Hof 's-Hertogenbosch, 13-11-2006, nr. 20-012145-05
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2667, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-11-2006
- Zaaknummer
20-012145-05
- LJN
AZ2667
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2667, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑11‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2009:BF8844
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BF8844, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 13‑11‑2006
Inhoudsindicatie
verwerping verweer ontbreken opzet op dood in geval van doorsnijden van een remleiding van een auto, alsmede verwerping verweer vrijwilige terugtred.
Partij(en)
Parketnummer: 20-012145-05
Uitspraak : 13 november 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 december 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-820879-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum]1970,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen, bewezen zal verklaren hetgeen verdachte onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd, en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van EUR 298,-, te vervangen door 3 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met de beslissing van de eerste rechter tot ontslag van rechtsvervolging wegens niet-strafbaarheid van de dader ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde, en de eerste rechter ten onrechte na het ontslag van rechtsvervolging terzake van het primair bewezenverklaarde niet heeft geoordeeld over het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
- 1.
primair:
hij op of omstreeks 4 maart 2005 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een/de remleiding(en) van de (personen)auto van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft doorgesneden, in elk geval heeft stukgemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair:
hij op of omstreeks 4 maart 2005 te Oirschot opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
- 2.
hij op of omstreeks 4 maart 2005 te Oirschot [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend het woord "DOOD" in de sneeuw op de grond voor de woning van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] geschreven.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- 1.
hij op 4 maart 2005 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet een remleiding van de personenauto van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft doorgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
- 2.
hij op 4 maart 2005 te Oirschot [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend het woord "DOOD" in de sneeuw op de grond voor de woning van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] geschreven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Aan de verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd: poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door een remleiding van de auto van [slachtoffer 1] door te snijden.
De raadsman van de verdachte heeft gepleit voor vrijspraak. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat geen sprake is van opzet, aangezien niet blijkt van een aanmerkelijke kans dat de slachtoffers door de handeling van de verdachte het leven zouden kunnen verliezen, mede doordat de verdachte een ondeugdelijk middel heeft gebruikt om dat doel te verwezenlijken.
Het hof stelt de volgende feiten vast. (De pagina's verwijzen naar het doorgenummerde proces-verbaal van de politie):
- (i)
Op vrijdag 4 maart 2005 heeft, tegen de achtergrond van een lang lopend familieconflict, onder leiding van een therapeut een gesprek plaats gehad tussen enerzijds [getuige 1], de echtgenote van de verdachte en anderzijds [slachtoffer 1], de zus van [getuige 1], en haar echtgenoot [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] stelt dat zij en [slachtoffer 2] omstreeks 21:00 uur thuiskwamen na dit gesprek (verklaringen [getuige 1] p. 17 en [slachtoffer 1] p. 12);
- (ii)
De verdachte was bij dit gesprek niet aanwezig. Toen zijn echtgenote [getuige 1] thuiskwam en hem inlichtte over het resultaat van het gesprek - te weten dat er een vervolggesprek zou komen - is de verdachte boos geworden omdat het juist de bedoeling van hem en [getuige 1] was geweest om met dit gesprek het contact met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beëindigen. De verdachte heeft toen tegen [getuige 1] gezegd: "Dan los ik het wel op", en is te voet naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan, omstreeks 15 minuten lopen. (Verklaringen van [getuige 1] p. 18, verdachte p. 31 en verdachte ter zitting in hoger beroep);
- (iii)
Bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft de verdachte bij de voordeur in de sneeuw het woord "DOOD" geschreven en heeft hij met een stanleymes een remleiding van de auto van [slachtoffer 1] doorgesneden (verklaringen verdachte p. 31 en verdachte ter zitting in hoger beroep);
- (iv)
Vervolgens is de verdachte teruggelopen naar huis. Naar hij heeft verklaard ter zitting in hoger beroep realiseerde hij zich al lopend het gevaarlijke van zijn daad. Thuis heeft hij erover gesproken met zijn echtgenote, waarna hij heeft besloten om [slachtoffer 1] te bellen om haar te vertellen wat hij had gedaan. Juist toen hij wilde bellen, werd hij gebeld door [slachtoffer 1]. (Verklaringen van [getuige 1] p. 18, verdachte p. 32 en verdachte ter zitting in hoger beroep);
- (v)
De schoonmoeder van [slachtoffer 1] was die avond in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij vertrok daar omstreeks 23:00 uur en heeft toen het woord "DOOD" in de sneeuw bij de voordeur zien staan. Zij is naar haar huis gegaan en heeft omstreeks 24:00 uur [slachtoffer 1] gebeld om te melden wat zij had gezien. (Verklaring [getuige 2] p. 23);
- (vi)
[slachtoffer 1] heeft vervolgens gebeld naar de verdachte (het onder iv genoemde telefoontje). In het telefoongesprek heeft de verdachte erkend dat hij het woord "DOOD" in de sneeuw had geschreven. Tevens heeft hij verteld dat hij een remleiding van de auto van [slachtoffer 1] had doorgesneden en haar gezegd dat ze niet met deze auto moest rijden. (Verklaringen van [slachtoffer 1] p. 13, [getuige 1] p. 18 en verdachte p. 32).
