HR, 01-12-2009, nr. 07/13181
ECLI:NL:HR:2009:BK4866
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-12-2009
- Zaaknummer
07/13181
- LJN
BK4866
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK4866, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK4866
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht “bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen” en verzuim toepassing art. 27.1 Sr.
1 december 2009
Strafkamer
nr. 07/13181
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 september 2007, nummer 20/002289-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Moszkowicz, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf en tot verwerping van het beroep voor het overige, mits de Hoge Raad het in het zesde middel geconstateerde verzuim corrigeert.
2. Beoordeling van het derde middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de ten aanzien van het onder 6, tweede gedachtestreepje, bewezenverklaarde feit gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat het in de bewezenverklaring genoemde faxbericht bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 6, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 mei 2002 tot en met 11 augustus 2004 te Breda, meermalen, een faxbericht of een overeenkomst of een factuur, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte:
(...)
- in januari 2004 valselijk een faxbericht opgemaakt voor [A] Groep ter attentie van [betrokkene 1], waarin valselijk, in strijd met de waarheid was opgenomen dat [B], althans verdachte: "over twee en een halve week kan beginnen met de facturatie van de eerste 32.000 abonnementen",
(...)
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Verdachte (het hof begrijpt: [verdachte]) heeft teneinde een financiering te verkrijgen in een faxbericht aan [A] groep vermeld dat hij over 2,5 week kan beginnen met de facturatie van de 32.000 abonnementen. Deze abonnementen zijn niet afgesloten en er kan ook niet gefactureerd worden.
Door mij, verbalisant, is op 20 september 2004 telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 1]. Hij verklaarde de betreffende fax op 23 januari 2004 te hebben ontvangen en dat te kunnen zien aan de faxkopregel. [Betrokkene 1] heeft mij een kopie van de fax toegezonden en de fax is dezelfde als D-123."
b. een kopie van een brief van 19 maart 2004, als bijlage D-123 gevoegd bij voormeld proces-verbaal, afkomstig van [B] BV en ondertekend door de verdachte en gericht aan [A] Groep ter attentie van [betrokkene 1], voor zover inhoudende:
"Over 2,5 weken kan ik beginnen met de facturatie van de eerste 32.000 abonnementen."
c. een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"(Verbalisanten: We tonen je een brief d.d. 19 maart 2004 van [B] aan [A] groep, ondertekend door jou (D-123), en waarin staat dat je over 2,5 week kan beginnen met de facturatie van de 32.000 abonnementen. Hoe kan het dat je dit schrijft als je geen klanten hebt om aan te factureren en dat je op 19 maart 2004 niet eens meer beschikt over de computers en de bestanden?)
Ik heb inderdaad geen klanten. Dus kan ik niet zeggen dat ik ging factureren. Als je me zegt dat dit briefje vals is opgemaakt, is het wel waar wat je zegt. De bedoeling van deze brief is een financiering te krijgen van de [A] groep. Ik heb deze brief op kantoor aan [a-straat 1] (het hof begrijpt: te [plaats]) opgemaakt op mijn laptop. Ik heb deze brief in januari 2004 naar [betrokkene 1] gefaxt."
2.3. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het faxbericht van de verdachte, dat in strijd met de waarheid inhoudt dat de verdachte twee en een halve week na verzending van die fax kon beginnen met factureren, bestemd was om tot bewijs van zijn (toekomstige) solvabiliteit te dienen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.4. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het zesde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr, nu het Hof bij het opleggen van de gevangenisstraf niet heeft bevolen dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht.
3.2. De stukken houden in dat de verdachte op 11 augustus 2004 in verzekering is gesteld en op 14 augustus 2004 is heengezonden. Het Hof heeft evenwel nagelaten art. 27, eerste lid, Sr in acht te nemen, voor zover het deze inverzekeringstelling betreft. Het middel is dus gegrond.
De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, doen wat het Hof had behoren te doen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover daarbij is verzuimd toepassing te geven aan art. 27 Sr;
vermindert de opgelegde gevangenisstraf in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf van zeventien maanden, in mindering zal worden gebracht de tijd welke de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de bestreden uitspraak in verzekering heeft doorgebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 1 december 2009.