Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
4.9.1 Wijzigingen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
Hoofdstuk 13 van het onderhavige besluit brengt nauwelijks wijzigingen teweeg ten opzichte van de situatie van voor de inwerkingtreding van de wet en het onderhavige besluit. In de regel was ook onder de voormalige regelgeving het nu aangewezen bestuursorgaan voor de bestuursrechtelijke handhaving al belast met de bestuursrechtelijke handhaving voor die specifieke gevallen.
Een uitzondering hierop vormt de bestuursrechtelijke handhaving van een zwemverbod van gedeputeerde staten op grond van artikel 2.38 van de wet. Waar voorheen de burgemeester de bevoegdheid had om een zwemverbod te handhaven, is deze handhavende bevoegdheid nu bij gedeputeerde staten belegd.
De mogelijkheid tot het toedelen van een handhavende bevoegdheid op een instemmingsrecht is gebruikt om de doelmatigheid van toezicht en handhaving op omgevingsvergunningen te vergroten, vooral waar het gaat om activiteiten buiten de bebouwde kom. De voormalige Wabo kende een vergelijkbare mogelijkheid tot het toedelen van handhavende bevoegdheden op verklaringen van geen bedenkingen, maar deze is nooit benut.
Daar waar de wet nieuwe rechtsfiguren heeft geïntroduceerd en de handhavingstaak daarvoor niet onder een van de hoofdregels van de wet valt, is de bestuursrechtelijke handhavingstaak belegd bij het bestuursorgaan dat al taken en bevoegdheden uitoefent op dat terrein. Zo blijven uitvoering en toezicht en handhaving zoveel mogelijk in een hand en blijft de toedeling inzichtelijk en voorspelbaar.