RAR 2021/2
Opzegging arbeidsovereenkomst. Heeft werknemer óf werkgever de arbeidsovereenkomst die ingevolge art. 7:668a lid 1 BW geldt als voor onbepaalde tijd aangegaan, opgezegd en komt betekenis toe aan de rechtsdwaling?
HR 25-09-2020, ECLI:NL:HR:2020:1525
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 september 2020
- Magistraten
Mrs. E.J. Numann, G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
19/04035
- Conclusie
A-G mr. G.R.B. van Peursem
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS243795:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1525, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑09‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:557, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2020
- Wetingang
Art. 3:35, 3:37, 7:668a lid 1 sub a, art. 7:671 BW; art. 81 lid 1 RO
Essentie
Wilsgebrek. Dwaling. Rechtsdwaling. Opzegging arbeidsovereenkomst.
Heeft werknemer óf werkgever de arbeidsovereenkomst die ingevolge art. 7:668a lid 1 BW geldt als voor onbepaalde tijd aangegaan, opgezegd en komt betekenis toe aan de rechtsdwaling?
Samenvatting
Werknemer is op 1 februari 2016 in dienst getreden bij werkgever als winkel-/marktslager voor de duur van één jaar. Aan het eind van deze periode zijn werkgever en werknemer overeengekomen de arbeidsovereenkomst te verlengen voor de duur van 14,5 maand, eindigend op 15 april 2018. In de maanden januari/februari 2018 hebben werkgever en werknemer besproken dat werknemer na 15 april 2015 als ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.