloten) en door sessies met een met [geïntimeerde] bevriende consultant. Deze klachten gaven aanleiding tot bijna wekelijkse bespreking in de Principals Board, waarbij [geïntimeerde] erop werd aangesproken dat hij was doorgegaan met strategieverbreding in strijd met het besluit van de principals, met als slot dat dit project bij [geïntimeerde] werd weggehaald en aan [A] toevertrouwd.
Bij een vierde project, (4) de beoogde transactie inzake Alloheim, “zat” [geïntimeerde] onvoldoende “bovenop de zaak”, die eind 2006 speelde en begin 2007 moest worden afgeblazen. [geïntimeerde] voorstel bleek steeds onvoldoende uitgewerkt, enkele malen ook gebaseerd op verkeerde cijfers, zodat het telkens weer terug moest komen in de vergadering van de Principals Board.
(E) Het werven van fondsen bij investeerders. [geïntimeerde] lag niet goed bij de investeerders. Diverse investeerders wensten vanwege de persoon van [geïntimeerde] niet te investeren; naar aanleiding daarvan is per e-mail met [geïntimeerde] gecorrespondeerd.
5.13
Waterland heeft aangaande de hiervoor opgesomde punten A tot en met E in haar antwoordakte na tussenarrest nog het volgende aangevoerd. Ter vermijding van misverstand wijst het hof erop dat [geïntimeerde] daarna niet meer aan het woord is geweest. Het mag dus niet als onbetwist worden aangemerkt, maar kan wél dienen ter toelichting van het eerder door Waterland gestelde en ter weerspreking van zelfstandige stellingen van [geïntimeerde].
(A) [geïntimeerde] heeft desgevraagd bij de pleidooien in hoger beroep verklaard dat hij de Outlookkantooragenda niet gebruikte op een zodanige wijze dat zijn collegae die konden inzien.
Onjuist is dat het niet de taak van een principal is informatie in het documentatie- en managementsysteem WODAS in te voeren. Met als enige uitzondering [geïntimeerde] gebruiken alle principals en investeringsfunctionarissen dat systeem en [geïntimeerde] is daar ook diverse keren op gewezen.
(B) Toen [geïntimeerde] werd ontslagen, eind februari 2007, bleek hij op één na geen goede medewerkers te hebben achtergelaten, zodat daarna het Duitse team in feite opnieuw is opgebouwd.
(C) De beschrijving die [geïntimeerde] geeft van gevonden geschikte overnamekandidaten en zijn aandeel daarin, is onjuist.
Waterland heeft vóór 2006 drie Duitse platforms (Healthco/Karstadt Fitness, Arxes en SDS) verkregen. [geïntimeerde] was toen nog adviseur, heeft ze niet aangebracht maar was wel betrokken bij het onderzoek en het acquisitieproces. Eind 2006 heeft Waterland nog een vierde platform (Löwen Play) verkregen, hetgeen voortvloeide uit Waterlands Nederlandse investering in gaming. [geïntimeerde] was toen principal maar hij heeft deze acquisitie niet aangebracht.
Daarnaast heeft Waterland in de periode tot februari 2007 in Duitsland nog zes kleine transacties gedaan, geen acquisities van platforms maar “add-on”’s, toevoegingen aan reeds verkregen platforms. Die add-on’s zijn niet aangebracht door [geïntimeerde] en hij heeft ook niet noemenswaard bijgedragen aan het vinden ervan.
Er zijn dus niet 15 maar 10 Duitse acquisities in [geïntimeerde] tijd geweest en ze zijn niet door [geïntimeerde] aangebracht. Hoe [geïntimeerde] aan 150 potentiële investeringstargets komt, is Waterland een raadsel. De winst die [geïntimeerde] noemt, is pas na [geïntimeerde] vertrek gerealiseerd; toen hij vertrok waren de desbetreffende investeringen nog niet succesvol.
(D) De aard van [geïntimeerde] werkzaamheden veranderde wel degelijk op 1 januari 2006. Vóór die datum was [geïntimeerde] adviseur en werden de beslissingen genomen door de principals, vanaf die datum was hij zelf principal en aldus betrokken bij het nemen van beslissingen. [geïntimeerde] was dan ook niet rechtstreeks verantwoordelijk voor de acquisities van Karstadt Fitness, Arxes en SDS die vóór 2006 tot stand kwamen. Hij was wel betrokken bij het maken van analyses en het doen van ander onderzoek en nam soms deel aan de onderhandelingen, maar de principals beslisten over de overname en de daaraan te verbinden voorwaarden. Vanaf september 2005 nam [geïntimeerde] informeel deel aan vergaderingen van de Principals Board, toen hij toegroeide naar de rol van principal.
[geïntimeerde] heeft beslist geen bijdrage geleverd aan verbetering van de procedure die bij acquisities werd gevolgd. Hij was juist de enige die zich niet hield aan het uniforme documentatie- en managementsysteem van Waterland. Met name heeft hij geen instrument gemaakt om due-diligence te controleren. Integendeel, Waterland heeft [geïntimeerde] erop gewezen dat de kosten van due-diligence in Duitsland vier maal zo hoog als in Nederland waren en hem vergeefs gevraagd daar iets aan te doen.
Een goed principal beseft dat een acquisitie alleen succesvol kan zijn als het management van de overgenomen onderneming achter eventuele noodzakelijke veranderingen staat en weet dit management van de noodzaak van zulke veranderingen te overtuigen. [geïntimeerde] erkent dat hij regelmatig conflicten met het management van de in Duitsland overgenomen ondernemingen heeft veroorzaakt. Die conflicten waren niet het gevolg van de werkwijze die Waterland voorstaat, maar van de verkeerde manier van werken van [geïntimeerde]. Zijn toon en attitude waren verkeerd en hij liet het management van de overgenomen ondernemingen niet in hun waarde, zoals bijvoorbeeld bij Arxes en Löwen Play is gebeurd.
De functionarissen van portfolio-ondernemingen die de schriftelijke verklaringen die [geïntimeerde] heeft overgelegd, hebben ondertekend, hebben Waterland meegedeeld dat die, uit welwillendheid jegens [geïntimeerde] ondertekende, referenties niets afdoen aan hun klachten.
