Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Staatsblad 2018, 234) in werking getreden op 1 april 2020 (Staatsblad 2019, 76)
Rb. Zeeland-West-Brabant, 10-01-2022, nr. AWB- 21, 565
ECLI:NL:RBZWB:2022:81
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
10-01-2022
- Zaaknummer
AWB- 21_565
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2022:81, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10‑01‑2022; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2023:795
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2022-0076
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0076
Uitspraak 10‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Compensatie transitievergoeding Ook in die gevallen waarbij de opzegtermijn van 2 jaar tijdens ziekte is geëindigd voor 1 juli 2015 heeft de werkgever recht op een financiële tegemoetkoming. Voor de berekening van de hoogte van de compensatievergoeding moet uitgegaan worden van de fictie dat aan het einde van de 2-jaarstermijn al recht bestond op een transitievergoeding.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/565 CRTV
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 januari 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres
gemachtigde: mr. W.J.F. Nieuwenhuis,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat het bedrag van de compensatie voor de transitievergoeding nihil is.
In het besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 november 2021.
Hierbij waren namens eiseres aanwezig haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger eiseres] . Namens het UWV heeft mr. M.S. Winkel via videobellen deelgenomen aan de zitting. Eiseres heeft ingestemd met deze wijze van deelname aan de zitting.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Overwegingen
Feiten
1. Bij eiseres was de [naam werknemer] (werknemer) in dienst. De werknemer heeft zich op 12 december 2012 ziek gemeld. De werknemer is 2 jaar ziek geweest.
Eiseres heeft geprobeerd om de werknemer te re-integreren in (passend) werk. Dit is uiteindelijk niet gelukt, waarna de arbeidsovereenkomst op 31 december 2019 is beëindigd.
Eiseres heeft een aanvraag gedaan voor compensatie van de transitievergoeding die is betaald aan de werknemer.
Met het primaire besluit is aan eiseres meegedeeld dat zij voldoet aan de voorwaarden voor compensatie. Het bedrag van de compensatie is vastgesteld op € 0,--. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil
2. In geschil is of het UWV de hoogte van de compensatie op goede gronden op nihil heeft vastgesteld.
Standpunt eiseres
3. Eiseres betwist dat de compensatie op nihil moet worden vastgesteld.Zij voert daartoe aan dat artikel 7:673e, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zo gelezen moet worden dat de compensatie wordt vastgesteld ervan uitgaande dat de wettelijke regeling van de transitievergoeding van toepassing zou zijn na het verstrijken van het wettelijk opzegverbod van twee jaar. Eiseres geeft voor die uitleg de volgende argumenten.
Eiseres wijst erop dat het standpunt van het UWV niet uitdrukkelijk in de wetsgeschiedenis is opgenomen.
Verder is het doel van de compensatieregeling om werkgevers te behoeden voor cumulatie van kosten. De wetgever heeft daarbij beoogd slapende dienstverbanden te voorkomen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de regeling voor compensatie (ook) bedoeld is voor gevallen waarbij het opzegverbod voor 1 juli 2015 is verstreken. Eiseres heeft in dit kader een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
Eiseres voert verder aan dat de maximering van de hoogte van de compensatie is opgenomen om misbruik te voorkomen. Met de maximering is niet beoogd om alle gevallen waarin het wettelijk opzegverbod voor 1 juli 2015 is verstreken uit te sluiten van compensatie.
Eiseres heeft verder nog gesteld dat zij voor 1 juli 2015 nog niet tot ontslag had kunnen overgaan omdat de werknemer nog aan het re-integreren was.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat een compensatie wordt verstrekt van € 63.300,68.
Standpunt UWV
4. Het UWV stelt dat eiseres recht heeft op compensatie, maar dat deze op € 0,- moet worden vastgesteld. Verwezen wordt naar de wettekst van artikel 7:673e, tweede lid, van het BW. Volgens dit tweede lid kan de vergoeding niet meer bedragen dan wat de werkgever aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn op de dag nadat het opzegverbod van 2 jaar is verstreken. Die datum ligt in dit geval voor 1 juli 2015, Op die datum bestond nog geen recht op transitievergoeding, omdat de Wet werk en zekerheid (Wwz) pas op 1 juli 2015 in werking is getreden. Omdat dit tweede lid duidelijk is, is er geen ruimte om tot duiding van de wettekst te komen. Dit zou slechts anders zijn als uit de wetsgeschiedenis overduidelijk blijkt dat de werkgever een andere bedoeling had dan volgt uit de wettekst. Daarvan is nu geen sprake volgens het UWV. Uit de parlementaire stukken kan niet worden afgeleid dat het de bedoeling was om ook in de situatie dat de 2-jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015 een compensatie te geven.
Bevoegdheid rechtbank
5. Eiseres is gevestigd te [plaatsnaam] . Dit betekent dat rechtbank Gelderland bevoegd is te oordelen over het beroep van eiseres. Dit is echter pas kort voor de zitting onderkend. Uit proceseconomische overwegingen en met instemming van partijen zal de rechtbank het beroep toch inhoudelijk behandelen.
