HR, 24-09-2010, nr. 09/03355
ECLI:NL:HR:2010:BM8909
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-09-2010
- Zaaknummer
09/03355
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BM8909
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM8909, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM8909
ECLI:NL:PHR:2010:BM8909, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8909
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑09‑2010
24 september 2010
Eerste Kamer
09/03355
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De vrouw],
wonende op Curaçao, Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak EJ 2007/132 (nummer 623/2008) van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 9 oktober 2008,
b. de beschikking in de zaak H-5/2009 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 26 mei 2009.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 24 september 2010.
Conclusie 18‑06‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[De man]
tegen
[De vrouw]
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: de man, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 26 mei 2009. Bij deze beschikking heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 9 oktober 2008, waarbij afwijzend werd beslist op een verzoek van de man en toewijzend werd beslist op een verzoek van verweerster in cassatie, hierna: de vrouw, met betrekking tot de alimentatieberplichting van de man jegens de vrouw.
2.
Het cassatieberoep berust op twee middelen. De vrouw heeft geen verweerschrift in cassatie ingediend.
3.
De door de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Middel I bestrijdt met een rechtsklacht het oordeel van het hof dat de man — kort gezegd — te laat in hoger beroep is gekomen en daarom daarin niet kan worden ontvangen. Volgens het middel heeft het hof miskend dat de man, die door fouten van het GEA eerst na het verstrijken van de hoger beroepstermijn kennis had genomen van de beschikking van het GEA, alsnog recht had op een hoger beroepstermijn, gelijk aan de wettelijke hoger beroepstermijn van zes weken (art. 429n lid 2 NARv), die aanving op het moment van deponering van de beschikking door de griffie van het GEA in het postvakje van de gemachtigde van de man.
5.
Het middel faalt omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting. Ingeval degene die hoger beroep instelt ten gevolge van een door (de griffie van) het gerecht in eerste aanleg begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kom weten dat het gerecht een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de hoger beroepstermijn is toegezonden of verstrekt, wordt de hoger beroepstermijn niet verlengd met de wettelijke hoger beroepstermijn, maar, behoudens een uitzondering die hier niet van toepassing is, met een termijn van veertien dagen na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking. Zie HR 28 november 2003, NJ 2005, 465 nt. DA, en HR 10 juni 2005, NJ 2005, 372. Zie voorts G.C.C. Lewin, Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba, diss. 2010, blz. 63.
6.
Het hof heeft — onbestreden in cassatie — vastgesteld dat de man, nadat de wettelijke hoger beroepstermijn van art. 429n lid 2 NARv reeds was verstreken, het beroepschrift op 23 januari 2009 heeft ingediend, terwijl de beschikking van het GEA op 23 december 2008 in het postvak van de gemachtigde van de man is gedeponeerd (en daar door hem op 31 december 2008 is aangetroffen). Derhalve moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de man het beroepschrift in ieder geval niet binnen de bedoelde termijn van veertien dagen heeft ingediend. Het oordeel van het hof dat de man niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, kan daarom, wat er ook zij van de gronden waarop dat oordeel berust, in cassatie stand kan houden.
7.
Middel 1.1 betoogt dat de man, anders dan het hof ten onrechte heeft geoordeeld, in ieder geval kan worden geacht zijn hoger beroep te hebben ingesteld — in de bewoordingen van het hof — ‘zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van hem verlangd kan worden’.
8.
Dit middel faalt wegens gebrek aan belang, nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de man het beroepschrift in ieder geval niet binnen de eerder bedoelde termijn van veertien dagen heeft ingediend.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,