[geïntimeerde] ontkent niet dat hij bij drie belangrijke projecten waarvoor hij als principal voor Duitsland verantwoordelijk was, moest worden vervangen. Anders dan [geïntimeerde] suggereert was hij aanvankelijk verantwoordelijk voor Healthco en Löwen Play, totdat deze projecten hem werden ontnomen. Wat Löwen Play betreft, heeft [geïntimeerde] de acquisitie niet aangebracht maar werd hij wel verantwoordelijk voor het verdere acquisitieproces en schoot hij daarin zozeer te kort dat hij door principal [Y] en medewerker [B] moest worden vervangen. Nadat Löwen Play aan [geïntimeerde] was ontnomen, had [geïntimeerde] niet meer het toezicht op Löwen Play. Bij Arxes had, anders dan [geïntimeerde] schrijft, juist [geïntimeerde] besloten tot strategieverbreding in strijd met wat de Principals Board had besloten. Niet juist is dat het Duitse team van [geïntimeerde] zelf heeft geconcludeerd dat Alloheim onvoldoende kwaliteit had; [geïntimeerde] probeerde telkens de principals ervan te overtuigen dat het wél een goede acquisitie zou zijn, maar had steeds zijn huiswerk niet goed gedaan.
(E) Onjuist is dat [geïntimeerde] een belangrijke rol heeft gespeeld bij het verwerven van fondsen voor Fund III. Dit was het werk van [X] en vond plaats in het vierde kwartaal van 2005 en in 2006. De rol van [geïntimeerde] was ondergeschikt en [geïntimeerde] is in de vervulling daarvan tekortgeschoten. Hij heeft, met goedvinden van [X], met potentiële investeerders alleen gesproken over het Duitse onderdeel van Waterland. De terugkoppeling van die gesprekken naar [X] was vaak negatief.
5.14
[geïntimeerde] heeft bestreden dat de in de brief van Waterland GmbH van 21 februari 2007 vermelde gebreken die Waterland hem verwijt (zie hierboven, 5.11), aanwezig zijn. [geïntimeerde] heeft in de loop van de eerste en tweede aanleg (mede gelet op zijn in het geding gebrachte brieven van 14 maart 2007 en 16 juni 2011 en op hetgeen hij bij de pleidooien in hoger beroep heeft verklaard) ten aanzien van de onder 5.12 opgesomde feiten en omstandigheden het volgende gesteld.
(A) De Outlookkantooragenda.
Inderdaad gebruikte [geïntimeerde] de Outlookkantooragenda niet op een zodanige wijze dat zijn collegae die konden inzien (verklaring van [geïntimeerde] bij de pleidooien in hoger beroep). Gebruik daarvan was onnodig, want [geïntimeerde] was bereikbaar via zijn e-mail en mobiele telefoon en via zijn assistent en bovendien was de secretaris van [geïntimeerde] team geïnstrueerd zijn agenda open te houden voor alle medewerkers van Waterland.
De data base voor transacties van Waterland.
Het was niet [geïntimeerde] taak maar die van de analist/investerings-functionaris, het dossier van investeringen vast te leggen. Die taak werd ook vervuld.
(B) Het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam.
Toen [geïntimeerde] in 2004 adviseur van Waterland werd had Waterland geen werknemer in Duitsland, toen hij in 2007 vertrok zeven werknemers. Het is niet waar dat van de zeven mensen die onder leiding van [geïntimeerde] bij Waterland GmbH zijn aangenomen, alleen [A] nog bij Waterland werkt. Er zijn in die tijd zes vaste medewerkers en zeven “Praktikanten” aangenomen en van hen werken, behalve [A], ook [C] (het hof begrijpt: als “Praktikant” aangenomen) en [B] nog als vaste medewerker bij Waterland. Alle werknemers van Waterland GmbH werkten graag met [geïntimeerde] en produceerden goed. Eén van hen, Schuermann, gaf commentaar aan Waterland op [geïntimeerde] vertrek en werd kort daarna ontslagen. Het is ook niet waar dat werknemers van Waterland GmbH over [geïntimeerde] hebben geklaagd, waarschijnlijk met uitzondering van [A], maar die wilde de baan van [geïntimeerde] hebben.
(C) Het vinden van geschikte overnamekandidaten.
In de tijd dat [geïntimeerde] voor Waterland GmbH werkte, zijn ten minste 150 potentiële investeringstargets gesignaleerd en onderzocht. In die tijd zijn 15 acquisities inzake Duitse ondernemingen voltooid (waarvan 12 onder [geïntimeerde] leiding), waarbij € 46 mio werd geïnvesteerd, hetgeen bij de verkoop van die ondernemingen een winst van € 158 mio opleverde. Dat is een uitstekende prestatie, ver boven standaard. Het is onjuist dit alleen aan [A] toe te rekenen. Deze 15 acquisities betroffen investeringen op drie platforms (fitness, IT en gaming).
(D) Het behandelen van acquisitieprocessen en het beheer van bestaande deelnemingen.
Omdat de taken van [geïntimeerde] vóór 2006 als adviseur van Investments voor de Duitse markt weinig verschilden van zijn taken als bestuurder in 2006 en 2007, (zo begrijpt het hof [geïntimeerde] stellingen) moet ook zijn taakvervulling vóór 2006 in de beoordeling worden betrokken. Onder [geïntimeerde] rechtstreekse verantwoordelijkheid kwamen vóór 2006 tot stand de acquisities van Karstadt Fitness (juli 2005), van Arxes (augustus 2005) en van SDS (december 2005) (ten aanzien van welke drie acquisities Waterland [geïntimeerde] geen verwijt maakt). [geïntimeerde] nam dan ook al in september, oktober en november 2005 deel aan vergaderingen van de Principals Board.
In de tijd dat [geïntimeerde] bij Waterland werkte, is de gevolgde procedure sterk verbeterd mede door enkele bijdragen van [geïntimeerde] (bijv. het maken van een instrument om de voortgang en kosten van extern due-diligencewerk te volgen).
