Rb. Utrecht, 30-07-2010, nr. 16/994031-10, nr. 16/994032-10
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8673
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
30-07-2010
- Magistraten
Mrs. A.J.P. Schotman, L.M.G. de Weerd, Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn
- Zaaknummer
16/994031-10
16/994032-10
- LJN
BN8673
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8673, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 30‑07‑2010
Uitspraak 30‑07‑2010
Mrs. A.J.P. Schotman, L.M.G. de Weerd, Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn
Partij(en)
Beschikking van de meervoudige raadkamer in strafzaken, op de op 6 juli 2010 ter griffie van deze rechtbank ingekomen klaagschriften, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, van
[klager 1] (notaris),
geboren op [1953],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
domicilie kiezende aan de Oostmaaslaan 71 te Rotterdam, ten kantore van zijn raadsman, mr. H.W.A.A. Jong,
(hierna te noemen: klager 1)
en
[klager 2] (kandidaat-notaris),
geboren op [1976],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
domicilie kiezende aan de Oostmaaslaan 71 te Rotterdam, ten kantore van zijn raadsvrouwe, mr. E. Benhaim,
(hierna te noemen: klager 2).
De klaagschriften strekken tot opheffing van het beslag op de op 28 mei 2010, 31 mei 2010 en 14 juni 2010 in beslag genomen stukken, alsmede op de verzegelde e-mail genoemd in het faxbericht van de officier van justitie aan de rechter-commissaris d.d. 30 juni 2010 (voor zover sprake was van inbeslagneming), met last tot teruggave aan klagers.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van voornoemde klaagschriften en van een afschrift van de volgende stukken uit het dossier in de strafzaak tegen klagers als verdachten:
- —
het proces-verbaal van de FIOD, te weten AH-052, gedateerd 11 mei 2010;
- —
de vordering doorzoeking ter inbeslagneming van 19 mei 2010;
- —
de beslissing (doorzoeking van een pand — artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering) gedateerd 21 mei 2010 van de rechter-commissaris te Utrecht;
- —
het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming op 28 mei 2010 van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam met als bijlagen een brief d.d. 7 juni 2010 van mr. H.W.A.A. de Jong (raadsman van [klager 1]) en een e-mail d.d. 8 juni 2010 van mr. E.M. Havik, rechter-commissaris te Rotterdam;
- —
het proces-verbaal van de FIOD, te weten AH-053 gedateerd 1 juni 2010 met zes bijlagen;
- —
het proces-verbaal van bevindingen op 15 juni 2010 van de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam;
- —
de koopovereenkomst en de akte van levering inzake een perceel grond en een tijdelijke loods gelegen aan de [adres];
- —
het proces-verbaal van de FIOD, te weten V01-5a gedateerd 29 maart 2010;
- —
het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 1] op 16 maart 2010, te weten G-13-01;
- —
het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 2] op 16 maart 2010, te weten G30-01;
- —
het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 3], op 16 maart 2010, te weten G-32 ;
- —
het proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige 4] op 30 maart 2010, te weten G-33-01.
De klaagschriften zijn behandeld in openbare raadkamer op 9 juli 2010.
Gehoord zijn de raadsman mr. De Jong en raadsvrouwe mr. Benhaim van klagers en de officier van justitie. De raadsvrouwe heeft zich ter zitting aangesloten bij het pleidooi van mr. De Jong. Klagers zijn, alhoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de onderhavige klaagschriften uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
- a.
Op 16 oktober 2007 heeft [bedrijf 1], vertegenwoordigd door [betrokkene 1], een perceel grond en een tijdelijke loods gelegen aan de [adres] te Baarn tegen een koopsom van € 4.000.000,= gekocht van [bedrijf 2], gevestigd te Eemnes en [getuige 2]. In de koopakte van 16 oktober 2007 is opgenomen: ‘Verkoper werkt mee aan een constructie om de levering van het bouwterrein te laten plaatsvinden in de BTW-sfeer. De koopsom van de tijdelijke loods is belast met overdrachtsbelasting’. [getuige 3] van [bedrijf 3] heeft bemiddeld tussen verkopers en koper.
