Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2017, nr. 17/00405
ECLI:NL:GHARL:2017:10125, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
17/00405
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:10125, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑11‑2017; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:945, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2018/15.12 met annotatie van Redactie
NLF 2017/2866 met annotatie van
NTFR 2017/3058 met annotatie van dr. D. Molenaar
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Organisator van obstacle runs. Verstrekking wedstrijdshirts en drankmunten. Bijkomende prestatie?
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 17/00405
uitspraakdatum: 21 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 februari 2017, nummer AWB 16/209, ECLI:NL:RBGEL:2017:945, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 6.645. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 128.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende, op 23 januari 2013 opgericht, organiseert meerdere keren per jaar een obstacle run, een sportevenement waarbij hardlopen wordt gecombineerd met het overwinnen van diverse obstakels.
2.2.
Deelnemers kunnen zich via internet inschrijven. Inschrijving geeft na betaling recht op deelname aan de obstacle run, verzorging tijdens de obstacle run, een wedstrijdshirt en een munt die tegen een drankje (frisdrank of bier naar keuze) kan worden ingewisseld. Het wedstrijdshirt wordt na afloop van de obstacle run uitgereikt in een afgesloten deel van het terrein. Dit terrein is achter de finish gelegen en is alleen toegankelijk voor deelnemers die de finish hebben gehaald. Daar kan ook de munt tegen een drankje worden ingewisseld.
2.3.
Het wedstrijdshirt is niet los te koop. Tijdens het boekenonderzoek is vastgesteld dat de inkoopprijs van een wedstrijdshirt € 4,07 is exclusief omzetbelasting en dat de waarde van een munt € 0,70 is exclusief omzetbelasting.
2.4.
De naheffingsaanslag is als volgt opgebouwd (paragraaf 4 van het controlerapport):
Correctie 1 (wedstrijdshirts 2013) € 1.859
Correctie 2 (drankmunten 2013) € 160
Correctie 3 (wedstrijdshirts 1e helft 2014) € 4.789
Correctie 4 (drankmunten 1e helft 2014) € 412
Correctie 5 (ontvangen sponsorgeld) € 525
Correctie 6 (minder voorbelasting) € 1.041
Correctie 7 (meer voorbelasting) € 2.141 -
Totaal: € 4.626
3. Geschil
3.1.
In geschil is primair of de verstrekking van wedstrijdshirts en drankmunten als een bijkomende prestatie opgaat in het gelegenheid geven tot deelname aan de obstacle run. Subsidiair is in geschil of de wedstrijdshirts en drankmunten geschenken van geringe waarde zijn.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) volgt dat met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (arrest van 25 februari 1999, C-349/96, Card Protection Plan Ltd, ECLI:EU:C:1999:93).
4.2.
Het Hof leidt uit de verschillende taalversies (in het bijzonder de Franse en de Duitse) af dat het HvJ met bijkomende elementen in wezen doelt op elementen die de omstandigheden of condities optimaliseren waaronder de hoofddienst wordt genoten. Deze elementen voegen genot of waarde toe aan de hoofddienst (zie de Engelse taalversie), zodat de laatstgenoemde voor de modale consument aantrekkelijker wordt. Het Hof acht aannemelijk dat de modale consument deelneemt aan de obstacle run vanwege het sportevenement. De wervende teksten en de foto’s op de website van belanghebbende leggen de nadruk op het (in teamverband) afleggen van het parcours en het overwinnen van de obstakels. Aan de consument wordt voor een totaalprijs een pakket aangeboden, waarvan deelname aan het sportevenement de hoofdmoot vormt. Dat het wedstrijdshirt en het drankje voor de modale consument doelen op zich zijn, acht het Hof niet aannemelijk. Het wedstrijdshirt is een soort trofee voor deelnemers die de finish hebben gehaald en het drankje is een aantrekkelijke afsluiter van het sportevenement. Het Hof beschouwt het wedstrijdshirt en het drankje als elementen die het karakter en de sfeer van dit type sportevenement onderstrepen en voor de modale consument aantrekkelijke extra’s zijn. De bijkomstige status van het wedstrijdshirt en het drankje wordt voorts bevestigd door de inkoopprijzen en, voor het wedstrijdshirt, door de omstandigheid dat dit niet los te koop is. De conclusie luidt dat het gelegenheid geven tot sportbeoefening de hoofdprestatie is en dat het wedstrijdshirt en het drankje bijkomende elementen zijn, die het fiscale lot van de hoofdprestatie delen. In beginsel is het verlaagde tarief van toepassing op de gehele prestatie die belanghebbende aan de deelnemer aan de obstacle run verleent.
4.3.