Bij het beheer van bestaande deelnemingen was [geïntimeerde] geheel afhankelijk van [X], die dikwijls en plotseling van mening veranderde, hetgeen tot verwarring en frustratie bij de functionarissen van de ondernemingen leidde, die zij dan afreageerden op [geïntimeerde].
Er zijn zeker talrijke klachten van portfoliodirecteuren geweest. De werkwijze van Waterland bij het investeren (“buy-and-build”) brengt uit haar aard bijna altijd conflicten mee, zodat het feit dat zich zulke conflicten met een aantal portfoliodirecteuren hebben voorgedaan, hooguit betekent dat [geïntimeerde] zijn werk goed deed. De conflicten die [geïntimeerde] heeft gehad met functionarissen bij ondernemingen, waren noodzakelijk om de vereiste veranderingen bij de verworven ondernemingen te verwezenlijken. Die conflicten verstoorden ook niet [geïntimeerde] goede verhoudingen met die functionarissen. [geïntimeerde] verwijst daarvoor naar (als productie 8 bij memorie van antwoord overgelegde) schriftelijke verklaringen van functionarissen bij Healthco, Karstadt Fitness, Löwen Play, SDS en Arxes, en van twee andere personen. De meeste functionarissen van portfolio-ondernemingen waren woedend over de behandeling die zij van Waterland kregen na [geïntimeerde] vertrek in 2007 en ontstemd over zijn opvolger [A].
Wat betreft (1) Healthco: [Y] was als principal belast met Health City, een fitnessinvestering van Waterland in Nederland. [E] en [D] hadden niets te maken met de Duitse fitnessinvestering van Waterland, Healthco, zolang [geïntimeerde] daarvoor verantwoordelijk was, en zij hebben ook niet met [geïntimeerde] gewerkt. Waterland behaalde met Healthco een winst van € 9 mio.
Wat betreft (2) Löwen Play: [Y] behandelde deze acquisitie omdat zij tegelijk met de acquisitie van een Nederlandse gaming-onderneming, JvH, speelde. Na de acquisitie had [geïntimeerde] zelf het toezicht op Löwen Play. Juist is dat één voormalige functionaris van Löwen Play over [geïntimeerde] klaagde, maar deze was al met pensioen toen Waterland de onderneming verkreeg. De zittende functionarissen hadden juist een groot vertrouwen in [geïntimeerde], zoals blijkt uit hun schriftelijke verklaring. Waterland behaalde met Löwen Play een winst van € 137 mio.
Wat betreft (3) Arxes: De klachten van de functionarissen van Arxes betroffen een plotselinge strategieverandering waartoe Waterland had besloten, zoals blijkt uit hun brief van 31 oktober 2007. De klachten waren gericht op [X] en in geen enkel geval op [geïntimeerde]. Waterland behaalde met Arxes een winst van € 13 mio.
Wat betreft (4) Alloheim: Waterland geeft een vals beeld. Net als vele andere investeringstargets heeft het Duitse Waterlandteam Alloheim met volharding onderzocht maar geconcludeerd dat die onderneming onvoldoende kwaliteit had. Later is de onderneming door Star Capital verkregen, die haar na een herstructurering met beperkt succes voert.
(E) Het werven van fondsen bij investeerders.
[geïntimeerde] heeft zijn taak als de voor Duitsland verantwoordelijke principal inzake het uitleggen aan de potentiële investeerders van Fund III van de strategie van Waterland en van haar Duitse organisatie met succes vervuld, zodat Fund III in mei 2006 afsloot met € 400 miljoen en het door Waterland beheerde kapitaal van € 200 mio toenam tot € 600 mio. De meeste potentiële investeerders waren ingenomen met [geïntimeerde]; één of twee spraken hun twijfel uit per e-mail maar werden later in het ongelijk gesteld door het succes van de met die € 400 mio gedane investeringen in Duitse ondernemingen.
5.15
Waterland heeft aangaande de vragen of [geïntimeerde] op de gebreken in zijn functioneren is aangesproken, of Waterland gepoogd heeft het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren en of [geïntimeerde] naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek voldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen (welke vragen het hof punt F zal noemen), in de loop van de eerste en tweede aanleg het volgende gesteld.
(F) De andere principals hadden in 2006 en begin 2007 bij herhaling veel aan te merken op het functioneren van [geïntimeerde]. Zij hadden regelmatig aanvaringen met [geïntimeerde] in de Principals Board, zowel over de “inhoud” als over de wijze waarop [geïntimeerde] zich opstelde. Reeds in april 2006, na de eerste afsluiting van Fund III, voldeed [geïntimeerde] niet. Blijkens de agenda’s en actielijsten van de Principals Board bestond (grote) ontevredenheid over vrijwel alle onderdelen van [geïntimeerde] takenpakket. Deze kwesties kwamen keer op keer terug op de agenda omdat [geïntimeerde] ze niet goed had voorbereid en slecht onderbouwde voorstellen deed, er klachten van derden (investeerders, portfoliomanagers, potentiële verkopers van investeringstargets) waren, de budgetten niet werden gehaald en [geïntimeerde] er niet in slaagde het Duitse investmentteam uit te bouwen. Begin 2007 constateerde Waterland dat het noodzakelijke vertrouwen in [geïntimeerde] als bestuurder en managing director niet langer bestond wegens aanhoudende ontevredenheid over [geïntimeerde] functioneren.
[geïntimeerde] is in verschillende gesprekken door Waterland aangesproken op de gebreken in zijn functioneren; dat is niet in verslagen neergelegd. Het ging daarbij om gesprekken tussen [X] of [Y] en [geïntimeerde] en om de wekelijkse vergaderingen van de Principals Board. [geïntimeerde] is meermalen gemaand zaken anders en beter aan te pakken, maar bleek niet bereid zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals.
Het evaluatieformulier van Waterland voor “members” werd niet voor principals, alleen voor andere medewerkers van Waterland gebruikt.
Op het onderhavige punt F heeft ook betrekking hetgeen Waterland heeft gesteld met betrekking tot het aanspreken van [geïntimeerde], het hem vragen om verbetering en het uitblijven van verbetering ten aanzien van afzonderlijke onderdelen van de aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten A tot en met E, zoals hierboven, onder 5.13 en 5.14, weergegeven.