- b.
Op 28 december 2007 heeft [bedrijf 1] het perceel grond bij notariële akte verkregen. Ten behoeve van de levering is het perceel gesplitst in twee delen: de grond waarop zich de tijdelijke loods bevond en de overige grond. In de notariële akte is de overige grond aangemerkt als bouwterrein als bedoeld in artikel 11, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968.
- c.
Klagers worden ervan verdacht in het kader van de uitoefening van hun ambt zich samen met een ander of anderen schuldig te hebben gemaakt aan valsheid in een geschrift door in strijd met de waarheid in de notariële akte te laten opnemen dat het verkochte perceel een bouwterrein is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en samen met een ander danwel alleen het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte voor de overdrachtsbelasting.
- d.
Op 28 juli 2009 zijn door de Belastingdienst op basis van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) alle e-mailbestanden van de [bedrijf 3] opgevraagd. Op 4 en 5 november 2009 heeft [bedrijf 3] de door de Belastingdienst opgevraagde e-mailberichten, in het kader van controle, opgeslagen op 4 dvd's en aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Deze 4 dvd's zijn in beslaggenomen op vordering van de Officier van Justitie. Na onderzoek door de FIOD-ECD zijn 25 documenten van de dvd's geprint. Van deze 25 documenten betroffen er 24 geen correspondentie met geheimhouders. Eén document is achtergehouden. Deze is op 25 mei 2010 verzegeld aan de Officier van Justitie toegezonden.
- e.
Op 12 mei 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris in het belang van het onderzoek het pand van klagers, het notariskantoor, zal doorzoeken.
- f.
Op 28 mei 2010 heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam een doorzoeking ter inbeslagneming op het kantooradres van klagers verricht. De rechter-commissaris was daarbij onder andere vergezeld van de plaatsvervangend voorzitter van de Ring van Notarissen, mr. J.C. Kuiken.
- g.
De rechter-commissaris heeft bij aanvang medegedeeld dat klager 1 en klager 2 door het openbaar ministerie als verdachten werden aangemerkt. De rechter-commissaris heeft klager 2 de cautie gegeven. Klager 1 was op het moment van doorzoeking niet aanwezig op kantoor. De officier van justitie heeft kort de aard van de verdenking uiteengezet. De plaatsvervangend voorzitter van de Ring van Notarissen heeft klager 2 gewezen op zijn beroepsgeheim en het daarmee samenhangende verschoningsrecht. De vertegenwoordigers van het notariskantoor hebben telefonisch contact gehad met mr. H.W.A.A. de Jong van advocatenkantoor Sjöcrona-Van Stigt, die zich na enige tijd bij het gezelschap voegde, vergezeld door mr. E. Benhaim.
- h.
Mr. De Jong heeft namens mrs. [klager 1] en [klager 2] medegedeeld dat zij onder verwijzing naar hun beroepsgeheim en verschoningsrecht uitlevering van de gevraagde stukken en digitaal opgeslagen gegevens weigerden. De rechter-commissaris heeft van deze weigering nota genomen en heeft medegedeeld dat die stukken en digitale data in beslag genomen zouden worden, in een verzegelde envelop, en naar het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Utrecht zullen worden gezonden, alwaar zij in een kluis zullen worden bewaard in afwachting van de uitkomst van een eventuele beklagprocedure. Vervolgens is —onder uitdrukkelijk bezwaar— medewerking verleend aan de inbeslagneming.
- i.
Bij de doorzoeking zijn een USB-stick waarop het gescande dossier met betrekking tot de transactie van 28 december 2007 is geplaatst en een print, die volledig overeenstemt met de bestanden die op de USB-stick zijn geplaatst, in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn in een envelop gedaan, die vervolgens is verzegeld.
- j.
