Zie de samenvatting van de feiten in het arrest van het hof Amsterdam van 27 januari 2009 onder 2.2 (i) t/m (xi).
HR, 10-09-2010, nr. 09/02043
ECLI:NL:HR:2010:BM5958
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-09-2010
- Zaaknummer
09/02043
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BM5958
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM5958, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM5958
ECLI:NL:PHR:2010:BM5958, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5958
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑01‑2009
- Wetingang
art. 83 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet getekende conclusie van dupliek in dossier ene partij verschilt van wel getekend exemplaar in dossier andere partij. Uit het voorschrift van art. 83 Rv. volgt dat moet worden uitgegaan van het ondertekende exemplaar.
10 september 2010
Eerste Kamer
09/02043
DV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het tussenvonnis in de zaak 315619/CV EXPL 06-6613 van de kantonrechter te Haarlem van 1 november 2006;
b. het eindvonnis in de zaak 315619/CV EXPL 06-6613 van de kantonrechter te Haarlem van 21 februari 2007;
c. het arrest in de zaak 106.006.700/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 27 januari 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1 In rov. 1.8 van het bestreden arrest heeft het hof geconstateerd dat de conclusie van dupliek (genomen door [eiser] en zijn medegedaagde in eerste aanleg [betrokkene 1]) in de dossiers van [verweerster] enerzijds en van [eiser] en [betrokkene 1] anderzijds van elkaar afwijken. Omdat zich alleen in de dossiers van [verweerster] getekende exemplaren van die conclusie bevinden is het hof ervan uitgegaan dat dit de juiste versie is.
3.1.2 Met dit laatste brengt het hof tot uitdrukking dat het geen acht slaat op de niet door [eiser] en [betrokkene 1] of hun gemachtigde ondertekende exemplaren van hun conclusie van dupliek en dat de wel ondertekende exemplaren van de dupliek die zich bevinden in de dossiers van [verweerster] moeten worden aangemerkt als exemplaren van de conclusie van dupliek zoals deze bij de kantonrechter is genomen.
Deze beslissing is juist omdat zij volgt uit het voorschrift van art. 83 Rv. dat conclusies en akten, wanneer zij niet mondeling worden genomen, worden ondertekend door de partij of gemachtigde (zoals in deze zaak) dan wel de advocaat van wie zij afkomstig zijn. Dit voorschrift brengt namelijk mee dat op niet overeenkomstig art. 83 ondertekende conclusies of akten geen acht kan worden geslagen.
3.1.3 Het middel, dat kort gezegd betoogt dat het hof een onderzoek had dienen in te stellen naar de aard en het belang van de verschillen tussen de inhoud van de ondertekende en van de niet ondertekende exemplaren van de conclusie, steunt dan ook op een onjuiste rechtsopvatting, zodat het faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 10 september 2010.
Conclusie 21‑05‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
[Verweerster]
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Eiser tot cassatie, [eiser], en verweerster in cassatie, [verweerster], hebben een affectieve relatie gehad die in de zomer van 2005, na ongeveer tien jaar, is beëindigd.
Vervolgens is [eiser] gaan samenwonen met [betrokkene 1].
1.2
Met ingang van 1 april 2003 huurde [verweerster] van de stichting Woningbedrijf Velsen een bedrijfsruimte aan de [a-straat 1] te [plaats]. Bij de stukken bevinden zich diverse uittreksels uit het Handelsregister waarin telkens is vermeld dat op dit adres sinds 1 mei 2001 een kapsalon is gevestigd.
1.3
Tussen [verweerster] en [eiser] staat vast dat zij die kapsalon gedurende enige tijd gezamenlijk hebben geëxploiteerd. In een uittreksel uit het Handelsregister met datumstempel 17 mei 2004 is aangetekend, volgens opgave van [verweerster] en [eiser] als vennoten, dat een vennootschap onder firma per gelijke datum is ontbonden en dat de onderneming onder de naam [A] door [eiser] als eenmanszaak is voortgezet.
1.4
Bij de stukken bevindt zich een document, met de koptekst ‘koopovereenkomst’, de dagtekening 11 mei 2004 en handtekeningen onder de namen van [verweerster] en [eiser]. Dit stuk behelst een overeenkomst tussen ‘de eenmanszaak [A] (…) Te deze vertegenwoordigd door [betrokkene 2] [verweerster]’ als verkoopster en [eiser] als koper. In dit stuk is voorts vastgesteld dat de verkoopster per 10 mei 2004 de inventaris van de onderneming aan de koper wenst over te dragen, zoals nader omschreven in art. 2 onder a van de overeenkomst, en per gelijke datum ook het huurcontract.