5.16
[geïntimeerde] heeft in de loop van de eerste en tweede aanleg aangaande punt F het volgende gesteld.
(F) Bij de haast wekelijkse gesprekken tussen [geïntimeerde] enerzijds en [X] en de andere leidinggevenden bij Waterland anderzijds zijn, zoals dat in iedere werkomgeving gebeurt, spanningen en uiteenlopende taxeringen voorgekomen, maar daarmee is professioneel omgegaan.
De talrijke klachten van portfoliodirecteuren werden in de vergaderingen van de Principals Board niet diepgaand en niet dikwijls besproken.
[geïntimeerde] gaf en kreeg informele feedback aan en van de andere principals, van praktische en opbouwende aard. Er heeft nooit algehele ontevredenheid over [geïntimeerde] functioneren bestaan. Er is dan ook geen schriftelijk bewijs van zodanige ontevredenheid en de beweringen in die zin zijn onwaar.
Waterland heeft de beweerde gebreken in het functioneren van [geïntimeerde] niet op concrete wijze aangekaart. Slechts heeft [X] met [geïntimeerde] in november 2006 besproken dat [geïntimeerde] een andere functie, die van “risk-manager”, binnen Waterland zou worden gegeven en dat [X] hem een beschrijving van die functie zou doen toekomen, maar dat laatste is niet gebeurd. [geïntimeerde] functioneren is nooit officieel geëvalueerd. In gesprekken met [X] en [Y] is zijn functioneren alleen in algemene trekken aan de orde geweest. Als er ernstige kwesties inzake zijn functioneren zouden zijn geweest, zou Waterland zeker gebruik hebben gemaakt van het evaluatieformulier van Waterland voor “members”, om zijn functioneren te analyseren en gebieden aan te wijzen waar verbetering mogelijk was, maar dat is nooit gebeurd, noch aan de hand van dat formulier, noch aan de hand van enig ander instrument. Ook in de vergaderingen van de Principals Board is [geïntimeerde] functioneren nooit systematisch besproken. In geen enkel van de verslagen van dertien van die vergaderingen van 3 oktober 2006 tot en met 14 februari 2007 staat iets over een bespreking van [geïntimeerde] functioneren of van manieren om dat te verbeteren. Als gebreken in [geïntimeerde] functioneren een belangrijke kwestie voor Waterland zouden zijn geweest, zouden die in die vergaderingen zijn besproken en in verslagen vastgelegd.
Er is vóór [geïntimeerde] ontslag nooit geklaagd, wat betreft de Outlookkantooragenda, dat [geïntimeerde] niet wist van of niet verscheen bij een vergadering waarvoor hij was uitgenodigd, en wat betreft het WODAS-systeem, dat informatie ontbrak of onvolledig was opgeslagen.
Waterland heeft zich ook niet ingespannen de beweerde gebreken in [geïntimeerde] functioneren te verbeteren door begeleiding en gerichte maatregelen. Zulke inspanningen mochten van Waterland worden verlangd, ook al was [geïntimeerde] geen gewone werknemer maar managing director. Dit te meer nu hij voorafgaand aan 2006 zo goed bij Waterland functioneerde dat hem de functie van managing director en de services-agreement zijn aangeboden. Daarbij komt dat [geïntimeerde] in elk geval zijn taak ten aanzien van de potentiële investeerders van Fund III met succes heeft vervuld.
5.17
Blijkens het voorgaande heeft Waterland in elk geval in hoger beroep de verwijten die zij [geïntimeerde] maakt, voldoende gespecificeerd. Bovendien is in elk geval nu voldoende gesteld dat [geïntimeerde] op de gebreken in zijn functioneren is aangesproken, dat Waterland gepoogd heeft het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren en dat [geïntimeerde] naar aanleiding van op hem uitgeoefende kritiek onvoldoende heeft gepoogd die kritiek weg te nemen. Het enkele feit dat geen verslag is opgemaakt van (functionerings)gesprekken met [geïntimeerde] waarin kritiek op zijn functioneren is geuit, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat Waterland die kritiek indertijd niet zwaarwegend achtte.
5.18
Voldoende toegelicht is in het bijzonder ook de stelling dat [geïntimeerde] meermalen is gemaand zaken anders en beter aan te pakken, maar niet bereid bleek zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals. Waterland betoogt terecht dat niet van Waterland verwacht mocht worden dat verdergaande pogingen werden gedaan het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren, door middel van begeleiding en gerichte maatregelen. Iemand als [geïntimeerde] in de positie van managing director en statutair bestuurder van Waterland GmbH en van principal van Waterland, met de daarbij horende verantwoordelijkheden, mocht niet verwachten dat verdergaande pogingen zouden worden gedaan. Ook hier is niet van belang of de service-agreement tussen [geïntimeerde] en Waterland GmbH al dan niet een arbeidsovereenkomst was. Het feit dat [geïntimeerde] meer dan drie jaar voor Waterland werkzaam is geweest waarvan bijna 14 maanden als managing director en principal, en het feit dat het aanbieden van die laatste functie impliceert dat Waterland het functioneren van [geïntimeerde] op het moment van dat aanbieden juist positief beoordeelde, leiden niet tot een ander oordeel.
5.19
De onderhavige stellingen van Waterland leveren op, indien zij in voldoende omvang vast komen te staan, verwijtbaar gedrag aan de zijde van [geïntimeerde] en tevens veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat een Nederlandse rechter zou moeten oordelen dat de service-agreement tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde], aangenomen dat deze een arbeidsovereenkomst zou zijn, billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
5.20
Dit betekent dat de grieven I en II slagen voor zover zij opkomen tegen hetgeen de rechtbank anders oordeelde dan thans wordt geoordeeld. Verdere bespreking behoeven deze twee grieven niet. Thans staat te onderzoeken (met inachtneming van hetgeen dienaangaande hierboven in 5.13, eerste alinea, werd overwogen) of de onderhavige stellingen van Waterland in voldoende omvang vast staan dan wel of er aanleiding is voor nadere bewijsvoering.