Wettelijk kader
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.
Beoordeling rechtbank
7. Werkgevers zijn vanaf de invoering van de Wwz per 1 juli 2015 in beginsel een transitievergoeding verschuldigd bij, kort gezegd, beëindiging van een dienstverband na die datum (artikel 7:673 van het BW). Dat geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig (ten minste 2 jaar) arbeidsongeschikt zijn en voor wie op de werkgever geen loondoorbetalingsverplichting meer rust, de zogenoemde slapende dienstverbanden.
Met artikel 7:673e van het BW is voorzien in een compensatie voor deze door de werkgever betaalde transitievergoeding1.. Volgens het overgangsrecht is aan deze bepaling terugwerkende kracht toegekend voor arbeidsovereenkomsten die zijn beëindigd of niet voortgezet op of na 1 juli 2015.
8. Niet in geschil is dat eiseres voldoet aan de voorwaarden van het eerste lid van artikel 7:673e van het BW om in aanmerking te komen voor compensatie van de door haar aan haar werknemer betaalde transitievergoeding.
Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van het bepaalde in artikel 7:673e, tweede lid, van het BW betreffende de hoogte van de compensatie. In dit geval is het opzegverbod van 2 jaar geëindigd voor 1 juli 2015, toen er nog geen recht op transitievergoeding bestond. In deze procedure gaat het met name om de vraag of dit artikel zo gelezen moet worden dat in dat geval de hoogte van de compensatie op nihil moet worden gesteld.
9. De rechtbank stelt vast dat artikel 7:673e, tweede lid, van het BW op zich duidelijk is geformuleerd. Letterlijke lezing van de tekst onderschrijft het standpunt van het UWV. De rechtbank ziet echter ruimte voor uitleg van deze bepaling. Het tweede lid kan namelijk niet los worden gezien van het bepaalde in artikel 7:673e, eerste lid, onder a, van het BW. In deze bepaling is de doelgroep die in aanmerking komt beschreven. Kort gezegd komt deze bepaling erop neer dat als een transitievergoeding bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt betaald aan een arbeidsongeschikte werknemer waarbij het wettelijk opzegverbod van 2 jaar wegens ziekte is verstreken, de werkgever in aanmerking komt voor vergoeding. In dit eerste lid worden werkgevers waarbij de periode van 2 jaar is verlopen voor 1 juli 2015 niet uitgesloten van de doelgroep. Was het de bedoeling van de wetgever geweest deze groep categoraal uit te sluiten, dan had het voor de hand gelegen dat dit expliciet opgenomen zou zijn in het eerste lid. Nu dat niet is gedaan, en ook in het overgangsrecht (artikel VI) niet een dergelijke beperking is opgenomen, kan het tweede lid op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. De rechtbank zal daarom bij de uitleg van het tweede lid ook de bedoeling van de wetgever betrekken.
10. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bedoeling van de compensatieregeling is om slapende dienstverbanden te voorkomen2.. Daarbij heeft de wetgever overwogen dat het als niet rechtvaardig kan worden ervaren dat bij een ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid (waarbij veelal 2 jaar loon is doorbetaald en re-integratiekosten zijn gemaakt) er nogmaals kosten in de vorm van een transitievergoeding moeten worden gemaakt3.. De rechtbank stelt vast dat ook de gevallen waarbij de 2-jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015 binnen deze doelstelling vallen.
Uit de wetsgeschiedenis is verder niet op te maken dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de gevallen waarbij de opzegtermijn van 2 jaar al is verstreken voor 1 juli 2015 niet in aanmerking te brengen voor een compensatie. Integendeel, in de kamerbrief van 16 oktober 2020 is opgenomen dat de regeling ook voor ‘oude’ gevallen geldt. Onder ‘oude’ gevallen verstaat de minister die gevallen waarbij een transitievergoeding is betaald tussen 1 juli 2015 en 1 april 2020 na een ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.4.Daarbij is geen onderscheid gemaakt in situaties waarbij de 2-jaarstermijn voor of na 1 juli 2015 is verstreken. Ook uit de kamerbrief van 13 december 2019, waarin de minister zijn oproep aan werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen herhaalt, is op te maken dat de regeling ook geldt voor die gevallen waarbij de 2-jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015. In deze brief is tevens gesteld dat bij de totstandkoming van de regeling ervan is uitgegaan dat slapende dienstverbanden zo snel mogelijk na het verstrijken van het opzegverbod beëindigd zouden worden en dat de daarbij betaalde vergoeding gecompenseerd wordt5.. Deze oproep om tot een einde van slapende dienstverbanden te komen kan niet anders worden gezien dan een oproep aan alle werkgevers waar nog zogenaamde slapende dienstverbanden voorkomen.
