Hof 's-Hertogenbosch, 29-11-2017, nr. 02-810605-16
ECLI:NL:GHSHE:2017:5233
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
29-11-2017
- Zaaknummer
02-810605-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:5233, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 29‑11‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig, Hoger beroep, Op tegenspraak)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:8122, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 285 Wetboek van Strafrecht
Uitspraak 29‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Bevestiging van het vonnis waarbij de verdachte is vrijgesproken van een bedreiging met een terroristisch misdrijf en een poging daartoe, onder verbetering en aanvulling van gronden. Voor de vraag of sprake is van een bedreiging is niet alleen de uitlating zelf van belang maar ook de context waarin die uitlating is gedaan. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte verzonden berichten qua teksten niet duidelijk zijn, taalkundig onjuist en voor meerdere interpretaties vatbaar. Er kan, afhankelijk van welke interpretatie er wordt uitgegaan, al dan niet een bedreiging in worden gelezen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat juist in zo’n situatie – nog meer dan anders – de bedoelingen van de degene die de berichten heeft verzonden van belang zijn. Wat de bedoelingen van de verdachte waren met het verzenden wat de Whatsapp-berichten dient te worden bezien tegen de achtergrond van de relatie tussen verdachte en [naam] en de context waarbinnen de uitingen hebben plaatsgevonden. Al met al heeft het hof in de onderhavige zaak niet de overtuiging bekomen dat de verdachte met het verzenden van de Whatsapp-berichten het opzet heeft gehad om te trachten de bevolking van Nederland te bedreigen, ook niet in voorwaardelijke zin.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003985-16
Uitspraak : 29 november 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 16 december 2016, parketnummer 02-810605-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 02-048564-14 en 02-069496-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte integraal vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zijn afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen wegens een voltooide bedreiging met een terroristisch misdrijf van [naam] en een poging tot bedreiging met een terroristisch misdrijf van de bevolking van Nederland tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 78 dagen met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging daarvan zal gelasten.
Namens verdachte is integrale vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, maar zal voor de redengeving waar de vrijspraak op berust – gelet op het verhandelde in hoger beroep –, het navolgende in de plaats stellen.
Vrijspraak
De verdachte wordt primair verweten dat hij in de periode van 15 juli 2016 tot en met 20 juli 2016 te Oosterhout, [naam] en/of de bevolking van Nederland heeft bedreigd met een, al dan niet terroristisch, misdrijf door via Whatsapp de volgende berichten aan die [naam] te sturen:
[15-7 11.00] Zolang mijn leven beteken niks voor het Nederlands ik bedoel IND en achter hun rug en ook mijn dochter zal zonder vader blijven ok ik laat je weten dat ben ik nu aan het denken hoe zal ik het André Nederlandse buiten het land hun leven hoe zo goed koop voor dit moordenaar buitenland ik ben meer buiten het control ik laat je weten nu dat ik wil het verblijf vergunning niks André a ndres laat het strijd beginnen en ik verlies mijn leven zo viso
[15-7 11.02] Hier is het begonnen en voor het eens verhalen en verassende
[15-7 11.02] Voor het eende
[15-7 13.56] Ja bent de laats hoop voor dat onschuldige praal het prijs van het idiote en slordige en moordenaar
[15-7 13.56] Betaal
[16-7 12.43] Je zal heel belangrijk mens na mijn dood krant jornal tv maar wat ik weens dat je verdedigt aan het menselijk heid dit mijn doel voor het meesi he laas het onschuldig zal het prijs betaal voor de moordenaar en slordig Nederlandse die het beslissen in hun hand ik ben heel blij voor nis in Frankrijk wie weet wanneer in den haag laat het dag beslist
[16-7 12.44] Die jonge in nis heeft zelfd mijn verhaal ik erger
[16-7 12.44] Ik ben blij dat mijn bloed zal correct het mens meshandel door en slordige en moordenaar medewerker Nederlanders pop Nederlands
Subsidiair is de pogingsvariant ten laste gelegd.
A.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met één der in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht genoemde misdrijven onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat aan de bedreiging uitvoering zou kunnen worden gegeven en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt maar wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken kan. De overweging van de rechtbank dat [naam] zich niet bedreigd heeft gevoeld en de verdachte vervolgens wordt vrijgesproken van dat onderdeel van het primair ten laste gelegde kan aldus geen stand houden.
Wel stelt het hof met de rechtbank vast dat de Whattsapp-berichten die aan [naam] waren verzonden de Nederlandse bevolking niet hebben bereikt, zodat ten aanzien van dit onderdeel van het primair ten laste gelegde de rechtbank op juiste gronden tot vrijspraak is gekomen.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde bedreiging van [naam] overweegt het hof als volgt.
Voor de vraag of sprake is van een bedreiging is niet alleen de uitlating zelf van belang maar ook de context waarin die uitlating is gedaan. Het naaste doel dat met bedreiging met een terroristisch misdrijf wordt nagestreefd moet zijn het ernstige vrees aanjagen van (een deel van) de bevolking van een land, het wederrechtelijk dwingen van een overheid (of internationale organisatie) of het ontwrichten of vernietigen van de fundamentele structuren van een land (of internationale organisatie).
B.
