Deze handtekening lees ik als “vJHall”.
HR, 29-03-2016, nr. 15/02117
ECLI:NL:HR:2016:516, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2016
- Zaaknummer
15/02117
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:516, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:149, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:149, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑02‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:516, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2015
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 327 Sv. Art. 80a RO. Het door het Hof (partieel) bevestigde vonnis is aangetekend in een p-v ttz. dat niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend, zodat het rechtskracht mist. Zoals in de conclusie van de AG onder 10 is uiteengezet kan dit verzuim blijkens bij de Pr ingewonnen nadere informatie niet worden hersteld. E.e.a. brengt mee dat het o.ttz. in e.a. en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden. Het vonnis van de Pr leende zich derhalve niet voor (partiële) bevestiging door het Hof. In aanmerking genomen evenwel dat het p-v ttz. in h.b. enerzijds inhoudt dat aldaar het woord tot verdediging is gevoerd door een door de verdachte daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat en anderzijds niet inhoudt dat aldaar beroep is gedaan op voormelde nietigheid, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd. Gelet daarop is de HR van oordeel dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De HR zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
29 maart 2016
Strafkamer
nr. S 15/02117
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 17 november 2014, nummer 23/004006-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel klaagt dat de bestreden uitspraak nietig is aangezien het door het Hof (partieel) bevestigde vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Amsterdam is aangetekend in een proces-verbaal dat niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend.
2.2.1.
Het in het middel bedoelde proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"Tegenwoordig:
mr. J.M. van Hall, politierechter
en mr. D. West, griffier.
(...)
De politierechter die dit vonnis heeft gewezen, is niet meer aan de strafsector van de Rechtbank Amsterdam verbonden en buiten staat dit proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de griffier, alsmede voor gezien getekend door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter van de Afdeling Publiekrecht van de Rechtbank Amsterdam, tevens aangewezen als politierechter.
(...)
De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen."
Voorts bevat het proces-verbaal een onleesbare handtekening en de handgeschreven aantekening "gezien 4.8.14".
2.2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Politierechter partieel bevestigd met aanvulling van de gronden. De verdachte is - kort gezegd - ter zake van 1. en 2. mishandeling, meermalen gepleegd en 3. vernieling, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
"Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de toewijzing van de wettelijke rente over de vordering van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de in hoger beroep gevoerde verweren zal bespreken en daarop zal beslissen en de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen waar nodig zal aanvullen als hierna weergegeven."
2.3.
Art. 327 Sv luidt als volgt:
"Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en (...) onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt."
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg is niet vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv, zodat het rechtskracht mist. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10 is uiteengezet kan dit verzuim blijkens bij de Politierechter ingewonnen nadere informatie niet worden hersteld. Een en ander brengt mee dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden. Het vonnis van de Politierechter leende zich derhalve niet voor (partiële) bevestiging door het Hof.
2.5.
In aanmerking genomen evenwel dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep enerzijds inhoudt dat aldaar het woord tot verdediging is gevoerd door een door de verdachte daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat en anderzijds niet inhoudt dat aldaar beroep is gedaan op voormelde nietigheid, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd. Gelet daarop is de Hoge Raad van oordeel dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2016.
Conclusie 02‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 327 Sv. Art. 80a RO. Het door het Hof (partieel) bevestigde vonnis is aangetekend in een p-v ttz. dat niet overeenkomstig art. 327 Sv is vastgesteld en ondertekend, zodat het rechtskracht mist. Zoals in de conclusie van de AG onder 10 is uiteengezet kan dit verzuim blijkens bij de Pr ingewonnen nadere informatie niet worden hersteld. E.e.a. brengt mee dat het o.ttz. in e.a. en de naar aanleiding daarvan gewezen uitspraak aan nietigheid lijden. Het vonnis van de Pr leende zich derhalve niet voor (partiële) bevestiging door het Hof. In aanmerking genomen evenwel dat het p-v ttz. in h.b. enerzijds inhoudt dat aldaar het woord tot verdediging is gevoerd door een door de verdachte daartoe uitdrukkelijk gemachtigde advocaat en anderzijds niet inhoudt dat aldaar beroep is gedaan op voormelde nietigheid, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd. Gelet daarop is de HR van oordeel dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De HR zal daarom - gezien art. 80a RO - het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Conclusie AG: anders.