1.5
Tussen partijen staat vast dat [eiser] vanaf 1 mei 2004 de huurpenningen rechtstreeks aan de verhuurder is gaan voldoen.
1.6
Een uittreksel uit het Handelsregister gedateerd 21 september 2005 vermeldt dat op het adres [a-straat 1] te [plaats] met ingang van 1 september 2005 (doch wederom met als datum van eerste vestiging 1 mei 2001) een kapsalon onder de naam ‘[B]’ wordt gedreven door [betrokkene 1]. Blijkens nog weer een ander bij de stukken gevoegd uittreksel uit het Handelsregister met datumstempel 5 mei 2006, is deze onderneming volgens een op die dag gedane opgave van [betrokkene 1] op 30 september 2005 weer opgeheven.
1.7
Verder is er nog een uittreksel uit het Handelsregister overgelegd waaruit blijkt dat [verweerster] op hetzelfde adres per 22 september 2005 een kapsalon onder de naam ‘[C]’ heeft ingeschreven, die op 5 december 2005 ambtshalve is doorgehaald.
1.8
Er zijn diverse processen-verbaal en rapporten van de politie bij de stukken gevoegd, waaruit blijkt dat [eiser] en [betrokkene 1] tegen [verweerster] aangifte hebben gedaan ter zake van wederrechtelijke toeëigening van geld vanuit de kapsalon op 8 september 2005, wederrechtelijke toeëigening van geld en van diverse goederen die tot de bedrijfsinventaris behoorden, alsmede zaaksbeschadiging, bedreiging en geweldpleging tussen 23 en 28 september 2005.
1.9
Bij vonnis van 20 december 2005 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem op vordering van [eiser] en [betrokkene 1] (laatstgenoemde handelende onder de naam [B]) [verweerster] voor de tijd van een jaar het verbod opgelegd zich te bevinden in — kort gezegd — de onmiddellijke omgeving van de [a-straat 1] te [plaats].
1.10
In de zaak die ten opzichte van de onderhavige vrijwaringzaak als de hoofdzaak is te beschouwen, heeft de stichting Woningbedrijf Velsen bij dagvaarding van 23 maart 2006 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem, en heeft daarbij onder meer ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot het onder 1.2 genoemde pand gevorderd. Voorts heeft de stichting gevorderd dat [verweerster] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van een bedrag van € 4.884,67, zijnde achterstallige huurtermijnen tot en met maart 2006 met rente en kosten. Bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 21 februari 2007 heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen.
1.11
In die hoofdzaak heeft [verweerster] bij incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring gevorderd dat zij [eiser] en [betrokkene 1] in vrijwaring mag dagvaarden, hetgeen de kantonrechter bij vonnis van 14 juni 2006 heeft toegestaan.
1.12
Bij dit geding inleidende dagvaarding van 27 juni 2006 heeft [verweerster] [eiser] en [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem en heeft daarbij gevorderd dat [eiser] en [betrokkene 1] gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak worden veroordeeld om aan haar in vrijwaring tegen kwijting te betalen al datgene waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak aan de stichting Woningbedrijf Velsen mocht worden veroordeeld.
1.13
[Eiser] en [betrokkene 1] hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
1.14
Bij (tussen)vonnis van 1 november 2006 heeft de kantonrechter onder aanhouding van iedere verdere beslissing de zaak naar de rol verwezen voor repliek aan de zijde van [verweerster].
1.15
Vervolgens heeft [verweerster] ter rolle van 29 november 2006 een conclusie van repliek met producties genomen, waarna [eiser] en [betrokkene 1] ter rolle van 27 december 2006 een conclusie van dupliek met producties hebben genomen.
1.16
Bij vonnis van 21 februari 2007 heeft de kantonrechter — voor zover thans van belang — de vordering van [verweerster] tegen [betrokkene 1] afgewezen en [eiser] veroordeeld om aan [verweerster] tegen kwijting te betalen al datgene waartoe zij als gedaagde in de hoofdzaak onder nummer 306509 bij vonnis van diezelfde dag ten behoeve van de Stichting Woningbedrijf Velsen werd veroordeeld.