Het hof overweegt als volgt.
- (a)
Als feit van algemene bekendheid kan worden aangenomen dat het doorsnijden van een remleiding van een auto het remvermogen van de auto aanmerkelijk doet afnemen. Zoals zowel de advocaat-generaal als de raadsman hebben gesteld, heeft een auto een dubbel (gescheiden) remcircuit waarbij een remleiding de remmen op twee wielen bedient. Het doorsnijden van één remleiding heeft aldus tot gevolg dat de remmen op twee (van de vier) wielen niet meer werken.
Naar het oordeel van het hof ontstaat hierdoor - naar de algemene ervaring leert - de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval met dodelijke afloop, met name indien de bestuurder krachtig moet remmen om een ongeval te voorkomen. Zulke verkeerssituaties zijn niet ongebruikelijk.
- (b)
De raadsman heeft aangevoerd dat de kans op een dodelijk ongeval niet aannemelijk is, nu een auto veelal een waarschuwingssysteem tegen verminderde remdruk heeft, zodat de bestuurder tijdig wordt gewaarschuwd. Het hof is echter van oordeel dat, nog afgezien van het feit dat niet is vastgesteld dat de auto van [slachtoffer 1] zo'n waarschuwingssysteem had, geenszins is uit te sluiten dat de bestuurder een eventueel waarschuwingslampje over het hoofd ziet of negeert. De kans op een ongeval blijft aanmerkelijk.
- (c)
De verdachte heeft er op de zitting in hoger beroep blijk van gegeven dat hij wist hoe het remsysteem van een auto werkt en dat hij de functie van de remleiding in het remsysteem kende. Hij is zich bewust geweest van het gevaarlijke van zijn gedraging, zoals blijkt uit het gestelde onder (iv) en (vi). Hij heeft deze gedraging bewust uitgevoerd. In plaats van zijn woede te koelen op een simpeler manier heeft hij moeten bukken en naar de remleiding gezocht en deze met een mes doorgesneden. Daarmee heeft hij gekozen voor een levensgevaarlijke sabotage van het remsysteem, mede in aanmerking genomen dat het feit dat een remleiding is doorgesneden niet snel opvalt aan degene die met de auto gaat rijden.
De verdachte heeft zich aldus willens en weten blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gebruik makend van de auto, betrokken zouden raken bij een ongeval met dodelijke afloop.
- (d)
Het verweer dat geen sprake is van opzet van de verdachte op de dood van de slachtoffers wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 primair is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285 (oud), eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegd dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred van de verdachte doordat de verdachte zelf de voltooiing van het misdrijf heeft voorkomen door kort na zijn daad [slachtoffer 1] daarvan op de hoogte te stellen en haar te waarschuwen niet met de auto te rijden. Het misdrijf (doodslag) is derhalve niet voltooid door omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk.
Onder verwijzing naar de hiervoor onder (i) tot en met (vi) vastgestelde feiten overweegt het hof als volgt.