Nr. 15/02117 Zitting: 2 februari 2016 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 17 november 2014, met aanvulling van gronden, het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2013, waarbij de verdachte ter zake van 1 en 2. “mishandeling, meermalen gepleegd” en 3. “opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen” is veroordeeld, bevestigd behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij voor zover daarbij de wettelijke rente is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het bevestigde vonnis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg met daarin de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter niet conform het bepaalde in art. 327 Sv is ondertekend, waardoor het hof het vonnis van de politierechter niet had mogen bevestigen, hetgeen nietigheid van het bestreden arrest tot gevolg heeft.
4. Het in het middel bedoelde proces-verbaal houdt het volgende in:
“Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter op 20 augustus 2013.
Tegenwoordig:
mr. J.M. van Hall, politierechter
en mr. D. West, griffier.
(…)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
De politierechter die dit vonnis heeft gewezen, is niet meer aan de strafsector van de Rechtbank Amsterdam verbonden en buiten staat dit proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de griffier, alsmede voor gezien getekend door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter van de Afdeling Publiekrecht van de Rechtbank Amsterdam, tevens aangewezen als politierechter.
Een afschrift van de aantekening mondeling vonnis van de politierechter mr. J.M. van HalI van 20 augustus 2013 is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht en door de griffier gewaarmerkt.”
Onderaan het proces-verbaal is met pen geschreven: “De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.” Voorts bevat het proces-verbaal met een andere pen en ander handschrift de woorden: “gezien”, “4.8.14” en een handtekening of een paraaf.
5. De aantekening mondeling vonnis houdt, voor zover van belang, in:
“Uitspraak van de politierechter mr. J.M. van Hall van 20 augustus 2013, in de zaak tegen de verdachte:
Naam: [verdachte]
(...)
De politierechter,
[handtekening]”1.
6. Art. 327 Sv luidt als volgt:
“Het proces-verbaal wordt door den voorzitter of door een der rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en den griffier vastgesteld en zoo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting en in elk geval binnen den in het eerste lid van artikel 365 vermelden termijn onderteekend. Voor zoover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijne medewerking en wordt van zijne verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.”
7. Het eerdergenoemde proces-verbaal van 20 augustus 2013 houdt in dat het is vastgesteld en ondertekend door de politierechter en de griffier. Met de steller van het middel constateer ik evenwel dat, in strijd met de voorgaande mededeling, zich op het proces-verbaal van geen van beiden een handtekening bevindt. Aldus is – wat betreft het ontbreken van de handtekening van de politie-rechter2.– het proces-verbaal niet vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv, zodat het rechtskracht mist.3.
8. In HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3315 behoefde de omstandigheid dat het proces-verbaal bij ontstentenis van de rechter die over de zaak heeft geoordeeld niet meer overeenkomstig art. 327 Sv door deze kon worden vastgesteld en ondertekend, niet te leiden tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak, aangezien het bij verstek gewezen arrest als de beslissing van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld slechts inhield dat op grond van art. 416, tweede lid, Sv de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep.4.De onderhavige zaak is mijns inziens van een andere orde, aangezien de zaak ter terechtzitting inhoudelijk is behandeld in aanwezigheid van de gemachtigde raadsman en de benadeelde partij.
9. Voorts wordt het verzuim niet hersteld doordat zich bij de stukken een aantekening mondeling vonnis bevindt dat wel is ondertekend door de politierechter J.M. van Hall. De wet vereist immers dat een proces-verbaal van de terechtzitting wordt opgemaakt en bepaalt tevens dat de aantekening komt te vervallen indien een gewoon rechtsmiddel tegen het vonnis wordt aangewend.5.
10. Aangezien het geconstateerde verzuim zich onder bepaalde omstandigheden leent voor herstel,6.heb ik de politierechter mw. mr. Van Hall verzocht te beoordelen of zij in staat was hetzij zorg te dragen voor een gewaarmerkt en ondertekend proces-verbaal, hetzij bij afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen te kennen te geven dat het proces-verbaal van 20 augustus 2013 een juiste weergave is van hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg is voorgevallen. Als reactie hierop heeft zij bij schrijven van 29 december 2015 kenbaar gemaakt dat de zitting van 20 augustus 2013 dusdanig lang geleden is dat zij zich het verloop daarvan niet meer herinnert.
11. Aldus is dat proces-verbaal niet vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv, zodat het rechtskracht mist. Aangezien dat verzuim zich thans niet meer leent voor herstel, leidt dat tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. Door het vonnis van de rechtbank op de voet van art. 423 Sv en 425 Sv (grotendeels) te bevestigen heeft het hof art. 326 Sv, dat ingevolge art. 415 Sv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, eveneens geschonden, waardoor de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
12. Het middel slaagt.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑02‑2016
Wanneer de griffier niet in staat is het proces-verbaal vast te stellen en/of te ondertekenen, mag daarvan worden afgezien. Zie ook HR 29 november 1966, ECLI:NL:HR:1966:AC4698, NJ 1967/116 en HR 7 juni 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD6607, NJ 1989/166, rov. 5.1. In een dergelijk geval dient op basis van art. 326 Sv wel van de verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding te worden gemaakt. Zie ook A.J. Blok & L. Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces II, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink en Zoon 1925, p. 107.