Met betrekking tot de door [eiser] en [betrokkene 1] bij conclusie van dupliek in het geding gebrachte producties heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerster] niet op die producties heeft kunnen reageren, maar dat zij niet in haar verdediging is geschaad aangezien die producties voor het beoordelen van deze zaak niet van belang waren, zodat er geen noodzaak was om haar alsnog in de gelegenheid te stellen om op die producties te reageren.
1.17
Zowel [eiser] als [verweerster] zijn van dit eindvonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam.
1.18
Voor zover in cassatie van belang heeft [eiser] bij memorie van grieven drie grieven geformuleerd en geconcludeerd — kort gezegd en naar het hof heeft begrepen — dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover tussen [verweerster] en hemzelf gewezen, onder afwijzing van de door [verweerster] ingestelde vordering tot vrijwaring ook ten aanzien van [eiser], met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de beide instanties.
Deze zaak heeft zaaknummer 106.006.700/01 gekregen.
1.19
Nadat [verweerster] bij akte voeging had gevraagd van die procedure met het door haar ingestelde appel (met zaaknummer 106.006.757/01) — toegestaan bij arrest van 3 juli 2008 — en zij vervolgens bij akte schorsing van de procedure had verzocht omdat de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (definitief) op haar van toepassing is verklaard — welk verzoek door de rolraadsheer is afgewezen — heeft zij bij memorie van antwoord de grieven bestreden en zakelijk weergegeven geconcludeerd dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd voor zover het tussen [eiser] en haarzelf is gewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het hoger beroep.
1.20
Het hof heeft bij eindarrest van 27 januari 20092. in de beide, gevoegde, zaken het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
1.21
[Eiser] is van dit eindarrest tijdig3. in cassatie gekomen.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
[Eiser] heeft vervolgens zijn beroep schriftelijk toegelicht4..
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel, dat uit twee onderdelen bestaat, is gericht tegen rechtsoverweging 1.8, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
‘Ten slotte is in beide zaken arrest gevraagd op de stukken van beide instanties. Het hof heeft geconstateerd dat de conclusie [van] dupliek in de dossiers van [verweerster] enerzijds en van [eiser] en [betrokkene 1] anderzijds van elkaar afwijken. Omdat zich alleen in de dossiers van [verweerster] getekende exemplaren van die conclusie bevinden, gaat het hof ervan uit dat dit de juiste versie is.’
2.2
Het middel klaagt in de eerste plaats5. dat aan de gewraakte overweging kennelijk de onjuiste rechtsopvatting ten grondslag ligt dat wanneer het hof constateert dat in de door procespartijen overgelegde procesdossiers exemplaren worden aangetroffen van een, door de advocaat van één van beide partijen genomen, conclusie terwijl deze exemplaren van elkaar afwijken, het hof de bevoegdheid heeft om zonder meer vast te stellen dat het exemplaar dat ondertekend is — althans één van beide, van elkaar afwijkende, exemplaren van dezelfde conclusie — als het juiste processtuk moet worden beschouwd, al dan niet met terzijdestelling van het exemplaar dat niet is ondertekend, althans met terzijdestelling van het andere exemplaar.
Volgens het middel is deze rechtsopvatting onjuist omdat de toepasselijke rechtsregel is, althans behoort te zijn, dat het hof met behulp van alle zich in de procesdossiers bevindende processtukken oordeelt over het onderwerp van het geschil tussen partijen en de aard en omvang van de geconstateerde verschillen in de betreffende exemplaren van de conclusie. Vervolgens zou het hof moeten vaststellen of deze verschillen van belang kunnen zijn bij de oordeelsvorming. Zo ja, dan zou het hof de procespartijen eerst de gelegenheid moeten bieden om zich over de geconstateerde verschillen uit te laten alvorens te beslissen welk exemplaar als het juiste beschouwd moet worden. Zo nee, dan zou het hof de geconstateerde verschillen buiten beschouwing dienen te laten.
Vervolgens wordt geklaagd6. dat het hof zijn overweging onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, omdat wanneer het hof constateert dat in de door partijen overgelegde procesdossiers exemplaren van een, door de advocaat van één der partijen genomen, conclusie worden aangetroffen terwijl deze exemplaren inhoudelijk van elkaar afwijken, het hof uitdrukkelijk zal moeten motiveren waaruit de geconstateerde verschillen bestaan, welke verschillen wel en welke niet van belang zijn bij zijn oordeelsvorming, en waarom één van de exemplaren als het juiste processtuk beschouwd moet worden — al dan niet met terzijdestelling van het andere, afwijkende, exemplaar — één en ander in het licht van de inhoud van de overige processtukken en de inhoud van het partijdebat. Het enkele feit dat het exemplaar van [verweerster] ondertekend was, is volgens het middel onvoldoende om aan te nemen dat dit exemplaar als de enige juiste versie beschouwd moet worden. Het hof had dit oordeel nader moeten motiveren.