Op 31 mei 2010 heeft mr. Benhaim namens mrs. [klager1] en [klager 2] een originele akte van levering aan de rechter-commissaris overhandigd. De rechter-commissaris heeft dit stuk in beslag genomen, in een envelop gestopt en heeft die envelop vervolgens verzegeld. Het stuk is samen met de op 28 mei 2010 in beslag genomen stukken en gegevensdrager overgedragen aan het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Utrecht, waar het wordt bewaard in afwachting van de uitkomst van een eventuele beklagprocedure.
- k.
Op 14 juni 2010 heeft mr. Benhaim aan de rechter-commissaris enkele stukken die op de zaak betrekking hebben, overhandigd. De rechter-commissaris heeft deze stukken in ontvangst genomen en vastgesteld dat zij relevant zijn voor de onderhavige zaak en onder het verschoningsrecht vallen. Vervolgens heeft de rechter-commissaris de stukken in een verzegelde envelop gedaan. De stukken zijn gevoegd bij de stukken die eerder naar het kabinet rechter-commissaris van de rechtbank Utrecht zijn gezonden.
- l.
Klagers hebben op 6 juli 2010 een klaagschrift tegen de inbeslagneming ingediend, waarbij zij de rechtbank hebben verzocht te bepalen dat het beslag op de in dat klaagschrift genoemde stukken wordt opgeheven, met last tot teruggave aan klagers.
- m.
Tijdens de behandeling van de onderhavige klaagschriften is voorts gesproken over een verzegeld e-mailbericht dat de officier van justitie blijkens een —niet in deze procedure overgelegd— faxbericht van 30 juni 2010 aan de rechter-commissaris heeft toegezonden. Dit e-mailbericht heeft de rechter-commissaris eveneens bewaard in afwachting van de uitkomst van een eventuele beklagprocedure.
Overwegingen
1.
Klagers hebben zich — kort samengevat — op het standpunt gesteld dat de inbeslagneming onrechtmatig is, omdat:
- —
klager 1 de toets of de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vallen niet heeft kunnen verrichten wegens diens afwezigheid ten tijde van de doorzoeking;
- —
de rechter-commissaris niet heeft getoetst of er redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat het oordeel van klager 2 en de plaatsvervangend voorzitter van de Ring van Notarissen dat de inhoud van de in beslag genomen stukken valt onder het aan klagers toekomende verschoningsrecht onjuist is;
- —
geen redelijk vermoeden van schuld bestaat dat klagers zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige strafbare feiten en
- —
geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor het belang van waarheidsvinding dient te prevaleren boven de geheimhoudingsplicht van klager.
2.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de inbeslagneming rechtmatig is geschied, dat een verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit bestaat en sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Het beklag dient ongegrond te worden verklaard en van de inbeslaggenomen stukken kan kennis worden genomen, aldus de officier van justitie.
3.
De raadsman heeft verzocht om ook een beslissing te nemen over de inbeslagname van de verzegelde e-mail, ook al betreft dit formeel een beslag door de officier van justitie. De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd hiertegen geen bezwaar te hebben.
4.
Nu zowel de raadsman als de officier van justitie zich op het standpunt hebben gesteld om de verzegelde e-mail te behandelen, als ware het door de rechter-commissaris in beslag genomen, zal deze e-mail worden meegenomen bij de beoordeling.
5.
De klaagschriften zijn tijdig ingediend en zijn in zoverre ontvankelijk.
6.
Er dient vervolgens te worden beoordeeld of de inbeslagneming van de (digitale) stukken rechtmatig is geweest.
7.
De raadsman heeft in de eerste plaats erop gewezen dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2002, NJ 2002, 439, het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. In het onderhavige geval heeft de protocolhouder, te weten klager 1, deze toets in het geheel niet kunnen verrichten, nu hij ten tijde van de doorzoeking niet op kantoor aanwezig was. Reeds op grond hiervan moet de inbeslagneming als onrechtmatig worden aangemerkt, aldus de raadsman.
