FED 2022/45
De aftrekbeperking van art. 3.16, lid 4, Wet IB 2001 inzake de door de partner van de ondernemer genoten beloning levert geen ongelijke behandeling op.
HR 18-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:273, m.nt. prof. dr. M.J.G.A.M. Weerepas
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 februari 2022
- Magistraten
Mrs. Van Hilten, Punt, Feteris, Cools, Van Eijsden
- Zaaknummer
20/00058
- Noot
prof. dr. M.J.G.A.M. Weerepas
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS641979:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Inkomstenbelasting / Winst
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑02‑2022
ECLI:NL:HR:2022:273, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑02‑2022
ECLI:NL:PHR:2020:621, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑06‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 19‑06‑2020
- Wetingang
Art. 3.16 lid 4 Wet IB 2001
Essentie
De aftrekbeperking van art. 3.16, lid 4, Wet IB 2001 inzake de door de partner van de ondernemer genoten beloning levert geen ongelijke behandeling op.
Samenvatting
Belanghebbende dreef in 2014 tot en met 2016 een eenmanszaak. De echtgenote van belanghebbende verrichtte af en toe werkzaamheden ten behoeve van de onderneming. Voor die werkzaamheden kreeg zij jaarlijks een vergoeding van € 1500. De vergoeding is door belanghebbende als vrijwilligersvergoeding in de zin van art. 2, lid 6, Wet LB 1964 in mindering gebracht bij het bepalen van de winst uit onderneming. De Hoge Raad oordeelt dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.