5.21
Het betoog van [geïntimeerde] dat het bewijsaanbod van Waterland met betrekking tot haar stellingen inzake het functioneren van [geïntimeerde] in strijd is met de goede procesorde, wordt verworpen. Indien Waterland in de eerste aanleg verzuimd heeft te voldoen aan haar stelplicht, kan zij het hoger beroep gebruiken om dit verzuim te herstellen. Dat is niet anders doordat na de eerste aanleg nog drie kortgedingen tussen [geïntimeerde] en (enkele van) de appellanten zijn gevoerd, ook indien Waterland in die kortgedingen op dit punt onvoldoende zou hebben gesteld. Ook overigens ziet het hof geen grond om te oordelen dat zich strijd met de vereisten voor een goede procesorde voordoet.
5.22
Waterland heeft bewijs van de onderhavige stellingen deugdelijk aangeboden en zal, voor zover nodig, tot getuigenbewijs worden toegelaten. [geïntimeerde] heeft geen bewijs aangeboden. Ambtshalve ziet het hof geen aanleiding om [geïntimeerde] tot nadere bewijsvoering toe te laten ten aanzien van diegene van zijn stellingen die ter zake zouden kunnen dienen en waarvan de bewijslast bij hem ligt, maar die niet zijn komen vast te staan.
5.23
De stellingen van Waterland inzake punt A heeft [geïntimeerde] deels erkend en voor het overige niet deugdelijk betwist. Hij erkent dat hij de Outlookkantooragenda niet op een zodanige wijze gebruikte dat zijn collegae die konden inzien en bestrijdt niet dat hem herhaaldelijk is verzocht om zodanig gebruik. Evenmin bestrijdt hij dat hij niet met WODAS werkte, dat hem herhaaldelijk is verzocht dat wél te doen en dat Waterland na [geïntimeerde] ontslag stukken die [geïntimeerde] op zijn computer had opgeslagen, alsnog in WODAS heeft moeten inbrengen. Uit zijn stelling dat hij niettemin bereikbaar was en dat zijn secretaris geïnstrueerd was zijn agenda open te houden voor alle medewerkers van Waterland, volgt zonder nadere toelichting niet dat gebruik van de Outlookkantooragenda onnodig was. Zijn stelling dat het niet zijn taak was informatie in WODAS in te voeren, levert geen deugdelijke betwisting van Waterlands stellingen op en is bovendien niet gestaafd. Het verwijt dat [geïntimeerde] niet bereid was zijn manier van werken aan te passen aan de systemen van Waterland is daarmee gegrond te achten.
5.24
Wat de stellingen van Waterland inzake punt B betreft, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak was het Duitse investmentteam op te bouwen en daaraan leiding te geven. Van die stellingen is niet of onvoldoende bestreden dat van de (volgens [geïntimeerde]: zes) vaste medewerkers die in de tijd van de leiding van [geïntimeerde] bij Waterland GmbH zijn aangenomen, er vier nu niet meer bij Waterland werken en één van de twee die nog wél bij Waterland werken – [A] – niet door [geïntimeerde] is aangetrokken, en voorts dat één van hen over [geïntimeerde] heeft geklaagd. Het verwijt dat [geïntimeerde] tekort schoot bij het opbouwen van en leiding geven aan het Duitse investmentteam is dan ook voldoende gegrond te achten. Daaraan doet niet af dat ook één van de zeven praktikanten die [geïntimeerde] heeft aangenomen, nu nog als vaste medewerker bij Waterland werkt en evenmin dat degene die over [geïntimeerde] heeft geklaagd, waarschijnlijk [A] is die de baan van [geïntimeerde] wilde hebben.
5.25
Wat betreft de stellingen van Waterland inzake punt C, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak was geschikte overnamekandidaten te vinden en in het bijzonder ook investeringen te doen op Duitse platforms waar Waterland nog niet eerder een overname had gedaan. [geïntimeerde] heeft die stellingen, inhoudende dat onder zijn verantwoordelijkheid geen enkele initiële investering op een platform in Duitsland is gedaan en dat zijn voorstellen dienaangaande voor Waterland niet aanvaardbaar waren en naar de prullenbak zijn verwezen, niet deugdelijk bestreden. Van de wél gedane investeringen op drie platforms waarop [geïntimeerde] zich in dit verband beroept, zegt [geïntimeerde] immers niet dat het initiële investeringen op die platforms waren, zodat dit beroep geen deugdelijke betwisting van de onderhavige stellingen oplevert. Het verwijt dat [geïntimeerde] tekort schoot bij het vinden van geschikte overnamekandidaten, is dan voldoende gegrond te achten. Daaraan doet niet af het feit dat destijds een groot aantal potentiële targets is gesignaleerd en onderzocht, en ook niet het feit dat, als gezegd, wél investeringen op platforms waar Waterland tevoren al actief was, zijn gedaan en dat deze investeringen winstgevend waren.
5.26
Wat betreft de stellingen van Waterland inzake punt D, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het zijn taak, als eerst verantwoordelijke, was acquisitieprocessen te behandelen en reeds verworven ondernemingen te beheren.
5.27
[geïntimeerde] betoogt dat bij de beoordeling van zijn taakvervulling inzake het behandelen van acquisitieprocessen vanaf 1 januari 2006, als bestuurder en principal, ook zijn taakvervulling van 8 juni 2004 tot eind 2005, als adviseur, moet worden betrokken, en wel op grond van zijn stelling dat zijn taken als adviseur weinig verschilden van zijn taken op dit vlak als bestuurder. Laatstgenoemde stelling is door Waterland deugdelijk betwist, zoals hierboven, onder 5.13 (D, aan het begin), samengevat. Die stelling is onvoldoende toegelicht en ook onbewezen gebleven. Het onderhavige betoog wordt daarom verworpen.