8.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat de klager 1 niet aanwezig was op het notariskantoor ten tijde van de doorzoeking en inbeslagneming, niet met zich meebrengt dat de inbeslagneming als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Klager 1 is door zijn afwezigheid niet in zijn belangen geschaad. Klager 2 heeft tezamen met de Ringvoorzitter immers geconcludeerd dat de stukken onder het verschoningsrecht vallen. Daarbij komt dat klager 1 achteraf nog kon toetsen of de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vielen, nu de op de digitale gegevensdrager geplaatste stukken op kantoor zijn achtergebleven. Klager 1 heeft zijn standpunt ter terechtzitting via zijn raadsman kenbaar kunnen maken.
9.
In artikel 98, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt bepaald dat bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering geen brieven of andere geschriften in beslag worden genomen tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, tenzij zij hiervoor toestemming hebben gegeven. Zoals hierboven reeds is overwogen, hebben klagers geen toestemming gegeven tot inbeslagname.
10.
De rechtbank stelt voorop dat klagers in hun hoedanigheid van notaris verschoningsgerechtigden zijn als bedoeld in artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering. Nu er, zoals de raadsman heeft betoogd, geen aanwijzing is voor het tegendeel, moet ervan worden uitgegaan dat de geheimhoudingsplicht van klagers zich uitstrekt tot de onder hun in beslag genomen stukken. Dit standpunt dient te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de onjuistheid daarvan.
11.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter-commissaris in het geheel niet heeft getoetst of er redelijkerwijs twijfel bestaat aan de juistheid van het oordeel van klager 2 en de plaatsvervangend voorzitter van de Ring van Notarissen dat de inhoud van de in beslag genomen stukken onder het aan klagers toekomende verschoningsrecht valt. De rechter-commissaris is blijkens het proces-verbaal van doorzoeking na kennisneming van de weigering, direct over gegaan tot inbeslagneming van de stukken en digitale data. Reeds daarom kan volgens de raadsman geen sprake zijn van enige gerechtvaardigde inbreuk op het verschoningsrecht.
12.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechter-commissaris twijfelt aan het oordeel dat de inbeslaggenomen stukken onder het verschoningsrecht vallen. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat de rechter-commissaris van oordeel was dat deze stukken inderdaad onder het verschoningsrecht vallen. Anders dan de raadsman op dit punt kennelijk betoogt, volgt hieruit niet dat de inbeslagneming onrechtmatig is. Er kan immers sprake zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. In het proces-verbaal ligt besloten dat er naar het oordeel van de rechter-commissaris sprake was van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
13.
Het verschoningsrecht van de verschoningsgerechtigde, in dit geval een notaris, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt — ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd, — moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een verschoningsgerechtigde zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. Dergelijke omstandigheden kunnen aanwezig zijn indien de verschoningsgerechtigde verdacht wordt van een zeer ernstig misdrijf.
14.
De raadsman heeft aangevoerd dat in het onderhavige geval niet een op feiten en omstandigheden gebaseerd redelijk vermoeden van schuld aanwezig is. Uit het dossier blijkt niet van een bewust onterechte kwalificatie als bouwgrond, nog van enige rol daarin van klagers. Hiervoor heeft de raadsman gewezen op een vijftal specifieke feiten en omstandigheden, zoals neergelegd in de pleitnota. Daarbij komt volgens de raadsman dat het nog maar de vraag is of het oordeel van de FIOD dat geen sprake zou zijn van bouwgrond juist is. Klagers stellen zich op het standpunt dat zij hebben voldaan aan alle onderzoeksplichten en dat zij mogelijk zijn misleid. Klagers worden volgens de raadsman dan ook ten onrechte als verdachte aangemerkt. Mocht de verdenking terecht aanwezig zijn, dan blijkt niet van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht. Het enkele feit dat jegens de notaris een verdenking is, is onvoldoende om te spreken van zeer uitzonderlijke omstandigheden, aldus de raadsman.