2.3
Het middel kan niet tot cassatie leiden omdat op geen enkele wijze wordt gemotiveerd waarom de bestreden overweging — indien deze onjuist en/of onbegrijpelijk gemotiveerd zou zijn — ertoe zou kunnen leiden dat ook de uiteindelijke beslissing en de daaraan voorafgaande beoordeling onjuist en/of onbegrijpelijk gemotiveerd zouden zijn.
2.4
Bovendien geeft het bestreden oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, noch is het onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. In het oordeel van het hof ligt de juiste rechtsopvatting besloten dat het zich in het procesdossier van [verweerster] bevindende — op de voet van art. 83 lid 1 Rv. — ondertekende exemplaar van de conclusie van dupliek de versie is die [verweerster] door haar wederpartij(en) [eiser] en [betrokkene 1] is overhandigd of toegezonden, waardoor uitsluitend deze versie van de conclusie van dupliek onderdeel is geworden van het partijdebat.
Dat zich alleen in het procesdossier van [verweerster] een getekend exemplaar van de conclusie van dupliek heeft bevonden, wordt in cassatie niet bestreden en stemt bovendien overeen met het feit dat [eiser] thans in cassatie een procesdossier heeft overgelegd waarin zich een niet-getekend exemplaar van die conclusie bevindt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2010
Beroepschrift 27‑01‑2009
Heden de [drieëntwintigste april] 2009 (tweeduizendnegen); ten verzoeke van
[rekwirant],
wonende te [woonplaats]; te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑GRAVENHAGE aan de Javastraat 74 (2585 AS) ten kantore van de advocaat Mr R.K. van der Brugge; die door mijn rekwirant wordt aangewezen om hem als advocaat in rechte voor de Hoge Raad der Nederlanden te vertegenwoordigen en als zodanig zal optreden;
[(lees:) Heb ik, Cindy Baas, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder, werkzaam op het kantoor van Jacobus Bernhard Gelderblom, gerechtsdeurwaarder, gevestigd te Hilversum, beiden kantoorhoudende te Hilversum aan het Noordse Bosje 18;]
AAN:
[gerekwireerde]: wonende te [woonplaats], Gemeente [gemeente]; in vorige instantie woonplaats gekozen hebbend ten kantore van de advocaat Mr W.H. van Otterloo; kantoorhoudende aan De Lairessestraat 90 (1071 PJ) te AMSTERDAM, aldaar ten kantore van zojuistgenoemde advocaat mijn exploot doende, sprekende met en afschrift dezes latende aan:
[Mw.J.M.S. Glas, aldaar werkzaam;]
AANGEZEGD:
Dat mijn rekwirant beroep in cassatie instelt tegen het arrest dat het Gerechtshof te Amsterdam op 27 januari 2009 heeft gewezen onder zaaknummer 106.006.700/01 tussen mijn rekwirant als appellant en de gerekwireerde als geïntimeerde;
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende als bovenomschreven met domiciliekeuze en advocaatstelling als voormeld, voornoemde gerekwireerde:
GEDAGVAARD:
Om op vrijdag 29 (negenentwintig) mei 2009 (tweeduizendnegen), 's‑ochtends om 10.00 (tien) uur, niet in persoon maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Burgerlijke Kamer, alsdan te houden in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan de Kazernestraat nr 52 te 's‑Gravenhage (2514 CV);
TENEINDE:
Alsdan namens mijn rekwirant als eiser in cassatie te horen aanvoeren als middelen van cassatie tegen bovengenoemde arrest welke cassatiemiddelen in hun onderling verband gelezen dienen te worden:
Vooropgesteld wordt allereerst dat eiser in cassatie hierna zal worden aangeduid als ‘[rekwirant]’ en verweerster in cassatie als ‘[gerekwireerde]’.