5.28
Ook de stelling van [geïntimeerde] dat door zijn bijdragen de procedure die Waterland bij acquisities volgde, is verbeterd, is tegenover de betwisting van de kant van Waterland niet komen vast te staan, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan. Voorts kan [geïntimeerde] ook geen baat vinden bij het feit dat een aantal Duitse acquisities met winst is verkocht, nu Waterland deugdelijk heeft betwist dat dit feit aan [geïntimeerde] optreden vanaf 1 januari 2006 te danken is.
5.29
Hierboven, onder 5.23, is reeds overwogen dat [geïntimeerde] de stellingen van Waterland inzake zijn niet-werken met WODAS niet behoorlijk bestrijdt.
5.30
[geïntimeerde] erkent voorts dat er talrijke klachten van portfoliodirecteuren zijn geweest en dat hij regelmatig (“bijna altijd”) conflicten met zulke functionarissen heeft gehad.
De bewering van [geïntimeerde] dat dit een en ander veroorzaakt werd door de werkwijze van Waterland en dat die conflicten noodzakelijk waren om de vereiste veranderingen bij verworven ondernemingen te verwezenlijken, vormt geen deugdelijke disculpatie. Die bewering is immers onvoldoende toegelicht. Zo noemt [geïntimeerde] geen voorbeelden van conflicten die zich hebben voorgedaan bij en/of na acquisities waarbij [geïntimeerde] niet betrokken was. Waterland heeft de juistheid van de bewering bovendien deugdelijk bestreden door aan te voeren dat de conflicten niet werden veroorzaakt door de door haar voorgestane werkwijze maar door de verkeerde manier van werken van [geïntimeerde], hierin bestaande dat zijn toon en attitude niet de juiste waren en dat hij de leden van het management van nog over te nemen of reeds overgenomen ondernemingen niet in hun waarde liet.
Het beroep dat [geïntimeerde] doet op de door hem in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van functionarissen van overgenomen ondernemingen en van twee andere personen, ten betoge dat de genoemde conflicten [geïntimeerde] goede verhoudingen met die functionarissen niet hebben verstoord, levert geen deugdelijke betwisting van Waterlands stellingen op, nu uit die verklaringen niet volgt dat de klachten en conflicten onbetekenend waren. Bovendien heeft Waterland de juistheid van dit betoog bestreden door aan te voeren dat die verklaringen door [geïntimeerde] zelf zijn opgesteld en door de ondertekenaars zijn ondertekend om [geïntimeerde] een referentie te verschaffen bij het vinden van een nieuwe baan, maar niets afdoen aan hun klachten.
5.31
Waterland heeft drie voorbeelden gegeven van projecten waarin volgens haar [geïntimeerde] ernstig is tekortgeschoten bij de behandeling van acquisities (Löwen Play) of bij het beheer van reeds verworven ondernemingen (Healthco en Arxes). [geïntimeerde] bestrijdt niet dat dit belangrijke projecten waren, dat hij bij alle drie deze projecten als bestuurder van Waterland GmbH en principal aanvankelijk de eerst verantwoordelijke was en na enige tijd door een ander of anderen is moeten worden vervangen. [geïntimeerde] ontkent ook niet (of niet voldoende gemotiveerd) dat de reden van die vervanging gelegen was, bij Healthco in klachten dat [geïntimeerde] de onderneming niet goed in handen had, bij Löwen Play in klachten over [geïntimeerde] aanpak (in het bijzonder zijn attitude) en bij Arxes mede in klachten dat de leden van het management zich als kleine kinderen behandeld voelden.
Het beroep dat [geïntimeerde] doet op de door hem in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van twee functionarissen van Löwen Play, ten betoge dat de zittende functionarissen juist een groot vertrouwen in [geïntimeerde] hadden, levert geen deugdelijke betwisting van Waterlands stellingen op, nu uit die verklaringen niet volgt dat de klachten er niet zijn geweest of dat hun betekenis verwaarloosbaar was, terwijl Waterland bovendien de juistheid van dit betoog heeft bestreden, zoals hierboven, onder 5.30, reeds is overwogen.
De stelling van Waterland dat de bedoelde reden van de vervanging van [geïntimeerde] bij Arxes daarnaast ook gelegen was in het feit dat [geïntimeerde] in strijd met een besluit van de principals doorging met een strategieverbreding, is door [geïntimeerde] wél deugdelijk bestreden door aan te voeren dat de klachten op dit punt juist voortkwamen uit een plotselinge strategieverandering waartoe Waterland had besloten.
5.32
Ook de stelling van Waterland dat Alloheim een vierde voorbeeld vormt van een acquisitie bij de behandeling waarvan [geïntimeerde] tekort is geschoten, is door [geïntimeerde] deugdelijk bestreden door aan te voeren dat deze acquisitie niet is doorgegaan omdat de desbetreffende onderneming onvoldoende kwaliteit bleek te hebben.
5.33
Gelet op het voorgaande is het verwijt dat [geïntimeerde] tekort schoot bij het behandelen van acquisitieprocessen en het beheren van reeds verworven ondernemingen voldoende gegrond te achten. Daaraan doet niet af het feit dat twee van de stellingen van Waterland op dit punt D, zoals overwogen, deugdelijk betwist zijn en dus niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. In de stellingen die wél zijn komen vast te staan, vindt het onderhavige verwijt een toereikende basis.
5.34
Wat betreft de stellingen van Waterland inzake punt E, heeft [geïntimeerde] niet betwist dat het werven van investeerders tot zijn taak behoorde. [geïntimeerde] heeft echter met hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd, deugdelijk bestreden dat hij op dit punt tekort is geschoten, zodat de stellingen waarop Waterland het verwijt inzake dit punt E stoelt, niet als vaststaand kunnen worden aangenomen. Die stellingen zijn intussen wél naar behoren gemotiveerd.
5.35
De gevolgtrekking die uit de voorgaande overwegingen kan worden gemaakt, is dat de verwijten inzake de punten A tot en met D alle gegrond zijn en dat het verwijt inzake punt E zonder nadere bewijsvoering niet gegrond kan worden geacht. Gelet op de ernst van de reeds gegrond bevonden verwijten en de naar verhouding geringere ernst van het verwijt inzake punt E, is bewijsvoering ten aanzien van de stellingen waarop laatstgenoemd verwijt berust, voorshands onnodig.