15.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdenking jegens klagers terecht is. Er staat vast dat het geen bouwgrond betreft, nu er geen bewerkingen zijn uitgevoerd. De verantwoordelijkheid van de notaris voor aangifte van de overdrachtsbelasting, het feit dat enkele maanden eerder de grond niet als bouwgrond was geleverd en het feit dat de loods afzonderlijk van de grond werd geleverd, maakt dat de klagers hadden moeten onderzoeken of het in het onderhavige geval daadwerkelijk bouwgrond als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968 betrof. Er kan op dit moment niet worden nagegaan of klagers aan alle onderzoeksplichten hebben voldaan, zoals klagers hebben gesteld, zodat kennisneming van de inbeslaggenomen stukken noodzakelijk is, aldus de officier van justitie.
16.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Klagers worden ervan verdacht in het kader van de uitoefening van hun ambt ernstige strafbare feiten te hebben begaan. De verdenking bestaat hierin dat klagers een notariële akte zouden hebben opgemaakt, waarin in strijd met de waarheid is opgenomen dat bouwgrond is geleverd. Daarnaast worden zij ervan verdacht samen met een ander opzettelijk onjuiste aangifte Overdrachtsbelasting te hebben gedaan. Door de handelwijze van klagers zou de fiscus benadeeld zijn, nu over de levering opzettelijk € 158.260,= te weinig overdrachtsbelasting zou zijn aangegeven.
17.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt niet toereikend is om doorbreking van het verschoningsrecht te rechtvaardigen. Uit het onderzoek in raadkamer is in onvoldoende mate komen vast te staan dat klagers opzettelijk —al dan niet in voorwaardelijke zin— valselijk een akte hebben opgemaakt dan wel een onjuiste belastingaangifte hebben gedaan. Uit de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan hooguit het vermoeden rijzen dat klagers onzorgvuldig zijn geweest inzake hun onderzoeksplicht die voortvloeit uit artikel 18 van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 juncto artikel 21a van de Uitvoeringsregeling Algemene Wet inzake rijksbelastingen 1994.
18.
De rechtbank onderkent dat, zoals in het standpunt van de officier van justitie ligt besloten, de mogelijkheid bestaat dat klagers in samenspraak met en ten behoeve van koper opzettelijk valselijk een akte hebben opgemaakt en dat kennisname van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken op dat punt duidelijkheid zou kunnen verschaffen. Het enkele feit dat deze mogelijkheid denkbaar is rechtvaardigt echter bij het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen niet dat het verschoningsrecht wordt doorbroken ten behoeve van de waarheidsvinding.
19.
Het een en ander brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het maatschappelijk belang van waarheidsvinding, waaronder het belang tot opheldering over de rol van anderen, dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang van respecteren van de geheimhoudingsplicht van klagers.
20.
De rechtbank concludeert dat het door klagers gedane beroep op hun verschoningsrecht in de weg had moeten staan aan het bevel tot uitlevering en aan de inbeslagneming van de desbetreffende stukken door de rechter-commissaris, zodat het beslag onrechtmatig is en de inbeslaggenomen stukken aan klagers moeten worden teruggegeven.
21.
De rechtbank zal het beklag gegrond verklaren.
22.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 98, 125l, 218 en 552a van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing
De rechtbank:
- —
verklaart de beklagen gegrond;
- —
gelast de teruggave van het inbeslaggenomene aan klagers, te weten de op 28 mei 2010, 31 mei 2010 en 14 juni 2010 in beslag genomen (digitale) stukken, alsmede de verzegelde e-mail, genoemd in het faxbericht van de Officier van Justitie aan de Rechter-Commissaris d.d. 30 juni 2010.
Deze beslissing is gewezen door mr. mr. A.J.P. Schotman, voorzitter en L.M.G. de Weerd en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek en L. van der Lustgraaf, griffiers en uitgesproken op 30 juli 2010.
Mr. De Weerd, mr. N.H.M. van Ek en L. van der Lustgraaf zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mee te ondertekenen.