HR, 18-10-2013, nr. 13/01234
ECLI:NL:HR:2013:915
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-10-2013
- Zaaknummer
13/01234
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:915, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0101, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 7:15 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2013/51.10 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2013/525 met annotatie van M.R.P. de Bruin
AB 2014/55 met annotatie van L.M. Koenraad
USZ 2013/360
JB 2013/238
NTFR 2014/230
NTFR 2013/2074 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Uitspraak 18‑10‑2013
Partij(en)
18 oktober 2013
nr. 13/01234
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2013, nr. 11/00269, betreffende een door [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) gedaan verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] voor het kalenderjaar 2010 vastgesteld. Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Deventer opgelegd naar de waarde vastgesteld bij voormelde beschikking.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Deventer bij in één geschrift vervatte uitspraken de waarde op een lager bedrag vastgesteld. Bij die uitspraken is tevens beslist op het door belanghebbende gedane verzoek om vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb.
De Rechtbank Zwolle-Lelystad (nr. AWB 11/226) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd voor zover zij de beslissing inzake de vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten betreffen en de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift tegen de hiervoor onder 1 bedoelde beschikking en aanslag verzocht om een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar.
3.1.2.
De heffingsambtenaar heeft het verzoek afgewezen omdat ten tijde van het doen van de uitspraak door belanghebbende geen kosten waren gemaakt.
3.2.1.
Het Hof heeft een vergoeding toegekend voor de hiervoor in onderdeel 3.1.1 bedoelde kosten van rechtsbijstand. Het heeft daartoe geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de gemachtigde een ‘no cure, no pay’-afspraak heeft gemaakt die, wat betreft de bezwaarfase, inhoudt dat belanghebbende de vergoeding voor de werkzaamheden van de gemachtigde pas verschuldigd is nadat de heffingsambtenaar een vergoeding heeft betaald. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat een dergelijke afspraak niet aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de weg staat.
3.2.2.
De hiertegen gerichte middelen falen. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.3.1.
Het Hof heeft de vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase berekend met inachtneming van een wegingsfactor 1 (= gemiddeld) voor het gewicht van de zaak. Het heeft daarbij geen betekenis toegekend aan de door de heffingsambtenaar bij besluit van 27 mei 2010 vastgestelde ‘Beleidsregel toepassing van wegingsfactoren bij vergoeding in de bezwaarfase 2010’ (hierna: de Beleidsregel). In de Beleidsregel is de te hanteren wegingsfactor voor het gewicht van de zaak gesplitst in deelwegingsfactoren; een van die factoren is afhankelijk gesteld van (het in geschil zijnde deel van) het bedrag van de aanslag. Volgens de Beleidsregel zou de factor voor het gewicht van de zaak in dit geval 0,25 (= zeer licht) bedragen. Naar het oordeel van het Hof dient de Beleidsregel echter bij het bepalen van het gewicht van de zaak buiten toepassing te worden gelaten.
3.3.2.
Het vierde middel betoogt dat het Hof de Beleidsregel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
3.3.3.
Zoals in het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, nr. 10/04238, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, BNB 2011/265, is beslist, dient de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. Indien de gewichtscategorie van een zaak in het kader van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase ter discussie staat bij een rechter die over de feiten oordeelt, dient die rechter dan ook zelfstandig te bepalen in welke gewichtscategorie de zaak valt, met toepassing van de regels die op grond van artikel 7:15, lid 4, Awb zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bij dit besluit behorende Bijlage. De rechter is daarbij niet gebonden aan het oordeel van het bestuursorgaan en kan de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig toetsen. Hij is daarbij derhalve niet gebonden aan beleidsregels die het bestuursorgaan ter zake heeft vastgesteld, voor zover die leiden tot een lagere vergoeding dan naar het eigen oordeel van de rechter op zijn plaats is.
3.3.4.
Het Hof heeft derhalve terecht de Beleidsregel buiten toepassing gelaten. Ook het vierde middel faalt daarom.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2013.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer wordt een griffierecht geheven van € 478.