Al onder het oude wetboek (HR 16 februari 1920, NJ 1920, p. 329) werd zo beslist. Zie ook HR 19 mei 1930, NJ 1930, p. 1165. In deze zaken ontbraken beide handtekeningen. Vgl. voorts HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9945, NJ 2009/282, rov. 2.4, inhoudende dat naar het oordeel van de Hoge Raad het proces-verbaal, dat bij ontstentenis van de voorzitter, de oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de griffier ondertekend was door de fungerend voorzitter van het gerecht, rechtskracht miste.
Zie ook HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3692, NJ 2012/324, rov. 2.5.
Zie art. 378, tweede lid sub c, Sv en art. 378a, vijfde lid, Sv.
Vgl. HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9945, NJ 2009/282, rov. 2.4; HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7296, rov. 2.3 en HR 29 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1142, NJ 1991/76, rov. 4.
Beroepschrift 07‑07‑2015
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 15/02117
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1968 en wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 17 november 2014
Rekwirant van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 327, 378, 415, 423, 426 en 427 Sv doordat het gerechtshof het vonnis van de politierechter heeft bevestigd met uitzondering van de toewijzing van de wettelijke rente over de vordering benadeelde partij en met aanvulling van de gronden, zulks terwijl het in het proces-verbaal van de zitting, waarin het mondelinge vonnis is aangetekend, niet door de politierechter die het heeft gewezen noch door de griffier die het heeft opgesteld is ondertekend, maar is ondertekend door A.J.R.M. Vermolen, voorzitter van de Afdeling Publiekrecht van de Rechtbank Amsterdam, tevens aangewezen als politierechter. Nu deze ondertekening niet conform het bepaalde in artikel 327 Sv heeft plaats gevonden, had het gerechtshof het vonnis van de politierechter niet mogen bevestigen. Het arrest lijdt daardoor aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft bij arrest van 17 november 2014 geoordeeld dat het zich met het vonnis waarvan beroep verenigt en dit derhalve bevestigt, behalve ten aanzien van de toewijzing van de wettelijke rente over de vordering van de benadeelde partij en met aanvulling van de gronden. De in hoger beroep gevoerde verweren heeft het gerechtshof in het arrest besproken.
2.
Het door het gerechtshof bevestigde mondelinge vonnis van de politierechter is, op tegenspraak in verband met gemachtigde raadsman, gewezen op 20 augustus 2013 door mr. J.M. van Hall. De griffier was mr. D. West. Tegen dit vonnis is namens rekwirant op 2 september 2013 hoger beroep aangetekend. Van het mondelinge vonnis van de politierechter is in het proces-verbaal van de zitting aantekening gemaakt. Gezien de op het proces-verbaal van de zitting vermelde aantekening is het proces-verbaal kennelijk op 4 augustus 2014 vastgesteld. Het proces-verbaal is niet ondertekend door politierechter mr. J.M. van Hall, maar door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter van de Afdeling Publiekrecht van de Rechtbank Amsterdam, tevens aangewezen als politierechter. De griffier heeft het proces-verbaal evenmin ondertekend, ten aanzien van deze wordt vermeld daartoe buiten staat te zijn. Deze omstandigheden zijn als volgt in het proces-verbaal van de zitting vermeld:
‘De politierechter die dit vonnis heeft gewezen, is niet meer aan de strafsector van de rechtbank Amsterdam verbonden en buiten staat dit proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de griffier, alsmede voor gezien getekend door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter van de Afdeling Publiekrecht van de Rechtbank Amsterdam, tevens aangewezen als politierechter.
Een afschrift van de aantekening mondeling vonnis van de politierechter mr. J.M. van Hall van 20 augustus 2013 is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht en door de griffier gewaarmerkt.
De griffier is buiten staat dit proces-verbaal mede te ondertekenen.
Gezien (paraaf/handtekening) 4.8.14’
3.
