Hof Amsterdam, 12-08-2010, nr. P08/01308
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4209
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
12-08-2010
- Magistraten
Mrs. J.P.A Boersma, B.A. van Brummelen, D.B. Bijl
- Zaaknummer
P08/01308
- LJN
BN4209
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN4209, Uitspraak, Hof Amsterdam, 12‑08‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT2293, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2010/57.8 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/2131 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 12‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Het Hof oordeelt dat de inspecteur kon volstaan met het toekennen van een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure op basis van een wegingsfactor van 0,25. De door de rechtbank geformuleerde regel dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld (1 punt) dient te worden gerekend en dat bij afwijking van die regel naar beneden het aan de inspecteur is dit te onderbouwen, vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in het recht. Belanghebbende kan zich voor een hogere kostenvergoeding niet beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
Mrs. J.P.A Boersma, B.A. van Brummelen, D.B. Bijl
Partij(en)
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Belastingdienst Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur,
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
[X] te [Z], belanghebbende,
gemachtigde J.A. Klaver (Werkkollektief Hoorn),
tegen de uitspraak in de zaak no. AWB 08/3002 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 januari 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2004 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.286.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 februari 2008, de aanslag vernietigd en een kostenvergoeding toegekend van € 40,25.
1.3.
Bij uitspraak van 11 november 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de kostenvergoeding nader bepaald op € 161.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door de inspecteur ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 15 december 2008. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord bij brief van 30 januari 2009.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede K.H. Kippersluis namens de inspecteur.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de aan haar opgelegde aanslag en heeft daarbij aangevoerd dat de aanslag onterecht is opgelegd omdat de termijn voor het opleggen van die aanslag verstreken was. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag vernietigd. De inspecteur heeft een kostenvergoeding toegekend van € 40,25, berekend aan de hand van de formule 0,25 (wegingsfactor) x € 161 (bedrag).
2.3.
De gemachtigde heeft na ontvangst van het verweerschrift in eerste aanleg op 17 juli 2008 een stuk gezonden met de kop ‘Verzoek om indiening conclusie van repliek’. De griffier heeft dit stuk als nader stuk aan de inspecteur gezonden en deze heeft hier niet schriftelijk op gereageerd.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of de inspecteur een juiste wegingsfactor heeft gehanteerd bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de behandeling van de zaak in de bezwaarfase.
Voort is, aldus het incidenteel hoger beroep, in geschil of het stuk van 17 juli 2008 had moeten worden aangemerkt als een conclusie van repliek die als proceshandeling had moeten worden aangemerkt.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 11 november 2008 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, voor zover van belang, het volgende overwogen:
‘4.1.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend op verzoek van de belanghebbende worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
4.2.
In artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is, voor zover hier van belang, bepaald dat een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). Het tarief wordt bepaald doordat in de bijlage aan diverse proceshandelingen verschillende punten zijn toegekend (onderdeel A), waarvan de waarde (onderdeel B) moet worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor (onderdeel C).
4.4.
Op grond van onderdeel A4 van de bijlage wordt 1 punt toegekend aan het indienen van een bezwaarschrift. Uit onderdeel B2 van de bijlage volgt dat dit punt een bedrag van € 161 vertegenwoordigt. De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. De hoogte van het financiële belang kan een factor zijn, maar is niet doorslaggevend. In onderdeel C1 van de bijlage worden de wegingsfactoren ingedeeld in vijf categorieën, van zeer licht tot zeer zwaar. Indien het gewicht van de zaak zeer licht is, dan dient een factor van 0,25 te worden toegepast. Bij een zaak van gemiddeld gewicht, bedraagt de wegingsfactor 1.
4.5.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel behoort tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijk redenen zijn om hiervan af te wijken. Nu verweerder het standpunt heeft ingenomen dat de onderhavige zaak als zeer licht moet worden aangemerkt, ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder dit afdoende te onderbouwen. Daarin is verweerder niet geslaagd. In de enkele stelling van verweerder dat de gemachtigde van eiseres er slechts op hoefde te wijzen dat de termijn van drie jaar voor het opleggen van een aanslag was verstreken, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om het gewicht van de zaak, wat betreft gecompliceerdheid en bewerkelijkheid, als minder dan gemiddeld aan te merken.
4.6.
Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond inzake de meerderheidsregel en het gelijkheidsbeginsel komt de rechtbank niet toe. De rechtbank stelt de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Besluit op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 161 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.’
4.2.
De in overweging 4.5 door de rechtbank geformuleerde regel dat de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure in beginsel tot de categorie gemiddeld (1 punt) dient te worden gerekend en dat bij afwijking van die regel naar beneden het aan de inspecteur is dit te onderbouwen, vindt naar het oordeel van het Hof geen steun in het recht. Vooropgesteld moet worden dat iedere zaak op zichzelf dient te worden beoordeeld naar aard, belang en ingewikkeldheid van die zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. Genoemde factoren dienen vervolgens in de voor die zaak te bepalen wegingsfactor tot uitdrukking te komen. Bij het standaard toekennen van één punt voor de behandeling van een zaak in de bezwaarfase, is de kans aanwezig dat aan de voor het bepalen van de wegingsfactor vereiste afweging van genoemde factoren voorbij wordt gegaan.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank dan ook ten onrechte zonder afweging van de onder 4.2 genoemde factoren doch enkel op basis van de gestelde bewijsregel, de wegingsfactor voor de kostenvergoeding in de bezwaarfase gesteld op 1.
Met betrekking tot de door de inspecteur in de onderhavige zaak toegekende kostenvergoeding is het Hof van oordeel dat de inspecteur, gegeven de hem toekomende beoordelingsvrijheid en met inachtneming van het feit dat de professionele gemachtigde in dezen enkel een beroep heeft hoeven doen op overschrijding van de aanslagtermijn, kon volstaan met toekennen van een kostenvergoeding op basis van een wegingsfactor van minder dan 1, in dit geval 0,25.
4.4.
Tegenover de stelling van belanghebbende dat de inspecteur in andere zaken wel een hogere wegingsfactor dan 0,25 hanteert heeft deze gesteld dat hij in vergelijkbare gevallen als die van belanghebbende wel degelijk de wegingsfactor 0,25 hanteert en dat alleen een hogere wegingsfactor geldt als er sprake is van bijkomende factoren. Gelet op deze expliciete verklaring van de inspecteur is het Hof van oordeel dat belanghebbende zich voor een hogere kostenvergoeding in de bezwaarfase niet kan beroepen op het gelijkheidsbeginsel.
4.5.
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gelijk aan de inspecteur is. Het Hof zal daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigen en het beroep ongegrond verklaren.
Het Hof ziet geen reden voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep of het hoger beroep. Gelet op dit oordeel behoeft het incidenteel hoger beroep geen behandeling meer.
5. Beslissing
Het Hof
- —
vernietigt de uitspraak van de rechtbank en
- —
verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. J.P.A Boersma, voorzitter, B.A. van Brummelen en D.B. Bijl, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh-Vanherck als griffier.
De griffier is niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.
De beslissing is op 12 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.