Cassatiemiddel:
1—
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vorm doordat het Gerechtshof in het bestreden arrest d.d. 27 januari 2009 in alinea 1.8 heeft overwogen:
‘Ten slotte is in beide zaken arrest gevraagd op de stukken van beide instanties. Het Hof heeft geconstateerd dat de conclusie van dupliek in de dossiers van [gerekwireerde] enerzijds en van [rekwirant] en [betrokkene 1] anderzijds van elkaar afwijken. Omdat zich alleen in de dossiers van [gerekwireerde] getekende exemplaren van die conclusie bevinden, gaat het Hof ervan uit dat dit de juiste versie is’.
Zojuist geciteerde overweging van het Hof is onjuist wegens de navolgende, in onderling verband te lezen, redenen:
2—
Aan de gewraakte overweging van het Hof ligt kennelijk de onjuiste rechtsopvatting ten grondslag dat, wanneer het Hof constateert dat in de door procespartijen overgelegde procesdossiers exemplaren worden aangetroffen van een, door de advocaat van één der partijen genomen, conclusie terwijl deze exemplaren van elkaar afwijken, het Hof de bevoegdheid heeft om zondermeer vast te stellen dat het exemplaar dat ondertekend is; althans één van beide, van elkaar afwijkende, exemplaren van dezelfde conclusie; als het juiste processtuk beschouwd moet worden; al dan niet met terzijdestelling van het exemplaar dat niet ondertekend is; althans met terzijdestelling van het andere, afwijkende, exemplaar.
3—
Deze rechtsopvatting is onjuist omdat de toepasselijke rechtsregel is; althans behoort te zijn: met behulp van alle, zich in de procesdossiers bevindende, processtukken oordeelt het Hof over het onderwerp van het geschil tussen partijen en de aard en omvang van de geconstateerde verschillen in de betreffende exemplaren van de conclusie. Vervolgens zal het Hof moeten vaststellen of deze verschillen van belang kunnen zijn bij de oordeelsvorming van het Hof. Zo ja, dan zal het Hof de procespartijen eerst de gelegenheid moeten bieden om zich over de geconstateerde verschillen uit te laten alvorens te beslissen welk exemplaar als het juiste beschouwd moet worden. Zo neen, dan dient het Hof de geconstateerde verschillen buiten beschouwing te laten.
En/of:
4—
Schending van het recht dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of ten aanzien waarvan zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet inachtgenomen vorm doordat het Gerechtshof in het bestreden arrest d.d. 27 januari 2009 in alinea 1.8 heeft overwogen zoals hierboven in alinea 1 is weergegeven;
5—
Omdat, wanneer het Hof constateert dat in de door beide partijen overgelegde procesdossiers exemplaren van een, door de advocaat van één der partijen genomen, conclusie worden aangetroffen terwijl deze exemplaren inhoudelijk van elkaar afwijken, het Hof uitdrukkelijk zal moeten motiveren waar de geconstateerde verschillen uit bestaan, welke verschillen wel en welke niet van belang zijn bij 's‑Hofs oordeelvorming, en waarom één exemplaar van dezelfde, maar afwijkende, conclusie als het juiste processtuk beschouwd moet worden; al dan niet met terzijdestelling van het andere, afwijkende, exemplaar; één en ander in het licht van de inhoud van de overige processtukken en de inhoud van het debat tussen partijen.
En/of:
6—
Het bestreden oordeel van het Hof dat het exemplaar van de conclusie van dupliek welke zich bevond in het procesdossier dat door [gerekwireerde] aan het Hof werd overgelegd als de juiste versie beschouwd moet worden, is op onbegrijpelijke wijze, dan wel onvoldoende, gemotiveerd.
7—
De omstandigheid dat het exemplaar van partij [gerekwireerde] ondertekend was, is op zichzelf beschouwd een onvoldoende reden om daaraan de verstrekkende conclusie te verbinden dat dit exemplaar als de enig juiste versie beschouwd moet worden. Het Hof had zijn oordeel nader moeten motiveren; welke nadere motivering in 's‑Hofs arrest volledig ontbreekt.
Mitsdien:
Dat de Hoge Raad der Nederlanden het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 27 januari 2009, gewezen onder zaaknummer 106.006.700/01, zal vernietigen met zodanig verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren;
Met veroordeling van verweerster in de proceskosten van de procedure in cassatie.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder (in debet): [€ 85.98]
De kosten van dit exploot zijn:
[dagvaarding | € | 72,25 |
informatiekosten | € | - |
toeslag BTW-schade | € | 13,73 |
€ | 85.98] |
[Rekwirant kan de BTW niet verrekenen in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, zodat de kosten van dit exploot zijn verhoogd met een toeslag gelijk aan het tarief van de omzetbelasting]