De Inspecteur wijst erop dat een shirt of een alcoholische drank indien apart geleverd aan het algemene tarief is onderworpen en dat het neutraliteitsbeginsel zich verzet tegen toepassing van het verlaagde tarief op deze elementen indien zij opgaan in een andere prestatie. Het Hof wijst om te beginnen erop dat het neutraliteitsbeginsel geen zelfstandige toetssteen is, maar een uitleggingsbeginsel. Dit betekent dat toetsing aan alleen het neutraliteitsbeginsel niet tot gevolg kan hebben dat een prestatie alsnog moet worden gesplitst. Het Hof leidt uit punten 39 en 42 van de beschikking van het HvJ van 19 januari 2012, C-117/11, Purple Parking Ltd en Airparks Services Ltd, ECLI:EU:C:2012:29, af dat het aanmerken van diverse elementen als één prestatie tot gevolg heeft dat de elementen die normaal gesproken onder een verlaagd tarief vallen, onder het algemene tarief terechtkomen. Toetsing aan het neutraliteitsbeginsel leidt volgens het HvJ niet tot een ander oordeel (vraag 3 in combinatie met punt 42). Evenzo heeft in de onderhavige situatie het aanmerken van de diverse elementen als één prestatie tot gevolg heeft dat elementen die normaal gesproken onder het algemene tarief vallen, onder het verlaagde tarief terechtkomen. Zie ook hierna onder 4.5.
4.4.
Tot slot wijst de Inspecteur op de lopende discussie over de mogelijkheid om twee tarieven toe te passen op één enkele prestatie. Het Hof leidt uit het arrest van het HvJ van 6 mei 2010, C-94/09, Commissie/Frankrijk, ECLI:EU:C:2010:253, af dat onderscheid moet worden gemaakt tussen twee vraagstukken. Ten eerste is er het vraagstuk betreffende de eenheid van prestatie, en ten tweede is er het vraagstuk betreffende de selectie van de concrete en specifieke aspecten uit bijlage III bij de Btw-richtlijn waarop een lidstaat een verlaagd tarief wil toepassen. De selectie van de laatstgenoemde aspecten dient te geschieden aan de hand van algemene en objectieve criteria, terwijl bij het vraagstuk of sprake is van één dienst een subjectieve beoordeling nodig is, aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Beide vraagstukken hebben een eigen invalshoek, verlangen als gevolg hiervan een eigen toets en staan dus los van elkaar. Aangezien het geschil tussen de Commissie en Frankrijk uitsluitend betrekking heeft op de selectie die Frankrijk heeft gemaakt uit een bepaalde categorie van de bijlage, beperkt het HvJ zich na de algemene uiteenzetting tot de beoordeling van dit vraagstuk.
4.5.
Uit de eerder genoemde beschikking Purple Parking Ltd leidt het Hof af dat op een eenheid van prestatie slechts één tarief kan worden toegepast. Het is inherent aan het vraagstuk van de eenheid van prestatie, zo overweegt het HvJ, dat ingeval een hoofdprestatie kan worden onderkend de bijkomende elementen de fiscale behandeling van de hoofdprestatie ten deel vallen, zelfs als zij apart beschouwd een andere fiscale behandeling zouden ondergaan. Aangezien bij belanghebbende sprake is van een eenheid van prestatie waarvan het kenmerkende element, vanuit de modale consument bezien, het gelegenheid geven tot sportbeoefening is, valt deze eenheid onder het verlaagde tarief. Nederland heeft er immers voor gekozen deze dienst onder het verlaagde tarief te brengen.
4.6.
Het gelijk is aan belanghebbende. Het subsidiaire standpunt van belanghebbende behoeft geen bespreking. Het Hof zal de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigen en gelasten dat aan belanghebbende voor het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 een teruggaaf omzetbelasting wordt verleend van € 575. Deze teruggaaf is het resultaat van de correcties 5, 6 en 7, die tussen partijen niet in geschil zijn.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 492 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) wegingsfactor 1 € 246 (bedrag 2017)), € 990 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)) en € 990 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 495 (bedrag 2017)), ofwel in totaal op € 2.472.
Voor de behandeling van het hoger beroep heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van reiskosten. Het Hof kent voor het bijwonen van de zitting door [A] en [B] een vergoeding van € 28 (retour per openbaar vervoer tweede klasse) toe.
In totaal stelt het Hof de proceskostenvergoeding vast op € 2.500.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vernietigt de naheffingsaanslag,
– gelast dat aan belanghebbende een teruggaaf wordt verleend voor het tijdvak 23 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 van € 575,
– vernietigt de beschikking belastingrente,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.500,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 334 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 501 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. M.G.J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 21 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.