Hof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:892 en Hof ’s-Hertogenbosch 2 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1113.
Hof 's-Hertogenbosch, 28-05-2020, nr. 19/00556, nr. 19/00557, nr. 19/00558, nr. 19/00559, nr. 19/00560, nr. 19/00561, nr. 19/00562, nr. 19/00563, nr. 19/00564, nr. 19/00565, nr. 19/00579, nr. 19/00580, nr. 19/00581, nr. 19/00582, nr. 19/00583, nr. 19/00584, nr. 19/00585, nr. 19/00587, nr. 19/00588
ECLI:NL:GHSHE:2020:1648
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-05-2020
- Zaaknummer
19/00556
19/00557
19/00558
19/00559
19/00560
19/00561
19/00562
19/00563
19/00564
19/00565
19/00579
19/00580
19/00581
19/00582
19/00583
19/00584
19/00585
19/00587
19/00588
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1648, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑05‑2020; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Wetingang
art. 8:25 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
NLF 2020/1360 met annotatie van
Uitspraak 28‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Tussenuitspraak. Art. 8:25 Awb. Weigering gemachtigde wegens ernstige bezwaren. Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van gemachtigde structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Geen strijd met art. 47 Handvest.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00556 tot en met 19/00565, 19/00579 tot en met 19/00585, 19/00587 en 19/00588
Beslissing op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van
[gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), althans [B BV] (hierna: [B BV] ) en [C BV] (hierna: [C BV] ).
1. Feiten
1.1.
[B BV] respectievelijk [C BV] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [gemachtigde] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.
1.2.
In de onderhavige zaken treedt [B BV] op als gemachtigde en dient [gemachtigde] namens [B BV] processtukken in.
1.3.
Op 1 november 2019 heeft [B BV] / [gemachtigde] via de fax een motivering van het hoger beroep ingediend in de onderhavige zaken. Deze motivering bevat diverse beledigingen aan het adres van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke colleges.
1.4.
Het hof heeft eerder op 13 maart 2020 en op 2 april 2020 door middel van een tussenuitspraak [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] geweigerd nog langer als gemachtigde op te treden in een groot aantal zaken in verband met het herhaaldelijke gebruik van grievende en beledigende opmerkingen in processtukken.1.
1.5.
Het hof heeft gemachtigde bij brief van 28 april 2020 het volgende bericht:
“Op 1 november 2019 ontvingen wij van u de motivering van het hoger beroep in de zaken van [D] , h.o.d.n. [E] (nummers 19/00556 tot en met 19/00565).
Het hof heeft geconstateerd dat ook in dit stuk diverse onaanvaardbare beledigingen of denigrerende opmerkingen zijn opgenomen jegens bepaalde personen dan wel (rechterlijke) instituties.
In onze brief van 2 april 2020 heeft het hof u medegedeeld u in een dergelijk geval geen herstelmogelijkheid meer te bieden. Nu deze motivering echter vóór deze brief is ingediend, zal het hof in deze zaken u nog wél een herstelmogelijkheid bieden.
Het hof verzoekt u dringend om deze woorden terug te nemen door het indienen van een geschoonde versie van deze motivering van de hoger beroepen, dan wel door te verklaren dat het hof die woorden als niet geschreven kan beschouwen. Het hof wijst u op mogelijke gevolgen als u niet aan dit verzoek voldoet (zie de uitspraken van dit hof van 13 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:249 en 2 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1113). Deze mogelijke gevolgen kunnen dan ook optreden in de zaken met nummers 19/00579 tot en met 19/00588, uitgezonderd 1900586 (ingetrokken), betreffende de hoger beroepen van de inspecteur tegen dezelfde rechtbankuitspraken.”.
Het hof verzoekt u dringend om deze woorden terug te nemen, het liefst door het indienen van een geschoonde versie van deze motivering van het hoger beroep. Het hof wijst u op mogelijke gevolgen als u niet aan dit verzoek voldoet (zie de uitspraak van dit hof van 13 maart 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:892).”
1.6.
[gemachtigde] heeft hierop gereageerd bij brief van 4 mei 2020, welke brief mede is ondertekend namens [B BV] . Deze brief bevat wederom diverse beledigingen.
2. Overwegingen van het hof
2.1.
Partijen kunnen zich in een gerechtelijke procedure laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 Awb.
2.2.
Een partij, haar bijstandsverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil.
2.3.
Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [gemachtigde] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [gemachtigde] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [gemachtigde] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Ook na daarvoor eerder te zijn gewaarschuwd, heeft [gemachtigde] daarin volhard. Dit is bovendien een probleem dat niet alleen bij dit hof speelt, maar waar hij ook voor is gewaarschuwd door andere rechterlijke colleges en zelfs een aantal maal is geweigerd als gemachtigde.2.
2.4.
Ook in de onderhavige zaken volhardt [gemachtigde] in zijn handelwijze en weigert hij geuite beledigingen terug te nemen.
Het hof is van oordeel dat het taalgebruik van [gemachtigde] zodanig is dat het de goede procesorde ernstig verstoort, ook – maar niet alleen – gelet op de impact voor de wederpartij. Bovendien kan het gedrag van de gemachtigde ertoe leiden dat een belanghebbende die hij vertegenwoordigt, benadeeld wordt door zijn taalgebruik, zoals eerder uiteengezet door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden3..
2.5.
Het hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [gemachtigde] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, lid 1, Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [B BV] en [C BV] , omdat [gemachtigde] namens deze vennootschappen in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden. De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [gemachtigde] .
2.6.
Voor zover [gemachtigde] stelt dat het hem weigeren als gemachtigde in strijd is met artikel 47 Handvest, verwerpt het hof dit standpunt. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Hem wordt slechts de mogelijkheid ontnomen om door [gemachtigde] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door de beperking van deze weigering tot de onderhavige zaken bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.
2.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] weigeren in de onderhavige procedures bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Dit geldt zowel voor het hoger beroep van belanghebbende als het hoger beroep van de inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en hij zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.
Gevolgen en verder procesverloop
2.8.
Het hof zal de griffier opdragen deze beslissing te sturen aan [gemachtigde] alsmede naar belanghebbende, teneinde hem in kennis te stellen van de weigeringsbeslissing.
2.9.
Belanghebbende zal in de gelegenheid worden gesteld om, desgewenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen.
3. Beslissing
Het hof:
- weigert [gemachtigde] , [B BV] en [C BV] om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.
Deze tussenuitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, T.A. Gladpootjes en L.B.M. Klein Tank, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020.
Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen en aan [gemachtigde] verzonden.
Tegen tussenbeslissingen stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open (artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen). Tegen dergelijke beslissingen van het gerechtshof kan slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 28‑05‑2020
Rechtbank Gelderland 19 april 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1746.Rechtbank Noord-Holland 27 augustus 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:7279.Hof Arnhem-Leeuwarden 16 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6597.Rechtbank Zeeland-West-Brabant 28 januari 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:341.
Hof Arnhem-Leeuwarden 16 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6597, onder 2.4.