Ingevolge artikel 367 jo 327 Sv dient een proces-verbaal als het onderhavige zo spoedig mogelijk na de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting te worden ondertekend door de rechter en de griffier, waarmee deze beiden te kennen geven dat zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de juistheid en de volledigheid daarvan (T&C Strafvordering, 10e druk, aant. 1 op art. 327 Sv (Algemeen)). Bij verhindering tot ondertekening door de griffier mag daarvan worden afgezien. Een proces-verbaal dat door de griffier maar niet door de rechter is ondertekend met de vermelding dat deze daartoe buiten staat is, leidt niet tot nietigheid van het proces-verbaal en daarmee van het onderzoek ter terechtzitting als het ervoor gehouden moet worden dat de vaststelling van het proces-verbaal mede door de Politierechter heeft plaatsgevonden (HR 7 januari 1986, NJ 1986, 463). Vgl. ook HR 8 maart 1988, NJ 1988, 972.
In HR 2 juni 2009, ECLI:NL:HR:BH9945 oordeelde uw Raad dat in het geval het proces-verbaal bij ontstentenis van de voorzitter, de oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de griffier is ondertekend door de fungerend voorzitter, het proces-verbaal niet is vastgesteld en ondertekend overeenkomstig art. 327 Sv, zodat het rechtskracht mist, het verzuim zich niet meer leent voor herstel en derhalve leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak. Tot slot blijkt uit het arrest van uw Raad van 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3962 dat er omstandigheden kunnen zijn waarin de niet-ondertekening door de rechter niet tot nietigheid hoeft te leiden. Dat is het geval wanneer in een bij verstek gewezen arrest blijkens de aantekening mondeling arrest als de beslissing van de raadsheer die over de zaak heeft geoordeeld slechts inhoudt dat de verdachte op grond van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep, terwijl het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting aanvankelijk achterwege kon worden gelaten en eerst na geruime tijd alsnog toepassing diende te worden gegeven aan de verplichting het mondeling arrest aan te tekenen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
4.
In de onderhavige zaak gaat het om veel meer dan een simpele niet-ontvankelijk verklaring en blijkt uit datgene wat is neergelegd in het proces-verbaal van de zitting dat er een inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting in aanwezigheid van de gemachtigde raadsman en de benadeelde partij heeft plaats gevonden. Bij het opmaken en vaststellen van de inhoud van dit proces-verbaal is de ter zitting optredende politierechter, zo valt uit de vermelding in het proces-verbaal op te maken, in het geheel niet betrokken geweest. In het proces-verbaal wordt slechts opgemerkt dat het is vastgesteld door de griffier, terwijl die het proces-verbaal ook niet heeft ondertekend omdat hij daartoe buiten staat was. Er was voorts, anders dan in de hiervoor vermelde uitspraak van 8 mei 2012, geen sprake van een situatie waarin het opmaken van het proces-verbaal aanvankelijk achterwege kon blijven, nu uit de stukken blijkt dat reeds op 2 september 2013 tegen de beslissing van de politierechter hoger beroep is aangetekend namens rekwirant. Niettemin heeft het opmaken van het proces-verbaal van de zitting (kennelijk) een jaar op zich laten wachten. Op grond van deze omstandigheden is met het niet naleven van de in artikel 327 Sv neergelegde verplichting tot ondertekening van het proces-verbaal van de zitting met de daarin opgenomen aantekening mondeling vonnis een essentieel vormverzuim geschonden dat tot gevolg heeft dat het proces-verbaal rechtskracht mist en het onderzoek ter terechtzitting evenals de daarop gebaseerde uitspraak aan nietigheid lijden.
5.
Uit HR 13-07-2010 ECLI:NL:HR:2010:BM0256 volgt dat bevestiging van het vonnis door het gerechtshof slechts mogelijk is indien het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is gevoerd met inachtneming van alle daarvoor geldende procedureregels. Relativering van dit uitgangspunt kan plaatsvinden als verzuimen bij in appèl zijn hersteld en daarom nadien niet meer relevant zijn, dan wel over het vormverzuim hetzij bij de behandeling van de zaak in hoger beroep hetzij in cassatie niet is geklaagd of dat de betrokkene niet in een rechtens te respecteren belang is geschaad. Nu van de bevestiging van het vonnis door het gerechtshof eerst in cassatie heeft kunnen blijken en het belang voor rekwirant van naleving van de regels voor ondertekening is te vereenzelvigen met het algemeen belang dat is gediend bij naleving van een voor de procedure essentiële vorm, is voor relativering van het uitgangspunt geen ruimte.
6.
Dit leidt tot de conclusie dat het arrest van het gerechtshof, waarin het vonnis van de politierechter is bevestigd, aan nietigheid lijdt.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 7 juli 2015
J.Kuijper