Uit de wetsgeschiedenis maakt de rechtbank dan ook op dat ook die gevallen waarbij de 2jaarstermijn is verstreken voor 1 juli 2015 voor financiële compensatie in aanmerking moeten komen. Dat doel wordt niet bereikt door deze werkgevers wel een recht toe te kennen, maar de hoogte daarvan op nihil vast te stellen.
11. Bij de berekening van de hoogte van de compensatie is een aantal beperkingen opgenomen. Een van die beperkingen is de maximering van de compensatie tot het bedrag waarop een werknemer recht zou hebben op de dag dat de loondoorbetalingsplicht na 2 jaar opzegverbod eindigt (artikel 7:673e, tweede lid, van het BW). Letterlijke lezing leidt volgens het UWV tot een compensatie van € 0,- in het geval voornoemde dag ligt voor 1 juli 2015, omdat op die dag nog geen verschuldigdheid van transitievergoeding bestond. Naar het oordeel van de rechtbank is in elk geval duidelijk dat met de maximering van het tweede lid wordt beoogd om bij de bepaling van de hoogte van de compensatie de periode na de dag waarop het opzegverbod van 2 jaar verstrijkt, niet mee te tellen. Zo heeft de wetgever expliciet overwogen dat de periode waarin de loondoorbetalingsplicht na die 2 jaar doorloopt vanwege bijvoorbeeld een opgelegde loonsanctie niet meetelt6.. Met deze maximering is ook beoogd om misbruik te voorkomen (door het dienstverband langer slapend te houden en daardoor een hogere vergoeding te ontvangen).7.
12. De letterlijke tekst van voornoemd tweede lid druist naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar in tegen de kennelijke bedoeling van de wetgever zoals hiervoor onder 10 en 11 overwogen, waardoor overwegende betekenis moet worden toegekend aan die kennelijke bedoeling8.. Daarom moet de maximering van het tweede lid naar het oordeel van de rechtbank (enkel) gelezen worden als een peilmoment voor het bepalen van de in acht te nemen lengte van het dienstverband bij de berekening van de hoogte van de vergoeding en niet als een beperking van (de kring van gerechtigden op) de financiële compensatie op zich. Zou de uitleg van het UWV gevolgd worden, dan betekent dit dat het tweede lid feitelijk neerkomt op een beperking van de doelgroep zoals opgenomen in het eerste lid. Dit zou een categorale uitsluiting van een bepaalde groep van ‘oude’ gevallen met zich brengen. Dat dit de bedoeling is volgt niet uit de wetsgeschiedenis of het overgangsrecht. Uitsluiting van die groep zou afbreuk doen aan het doel van de wetgever om slapende dienstverbanden te beëindigen en voorkomen zonder dat werkgevers nogmaals kosten (in de vorm van een transitievergoeding) moeten maken. De rechtbank zal het tweede lid dan ook zo uitleggen dat de hoogte van de transitievergoeding berekend moet worden, rekening houdend met de fictie dat er op het moment van het einde van de 2-jaarstermijn ook al een transitievergoeding verschuldigd zou zijn. Dit betekent dat het UWV op onjuiste gronden de compensatie op nihil heeft gesteld.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, voor zover daarbij besloten is de compensatie op nihil te stellen. Omdat het beroep alleen om deze reden al gegrond zal worden verklaard, hoeven de overige beroepsgronden niet meer besproken te worden.
Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen over de hoogte van de compensatie, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank verwacht niet dat er verder over de hoogte van de compensatie nog een geschil zal bestaan. Daarom zal geen bestuurlijke lus worden toegepast. Overigens is inmiddels gebleken dat het UWV hoger beroep heeft aangetekend tegen een soortgelijke uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het ligt in de lijn der verwachting dat het UWV ook in deze zaak hoger beroep zal aantekenen. Een bestuurlijke lus is dan geen efficiënte manier om de zaak af te doen.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de compensatie op nihil is gesteld;
- -
draagt het UWV op binnen vier weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,00 aan eiseres te vergoeden;
- -
veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, en mr. G.M.J. Kok en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 10 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage wettelijk kader
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:670 eerste lid, onder a De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.
Artikel 7:673 eerste lid, onder a De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst: 1° door de werkgever is opgezegd; 2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of 3° na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan, die tussentijds kan worden opgezegd en ingaat na een tussenpoos van ten hoogste zes maanden.
Artikel 7:673e
eerste lid, onder a
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1°. is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; of
2°. van rechtswege is geëindigd en de werknemer op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wegens ziekte of gebreken niet in staat was de bedongen arbeid te verrichten;
tweede lid
De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.
Overgangsbepaling van de wet van 11 juli 2018
Artikel VI, tweede lid
Artikel 673e van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is ook van toepassing, indien de arbeidsovereenkomst is beëindigd of niet is voortgezet op of na 1 juli 2015.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 10‑01‑2022
Bijvoorbeeld kamerstukken II, 2017-2018, 34.699, nr. 6, blz. 2
Kamerstukken II, 2019-2020, nr. 8, blz. 4 en 5