Met het doorsnijden van de remleiding en het weggaan bij de auto was de poging voltooid. Ook in geval van een voltooide poging kan een handeling van de dader, verricht om het intreden van het gevolg te beletten, onder omstandigheden nog een tot straffeloosheid leidende vrijwillige terugtred opleveren.
In casu heeft verdachte weliswaar een zodanige handeling verricht (het telefonisch waarschuwen van [slachtoffer 1]), maar dit was pas ruim een uur na het doorsnijden van de remleiding. In de tussenliggende tijd bestond de mogelijkheid dat [slachtoffer 1] en haar echtgenoot [slachtoffer 2] van de auto gebruik zouden maken. Het gevorderde uur doet daaraan niet af. Dat het gevaar zich in deze tijdspanne niet heeft verwerkelijkt, is een omstandigheid die onafhankelijk was van de wil van de verdachte.
Anders gezegd: de verdachte is niet op zijn schreden teruggekeerd toen hij, naar huis lopend zoals beschreven in de feitenvaststelling onder (iv), zich het gevaarlijke van zijn handeling realiseerde, maar hij is doorgelopen naar huis en hij heeft daar pas na ruim een uur na het doorsnijden van de remleiding aanstalten gemaakt de slachtoffers te waarschuwen.
Onder deze omstandigheid kan het telefonisch waarschuwen van [slachtoffer 1] niet meer als tot straffeloosheid leidende vrijwillige terugtred worden gekwalificeerd.
Het verweer wordt derhalve verworpen. Wel is het feit dat de verdachte de slachtoffers op de hoogte heeft gebracht, een omstandigheid die de ernst van het gepleegde misdrijf vermindert.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft de oplegging van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf gevorderd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Enerzijds is er de grote ernst van de feiten en het leed dat daardoor is aangedaan aan de slachtoffers.
Anderzijds neemt het hof in aanmerking:
dat sprake lijkt van een eenmalige woede-uitbarsting in een conflict dat de verdachte niet wilde en waaraan hij zich wilde onttrekken, maar waarin door anderen grote druk op hem en zijn echtgenote werd uitgeoefend om het conflict uit te praten;
dat de verdachte niet lang na de bewezenverklaarde feiten de slachtoffers heeft verteld wat hij had gedaan en aldus verder gevaar heeft voorkomen;
dat, mede gelet op het reclasseringsrapport en op het feit dat na het delict de contacten met de slachtoffers zijn verbroken, de kans op herhaling niet groot moet worden geacht.
Vanwege de ernst van de feiten legt het hof een werkstraf op van de maximale duur van 240 uren. Vanwege de strafmatigende factoren zal het hof geen gevangenisstraf opleggen. Ook een voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof niet noodzakelijk, nu de recidivekans klein is te achten.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg en opnieuw in hoger beroep een vordering tot schadevergoeding ingediend wegens immateriële schade, groot EUR 298,00 (inclusief de wettelijke rente vanaf 4 maart 2005).
Het hof heeft kennis genomen van verschillende toelichtingen op deze vordering, waaronder een tweetal schriftelijke slachtofferverklaringen van [slachtoffer 1]. Hieruit komt duidelijk naar voren dat het psychische leed van [slachtoffer 1] in belangrijke mate is veroorzaakt door de totale problematiek van wat hierboven onder (i) is aangeduid als een langlopend familieconflict. Dit neemt niet weg dat het hof het aannemelijk acht dat de bewezenverklaarde feiten - bedreiging met de dood en poging tot doodslag, beide ernstige strafbare feiten die moeten worden bezien tegen de achtergrond van dat conflict - het leed hebben vergroot en bij [slachtoffer 1] onder meer grote en langdurige angstgevoelens hebben veroorzaakt. Het hof acht de vordering naar billijkheid toewijsbaar (inclusief de wettelijke rente vanaf 4 maart 2005).
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 primair en onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
1: poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
en
2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 298,00 (tweehonderdachtennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2005.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], een bedrag te betalen van EUR 298,00 (tweehonderdachtennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2005.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. J.A. van Zon en mr. M.A. Wabeke,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 13 november 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
??
??
??
??
- -
8 - 20-012145-05