Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/4.2
4.2 De invoering van boek 2 BW
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS599682:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Inv. Boek 2 BW p. 1091-1093.
Of een stem uitgebracht in de algemene vergadering als rechtshandeling moest worden aangemerkt was een punt van discussie. Ook de vervolgvraag, of daarop de algemene regels van de rechtshandeling van toepassing zouden zijn, leidde niet tot een eensluidend antwoord. In 1960 bij de vaststelling van boek 2 luidde de tekst van art. 11 lid 4 als volgt:' Op de vernietiging van een stem zijn de bepalingen betreffende de vernietiging van een rechtshandeling toepasselijk, met uitzondering van art. 3.2.3 en het vijfde lid van art. 3.2.10, en met dien verstande dat onbekwaamheid en gemis aan wil leiden tot vernietigbaarheid. Een stem is ook vernietigbaar wegens een dwaling, indien het ontstaan of voortbestaan daarvan is toe te rekenen aan de rechtspersoon, of de meerderheid der vergadering bij het nemen van het besluit onder invloed verkeerde van dezelfde dwaling als degeen die de stem uitbracht.'
De voorgestelde regeling over de nietigheid of vernietigbaarheid van besluiten werd bij de behandeling van de invoeringswet boek 2 BW opnieuw aan de orde gesteld. Nadat de Vaste Kamercommissie had vastgesteld dat de regeling van de nietigheid of vernietigbaarheid van besluiten ingewikkeld was, constateerde zij:
`De zaak wordt pas enigszins duidelijk wanneer men kennisneemt van de parlementaire geschiedenis betreffende wetsontwerp 3769. Uit de memorie van antwoord bij dit wetsontwerp blzz. 11 tot 20 (zie Parl. Gesch. Boek 2, blz. 150 — 195:toev.:AKW) valt af te leiden dat men de regeling van artikel 2.1.8a wil men haar goed begrijpen, moet plaatsen tegen de achtergrond van titel 3.2. Het vergt echter wel enige scherpzinnigheid om precies te achterhalen hoever de invloed van deze titel reikt.'
Ter verduidelijking van de voorgelegde teksten werd gesuggereerd, zoals uit het voorlopig verslag bij de invoeringswet blijkt, in boek 2 BW een verwijzing naar titel 3.2 op te nemen.
Al in een eerdere fase van de behandeling van dit onderwerp, zie hierover hoofdstuk 3 § 6.2, was gesuggereerd een verwijzing naar boek 3 BW in de tekst op te nemen. De minister vond dat toen niet nodig. Naar het oordeel van de commissie zou een verwijzing een aanzienlijke vereenvoudiging van de materie inhouden en dus werd dit opnieuw aangekaart. Weliswaar zou dat betekenen dat een aantal bepalingen uit boek 3 BW in boek 2 BW herhaald zou worden, maar dat vonden de commissieleden geen bezwaar. Sterker nog, het genoot hun voorkeur:
`Het bezwaar van een zich in herhaling begevende wetstekst lijkt minder ernstig dan het bezwaar van een wetstekst welke uitsluitend toegankelijk is voor de wat betere jurist die bovendien nog bereid is de Kamerstukken op te diepen en hiervan uitvoerig studie te maken.
De minister zag dat anders. Aansluitend bij wat bij de behandeling van de voorgestelde tekst voor deze artikelen al eerder gezegd was, sprak de minister de volgende woorden, die gedeeltelijk een herhaling van eerdere opmerkingen bevatten:
`Dienaangaande merkt de ondergetekende op dat het nemen van een besluit door een algemene vergadering van een rechtspersoon een rechtshandeling is. Daarop zijn derhalve de bepalingen van titel 3.2 van toepassing, met inbegrip van de bepalingen omtrent nietigheid en vernietigbaarheid van rechtshandelingen, behoudens dat in het onderhavige artikel daaromtrent enige afwijkende en aanvullende bepalingen zijn neergelegd. De vraag of het uitbrengen van een stem een rechtshandeling is wordt in de moderne literatuur veelal bevestigend beantwoord. Wat daarvan overigens zij, Boek 2 behandelt het uitbrengen van een stem in zoverre als een rechtshandeling dat het de bepalingen betreffende vernietiging van rechtshandelingen van toepassing verklaart op de vernietiging van een stem, alweer behoudens enige in het onderhavige artikel (2.1.8.a: toev.:AKW) opgenomen afwijkingen en aanvullingen.
De ondergetekende kan niet inzien dat dit stelsel, zoals dat hier in zijn hoofdtrekken is geschetst, uitermate ingewikkeld is.'
Even verder concludeerde de minister:
`De regeling van vernietiging en nietigheid van besluiten en van vernietiging van een stem zal ten gevolge van de algemeen erkende moeilijkheid van het onderwerp steeds betrekkelijk ingewikkeld en genuanceerd moeten zijn.'1
De invoering van de voorgestelde regeling zou naar het oordeel van de minister in de praktijk geen ernstige moeilijkheden opleveren, hoewel ook hij moest erkennen dat de regeling van vernietiging en nietigheid van besluiten betrekkelijk ingewikkeld was. Wie achtergrond informatie wenste kon daarvoor terecht in de gesystematiseerde en gemakkelijk toegankelijke parlementaire stukken in de uitgave 'Parlementaire Geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek' en, zo verwachtte de minister, er zou in de literatuur voldoende aandacht aan dit onderwerp besteed worden. Daarmee werd de behandeling van de voorgestelde artikelen afgerond. Alleen de bepaling over de vernietiging van een stem, opgenomen in art. 2:11 lid 4 BW (in het ontwerp nog art. 2.1.8a), werd in portefeuille gehouden omdat boek 3 BW nog niet werd ingevoerd.2