5.36
De stellingen van Waterland inzake punt F, zoals hierboven onder 5.15 samengevat, zijn naar behoren gemotiveerd. [geïntimeerde] heeft ze deugdelijk betwist door aan te voeren hetgeen hierboven onder 5.16 is samengevat. Het hof herinnert overigens eraan dat hierboven onder 5.18 reeds is overwogen dat, anders dan [geïntimeerde] heeft betoogd, niet van Waterland verwacht mocht worden dat verdergaande pogingen werden gedaan het functioneren van [geïntimeerde] te verbeteren, door middel van begeleiding en gerichte maatregelen, als vast komt te staan dat [geïntimeerde] meermalen is gemaand zaken anders en beter aan te pakken, maar niet bereid bleek zijn manier van werken te veranderen en rekening te houden met wensen en aansporingen van de andere principals.
5.37
Waterland heeft nu nader bewijs te leveren van haar hierboven onder 5.15 weergegeven stellingen inzake punt F. Het hof heeft daartoe een getuigenverhoor te bevelen en een raadsheer-commissaris te benoemen. Alvorens daartoe over te gaan wenst het hof de partijen de gelegenheid te geven zich te beraden over de voortgang die deze zaak zou moeten krijgen. Daarom zal de zaak naar de rol worden verwezen voor uitlating aan de kant van Waterland (uitsluitend) over de vraag of tot het getuigenverhoor moet worden overgegaan, waarna [geïntimeerde] (wederom uitsluitend) op zodanige uitlating zal mogen reageren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 31 januari 2012 voor uitlating aan de kant van Waterland, uitsluitend over de (onder 5.37 genoemde) vraag of tot het getuigenverhoor moet worden overgegaan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.M.J. Chorus en N. van Lingen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.
Uitspraak 24‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Tussenarrest. Wijziging van eis niet in strijd met goede procesorde. Nadere instructie.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de stichting STICHTING CONTINUÏTEIT SWW II,
de stichting STICHTING WERKNEMERSBELANGEN WATERLAND II,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND II B.V.,
allen gevestigd te Bussum;
4. de rechtspersoon naar Duits recht WATERLAND PRIVATE EQUITY GmbH, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland);
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY INVESTMENTS B.V.,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid WATERLAND PRIVATE EQUITY FUND III B.V.,
beiden gevestigd te Bussum;
APPELLANTEN,
advocaat : mr. E.J. Henrichs te Amsterdam,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE], wonend te [adres],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat : mr. J.H.B. Crucq te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De appellanten worden hierna ook gezamenlijk Waterland c.s., afzonderlijk respectievelijk Continuïteit, SWW, Fund II, Waterland GmbH, Investments en Fund III, de geïntimeerde ook [geïntimeerde] genoemd.
Bij dagvaarding van 20 januari 2010 zijn de appellanten in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2009, onder zaak-/rolnummer 371437 / HA ZA 07-1555 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en de appellanten als gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie (hierna ook: het vonnis).
Bij memorie hebben de appellanten zes grieven voorgedragen, een aantal bescheiden in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd, zakelijk, dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de conventionele vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en de reconventionele vorderingen van de appellanten, zoals geformuleerd in de appeldagvaarding, zal toewijzen, met beslissing over de kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van het arrest.
Bij akte, verleend op 14 december 2010, hebben de appellanten hun eis wat betreft de reconventie gewijzigd en verminderd zoals geformuleerd in die akte.
Bij memorie heeft [geïntimeerde] geantwoord, zijn conventionele eis gewijzigd, een aantal bescheiden in het geding gebracht en geconcludeerd, zakelijk, dat het hof – zo begrijpt het hof – het vonnis zal bekrachtigen ten aanzien van de beslissingen over de beslag- en proceskosten en over de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beslissingen, en zal vernietigen voor het overige, de gewijzigde vorderingen van de appellanten zal afwijzen en de gewijzigde conventionele vorderingen van [geïntimeerde], zoals geformuleerd in die memorie, zal toewijzen, met beslissing over de kosten, uitvoerbaar bij voorraad.
Op 11 mei 2011 hebben de partijen de zaak door hun voormelde advocaten doen bepleiten, beiden aan de hand van aantekeningen die aan het hof zijn overgelegd. Desgevraagd hebben de partijen enige verdere inlichtingen gegeven.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De inhoud van de overgelegde stukken van beide instanties wordt beschouwd als hier ingevoegd.
2. De wijziging (en vermindering) in hoger beroep van de eis in conventie en in reconventie
2.1
Tegen de wijziging van de eis in reconventie, zoals gedaan bij voormelde akte, is geen bezwaar gemaakt. Het hof acht de wijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat op de gewijzigde en verminderde eis in reconventie recht zal worden gedaan.
2.2 (
Eerst) bij de pleidooien in hoger beroep hebben de appellanten bezwaar gemaakt tegen één onderdeel van de wijziging van de eis in conventie, zoals gedaan bij de memorie van [geïntimeerde], te weten de vordering, zakelijk, tot hoofdelijke veroordeling van Fund II en Investments om aan [geïntimeerde] te betalen – ter zake van interimdividend Fund II over het jaar 2007 – een bedrag van € 1.350.235 met rente (de interimdividendvordering).
2.3
De appellanten betogen dat deze wijziging in strijd is met een goede procesorde, en wel om de volgende redenen. De wijziging is bij memorie van antwoord gedaan en houdt een nieuwe vordering in die haaks staat op de inperking van het geschil die de partijen in deze zaak hebben beoogd met de tussen hen overeengekomen regeling (het hof begrijpt: zoals neergelegd in het proces-verbaal van de terechtzitting van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2010, dat in het geding is gebracht). Bovendien gaat het om een nieuwe, losstaande vordering die nu in een toch al ingewikkeld geschil aanhangig wordt gemaakt.
2.4
[geïntimeerde] heeft daartegen ingebracht dat de interim-dividendvordering deel uitmaakte van zijn vordering in kort geding tegen Continuïteit, immers een onderdeel was van zijn vordering in kort geding, zoals gewijzigd bij memorie van antwoord en incidentele grieven, in de procedure tussen Continuïteit en [geïntimeerde] in hoger beroep van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2010. Volgens [geïntimeerde] komt de wijziging in de onderhavige bodemzaak niet in strijd met een goede procesorde.
