HR, 23-11-2012, nr. 12/01203
ECLI:NL:HR:2012:BY3956
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
23-11-2012
- Zaaknummer
12/01203
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BY3956
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY3956, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY3956
ECLI:NL:HR:2012:BY3956, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 23‑11‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3956
- Vindplaatsen
Conclusie 23‑11‑2012
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
12/01203
Mr. F.F. Langemeijer
- 14.
september 2012
Conclusie inzake:
[Verzoekers]
tegen
Minister van Buitenlandse Zaken
1.
Bij brief van 29 augustus 2006 hebben eisers tot cassatie, [verzoekers] te Culemborg, zich gewend tot de minister van Buitenlandse Zaken met een verzoek om toekenning van sociale voorzieningen uit hoofde van het dienstverband van hun vader resp. grootvader bij het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Bij brief van 29 september 2006 heeft de minister hen laten weten dat hij niet kan ingaan op dat verzoek, op de in die brief genoemde gronden. Tegen dit besluit hebben eisers vergeefs bezwaar gemaakt: het bezwaar is op 15 november 2006 door de minister niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Tegen het besluit op bezwaar hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage. Deze rechtbank heeft op 19 december 2006 de zaak doorgezonden naar de rechtbank te Arnhem als de bevoegde rechter. Eisers, die van mening zijn dat de rechtbank te 's-Gravenhage (kamer voor militaire zaken1.) bevoegd is, was het daarmee oneens en heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar de rechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank te Arnhem (sector bestuursrecht) heeft bij uitspraak van 15 maart 2007 zich uitdrukkelijk bevoegd geacht om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank overwoog onder meer dat de (groot)vader van eisers geen militair ambtenaar is in de zin van de Militaire Ambtenarenwet 1931 zoals deze wet ten tijde van belang luidde, zodat niet de militaire ambtenarenrechter maar de gewone bestuursrechter bevoegd is tot kennisneming van het geding2.. Na een beschouwing over de toepasselijke regelingen kwam de rechtbank tot de slotsom dat een publiekrechtelijke grondslag ontbreekt voor de door eisers gevraagde voorzieningen. De rechtbank heeft het beroep daarom ongegrond verklaard. Aan het slot van de uitspraak is vermeld dat binnen zes weken hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3..
3.
Bij brief, ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 6 januari 2012, hebben eisers4. beroep in cassatie ingesteld tegen de genoemde uitspraak van 15 maart 2007. Zij hebben verzocht die uitspraak te vernietigen en de rechtbank te Arnhem te gelasten het beroepschrift alsnog door te zenden aan de rechtbank te 's-Gravenhage, kamer voor militaire zaken. Het beroepschrift is op 6 juni 2012 doorgezonden aan de minister van Buitenlandse Zaken. Deze heeft geen verweerschrift ingediend.
4.
Aan een bespreking van de argumenten van eisers ter ondersteuning van hun aanspraak op de verzochte sociale voorziening kom ik niet toe. De zienswijze van eisers dat tegen de beslissing van de rechtbank (sector bestuursrecht) beroep in cassatie openstaat, is niet juist. Weliswaar is in art. 78 lid 1 RO bepaald dat de Hoge Raad kennis neemt van het beroep in cassatie tegen (onder meer) vonnissen van de rechtbanken, maar het tweede lid van art. 78 RO maakt daarop een uitzondering. Het tweede lid bepaalt immers dat het eerste lid niet van toepassing is op de handelingen en uitspraken van rechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen. In dit geval gaat het om een uitspraak in een zaak waarvan de rechtbank te Arnhem (sector bestuursrecht) als administratieve rechter kennis heeft genomen. Het vierde lid van art. 78 RO regelt afzonderlijk dat de Hoge Raad wel kennis kan nemen van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de administratieve rechter voor zover dit bij wet is bepaald5.. Er is echter geen wet te vinden, ook niet de door eisers genoemde wetten, die bepaalt dat de Hoge Raad kennis neemt van een uitspraak van de rechtbank (sector bestuursrecht) in een bestuursrechtelijk geschil als het onderhavige. Voor zover eisers de grondslag voor de bevoegdheid van de Hoge Raad tot cassatie van de beslissing van de rechtbank hebben gezocht in het Reglement van inwendige dienst van de Hoge Raad6., gaan eisers eraan voorbij dat dit reglement uitsluitend regelt welke kamer van de Hoge Raad de zaak behandelt indien de Hoge Raad wettelijk bevoegd is tot kennisneming.
5.
In deze zaak speelt zowel een vraag van formele bevoegdheid als een vraag van materiële bevoegdheid. Mijns inziens is de Hoge Raad als cassatierechter formeel bevoegd een beslissing te geven op dit beroepschrift, dat uitdrukkelijk is ingediend als een beroep in cassatie, maar ontbreekt in dit geval materieel de bevoegdheid om kennis te nemen van het beroep in cassatie tegen een beslissing die de rechtbank als administratieve rechter heeft genomen. Daarbij past dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2012
De rechtbank verwees in dit verband naar: CRvB 8 juni 2006 (LJN: AX8683). Zie ook: ABRvS 14 maart 2007 (LJN: BA0629).
Een niettemin bij de CRvB ingesteld hoger beroep heeft geleid tot onbevoegdverklaring door dit college: CRvB 27 maart 2008 (LJN: BD0160), onder meer verwijzend naar ABRvS 13 februari 2002, JB 2002/94.
In deze bestuursrechtelijke zaak: zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad.
Hier bedoeld als: wet in formele zin; zie de MvT in: A.I.M. van Mierlo, Parl. Gesch. Herziening van de Wet op de rechterlijke organisatie (2002), blz. 405.
Gepubliceerd op de website www.hogeraad.nl onder Reglementen.
Uitspraak 23‑11‑2012
Inhoudsindicatie
Cassatieberoep tegen uitspraak administratieve rechter. Niet-ontvankelijkheid. Art. 78 RO.
Partij(en)
23 november
Eerste Kamer
12/01203
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoeker 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
t e g e n
MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] c.s. en de Minister.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de uitspraak in de zaken AWB 06/6343 en 06/6358 van de rechtbank Arnhem van 15 maart 2007.
De uitspraak van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
[Verzoeker] c.s. hebben beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht. Het betreft hier een uitspraak in een zaak waarvan de rechtbank als administratieve rechter heeft kennis genomen.
Op grond van art. 78 lid 2 RO neemt de Hoge Raad geen kennis van het beroep in cassatie dat is ingesteld tegen uitspraken van de rechtbanken in zaken waarvan zij als administratieve rechter kennis nemen. Weliswaar maakt art. 78 lid 4 RO hierop een uitzondering 'voorzover dit bij wet is bepaald', maar er is geen wettelijke bepaling die beroep in cassatie openstelt tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht, als de onderhavige, die is gedaan in een geschil betreffende de toekenning van sociale voorzieningen uit hoofde van het dienstverband van de vader respectievelijk de grootvader van [verzoeker] c.s. bij het voormalig Koninklijk Nederlands-Indisch Leger.
Anders dan [verzoeker] c.s. aanvoeren, schept het Reglement van inwendige dienst van de Hoge Raad geen bevoegdheid, maar bepaalt het uitsluitend welke kamer van de Hoge Raad de zaak behandelt.
[Verzoeker] c.s. zijn derhalve niet-ontvankelijk in hun beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 23 november 2012.