Het hof overweegt allereerst dat uit de inhoud van de door de verdachte gebezigde teksten en de context waarbinnen deze zijn gedaan, niet onomstotelijk is op te maken dat de vermeende bedreiging tegen de persoon van [naam] was gericht. Naar het oordeel van het hof dient acht te worden geslagen op de achterliggende verhouding zoals die tussen verdachte en [naam] bestond. Als toezichthouder van de reclassering was [naam] voor de verdachte een belangrijk vertrouwenspersoon. Zij hadden vanaf augustus 2015 vaak contact met elkaar, vooral via Whatsapp en telefoon, onder meer in verband met de gerechtelijke procedures over de vreemdelingenstatus van verdachte, waar [naam] nauw bij betrokken was. Zij fungeerde daarbij als tussenpersoon tussen de verdachte en diens advocaat. Er was sprake van een vertrouwensrelatie met [naam] , binnen welke relatie de verdachte zich vrij voelde om zijn emoties te tonen.
Onder deze omstandigheden, alsmede gelet op de gebezigde teksten, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte [naam] niet heeft willen bedreigen (voor zover er al sprake zou zijn van een bedreiging), maar veeleer zijn frustraties heeft willen uiten, hetgeen ook kenbaar was voor [naam] .
Een en ander vindt bevestiging in de verklaring van [naam] zelf. Daaruit volgt dat zij melding heeft gedaan bij het veiligheidshuis toen zij, in de uitoefening van haar vak als toezichthouder, op 18 juli 2016 kennis nam van de door verdachte op 15 en 16 juli 2016 naar haar verzonden berichten, en zij zich vanuit haar professie zorgen maakte over de verdachte en diens gemoedstoestand. Zij vond de tekst zorgwekkend, onder meer omdat hij sprak over de aanslag in Nice die op 13 juli 2016 had plaatsgevonden en over dat zijn bloed zou vloeien. Zij heeft de tekst aldus geïnterpreteerd dat zij hem daarin moest verdedigen uit naam van de menselijkheid.
Alles overziende is het hof van oordeel dat de verdachte niet het opzet heeft gehad om [naam] te bedreigen. Reeds om die reden komt het hof niet tot een bewezenverklaring van een (poging tot) bedreiging al dan niet met een terroristisch misdrijf van [naam] en dient vrijspraak op deze primair en subsidiair ten laste gelegde onderdelen te volgen.
C.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of wel tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van een poging tot bedreiging van de Nederlandse bevolking, al dan niet met een terroristisch misdrijf, zoals subsidiair ten laste gelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Met de rechtbank en de verdediging is het hof van oordeel dat de door de verdachte aan [naam] verzonden berichten qua teksten niet duidelijk zijn, taalkundig onjuist en voor meerdere interpretaties vatbaar. Er kan, afhankelijk van welke interpretatie er wordt uitgegaan, al dan niet een bedreiging in worden gelezen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat juist in zo’n situatie – nog meer dan anders – de bedoelingen van de degene die de berichten heeft verzonden van belang zijn.
Hoewel de tekst schimmig is, acht het hof het aannemelijk dat de verdachte niet de intentie heeft gehad om – via [naam] – de Nederlandse bevolking te bedreigen maar dat hij heeft getracht zijn frustraties omtrent zijn uitzichtloze situatie aan zijn vertrouwenspersoon [naam] (opnieuw) duidelijk te maken. Wat de bedoelingen van de verdachte waren met het verzenden wat de Whatsapp-berichten dient te worden bezien tegen de achtergrond van de relatie tussen beiden en de context waarbinnen de uitingen hebben plaatsgevonden, zoals hiervoor reeds overwogen.
Vanuit de eerder genoemde vertrouwensrelatie heeft de verdachte zich vrijer gevoeld om zich te uiten en om de ten laste gelegde Whatsapp-berichten te versturen, ook al was hij door [naam] eerder gewaarschuwd dat hij dergelijke uitingen beter achterwege kon laten. Eerder door de verdachte tegenover [naam] gedane uitlatingen hebben niet tot een melding bij de politie geleid, met uitzondering van de door verdachte gedane uitlating in oktober 2015 over het dragen van een bomgordel. Die melding door [naam] aan de politie heeft vervolgens tot een aanhouding van verdachte geleid, maar niet tot een strafvervolging. De verdachte is toen door de crisisdienst van de GGZ beoordeeld en vervolgens heengezonden omdat er geen verhoogd risico op suïcide was en geen directe opname noodzakelijk was (aanvullend proces-verbaal d.d. 24 november 2016).
Al met al heeft het hof in de onderhavige zaak niet de overtuiging bekomen dat de verdachte met het verzenden van de Whatsapp-berichten aan [naam] het opzet heeft gehad om te trachten de bevolking van Nederland te bedreigen, ook niet in voorwaardelijke zin. Het hof kan niet buiten redelijke twijfel vast stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot bedreiging van de bevolking van Nederland.
Alles overziende is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring van het primair en subsidiair ten laste gelegde kan worden gekomen, zodat de verdachte door de rechtbank daarvan terecht is vrijgesproken en het hof tot bevestiging hiervan komt, met inbegrip van de afwijzende beslissing van de rechtbank op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. N. van der Laan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 29 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.