2.5
Laatstgenoemd hoger beroep in kort geding, waarin de pleidooien nader waren bepaald op 11 mei 2011, gelijktijdig met de pleidooien in de onderhavige zaak, is op de dag vóór 11 mei 2011 ingetrokken. Alle stukken van het ingetrokken hoger beroep zijn ook in de onderhavige zaak in het geding gebracht. Evengenoemde memorie behoort tot de stukken van het ingetrokken hoger beroep.
2.6
Het hof stelt vast dat de interimdividendvordering, voor zover tegen Continuïteit gericht, deel uitmaakte van “vordering II” van [geïntimeerde], zoals bij evengenoemde memorie (die van 8 juni 2010 dateert) gewijzigd en gespecificeerd. Het bedrag van de interim-dividendvordering, € 1.350.235, vormt een component van het totale bedrag, € 4.541.065, van die “vordering II”. Het hof stelt verder vast dat het ingetrokken hoger beroep in de kort-gedingzaak zeer nauw samenhangt met de onderhavige zaak. De regeling, zoals neergelegd in voornoemd proces-verbaal van 18 juni 2010, biedt onvoldoende houvast voor de bewering dat de introductie van de interimdividendvordering haaks staat op de bij die regeling overeengekomen inperking van het geschil zoals dat toen in kort geding aanhangig was. Ook het feit dat de vordering nu in een toch al ingewikkeld geschil aanhangig wordt gemaakt, brengt niet mee dat sprake kan zijn van onredelijke bemoeilijking van de verdediging of onredelijke vertraging van het geding. Gelet op dit alles doet zich geen strijd met een goede procesorde voor doordat de interimdividendvordering alsnog, door de eiswijziging, in de onderhavige zaak aanhangig wordt gemaakt. Het bezwaar van de appellanten wordt verworpen. Ook ambtshalve acht het hof de wijziging op dit punt niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
2.7
Tegen de wijziging van de eis in conventie, zoals gedaan bij voormelde memorie, is voor het overige geen bezwaar gemaakt. Het hof acht de wijziging ook voor dit overige niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
2.8
Derhalve zal ook op de gewijzigde eis in conventie recht worden gedaan.
3. De voortgang van de zaak in hoger beroep
3.1
Het hof acht de zaak in hoger beroep nog niet voldoende geïnstrueerd, ten aanzien van de grieven I tot en met II van de appellanten.
3.2
Deze grieven komen op tegen oordelen in het vonnis in de rechtsoverwegingen 4.6 en 4.7, waarin de rechtbank onderzoekt of de door de appellanten gestelde feiten en omstandigheden, ingeval van beoordeling door de Nederlandse rechter op de voet van artikel 7:685, tweede lid, BW, zijn aan te merken als veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst (tussen Waterland GmbH en [geïntimeerde]) billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. De grieven zijn voornamelijk toegelicht met de bewering dat [geïntimeerde] al lange tijd onvoldoende functioneerde en ondanks klachten en aansporingen zijn prestaties niet verbeterde, welke bewering nader is uitgewerkt in de memorie van de appellanten (sustenu’s 20-31). Bij hun pleidooi voor het hof hebben de appellanten, goeddeels voor het eerst, een concrete feitelijke onderbouwing van die bewering gegeven (pleitnotities mr. Henrichs, 4-25). [geïntimeerde] heeft hiertegen het bezwaar gemaakt dat hij op deze feitelijke onderbouwing bij het pleidooi aan zijn kant niet naar behoren kon reageren.
3.3
Het hof herinnert eraan dat in het vonnis is overwogen dat de appellanten pas gaandeweg de procedure (in eerste aanleg) en dan nog steeds maar mondjesmaat en hoofdzakelijk alleen in algemene bewoordingen invulling hebben gegeven aan de verwijten die zij [geïntimeerde] zeggen te maken, waarbij de rechtbank wees op de tot in detail gemotiveerde brief van [geïntimeerde] van 14 maart 2007. In het vonnis is ook vastgesteld dat [geïntimeerde] in die brief de verwijten bestreed, die Waterland GmbH in haar brief van 21 februari 2007 ten grondslag had gelegd aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Dit alles hebben appellanten in hoger beroep niet bestreden. Ook is niet bestreden dat Lahmanns brief van 14 maart 2007 onbeantwoord is gebleven.
3.4
Tegen de achtergrond van deze gang van zaken is het bezwaar van [geïntimeerde] gegrond. Er is evenwel geen goede reden om de bedoelde, namens de appellanten bij pleidooi gegeven, feitelijke onderbouwing zonder meer ter zijde te stellen. Het gaat niet om nieuwe grieven maar om feitelijke onderbouwing van tijdig aangevoerde grieven. Het hof zal daarom [geïntimeerde] in de gelegenheid stellen zich alsnog schriftelijk uit te laten tot reactie hierop, waartoe de zaak naar de rol zal worden verwezen. Het beginsel van hoor en wederhoor brengt mee dat, indien [geïntimeerde] daarvan gebruik maakt, de appellanten de gelegenheid moet worden geboden weer schriftelijk te reageren op Lahmanns uitlatingen. Nadat deze gelegenheid of gelegenheden zijn geboden, kan weer arrest worden gevraagd.
4. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 14 juni 2011 voor het vragen van akte aan de kant van [geïntimeerde] van een schriftelijke uitlating, uitsluitend tot reactie op de namens de appellanten bij pleidooi op 11 mei 2011 gegeven concrete feitelijke onderbouwing (pleitnotities mr. Henrichs, 4-25) van de voormelde bewering;
verstaat dat, indien [geïntimeerde] akte vraagt als hiervóór bedoeld, de appellanten op hun beurt akte mogen vragen van een schriftelijke uitlating van hun kant, uitsluitend tot reactie op die schriftelijke uitlating van [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, J.M.J. Chorus en N. van Lingen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2011.