Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een stelbrief van mr. Kurz voor de appelfase.
HR, 06-10-2015, nr. 14/01403
ECLI:NL:HR:2015:2919
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/01403
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2919, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1898, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1898, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2919, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0439
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de AG onder 4 t/m 7 kan verdachte niet worden ontvangen in het ingestelde beroep. Appel is ingesteld door de gemachtigde van verdachte en aan deze is o.g.v. art. 408a jo. 450.2 Sv aanstonds de appeldagvaarding uitgereikt. Nu die uitreiking ex art. 450.4 Sv geldt als betekening in persoon, had verdachte ingevolge art. 432.1.a. Sv uiterlijk binnen 14 dagen na ’s Hofs einduitspraak cassatie moeten instellen. Cassatie is na het verstrijken van deze termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/01403
NA/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 21 mei 2013, nummer 21/002854-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 tot en met 7 kan de verdachte niet worden ontvangen in het ingestelde beroep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
Conclusie 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de AG onder 4 t/m 7 kan verdachte niet worden ontvangen in het ingestelde beroep. Appel is ingesteld door de gemachtigde van verdachte en aan deze is o.g.v. art. 408a jo. 450.2 Sv aanstonds de appeldagvaarding uitgereikt. Nu die uitreiking ex art. 450.4 Sv geldt als betekening in persoon, had verdachte ingevolge art. 432.1.a. Sv uiterlijk binnen 14 dagen na ’s Hofs einduitspraak cassatie moeten instellen. Cassatie is na het verstrijken van deze termijn ingesteld. Hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt.
Nr. 14/01403 Zitting: 1 september 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 21 mei 2013 de verdachte bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 24 januari 2013, waarbij de verdachte wegens 1. “diefstal door twee of meer verenigde personen” op tegenspraak is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals in het vonnis omschreven, en waarbij de verdachte wegens 2. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het vonnis vermeld, en de tenuitvoerlegging gelast van een eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en deze straf omgezet in een werkstraf.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Ambtshalve vestig ik de aandacht op het volgende. De vraag rijst of het cassatieberoep ontvankelijk is. Uit de stukken van het geding lijkt te volgen dat het cassatieberoep te laat is ingesteld. In de schriftuur wordt betoogd dat de overschrijding van de cassatietermijn door de verdachte verschoonbaar is, aangezien hij door zijn raadsman niet in kennis is gesteld over de behandeling van het hoger beroep en ook niet op de hoogte is gesteld van de uitkomst van dat hoger beroep.
4. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) Op de terechtzitting in eerste aanleg van 24 januari 2013 zijn de verdachte en diens raadsman verschenen. De politierechter in de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft de verdachte bij vonnis van 24 januari 2013 veroordeeld.
(ii) Op 7 februari 2013 heeft mr. S.D. Kurz, advocaat te Utrecht, namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.
(iii) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2013 is op 7 februari 2013 aan de gemachtigde van de verdachte (mr. Kurz) uitgereikt in het gerechtsgebouw van de rechtbank in Utrecht. Onderaan de appeldagvaarding is aangetekend dat op 7 februari 2013 een afschrift van deze dagvaarding is verzonden naar de verdachte en dat op die datum tevens een afschrift van de dagvaarding is verstrekt aan de raadsman. In de aanhef van de appeldagvaarding staan de naam en de adresgegevens (het GBA-adres) van de verdachte vermeld.
(iv) Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2013, zijn de verdachte en diens raadsman niet verschenen.1.Dit proces-verbaal houdt in dat de griffier van het hof contact heeft gezocht met het kantoor van de raadsman, dat de raadsman niet op het kantoor aanwezig was en dat de secretaresse van de raadsman heeft getracht de raadsman op zijn mobiele telefoon te bereiken, hetgeen niet is gelukt. Vervolgens heeft het hof verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte. Daarna heeft de advocaat-generaal haar vordering voorgelezen en is het onderzoek gesloten.
(v) Bij arrest van 21 mei 2013 heeft het hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
(vi) Mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht, heeft door middel van een faxbericht van 12 maart 2014 een schriftelijke bijzondere volmacht zoals bedoeld in art. 450, derde lid, Sv verleend aan een medewerker van de strafgriffie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) om namens de verdachte beroep in cassatie in te stellen tegen het arrest van het hof. Vervolgens is op diezelfde datum de “akte cassatie” opgemaakt.
5. Ingevolge art. 408a Sv, in verbinding met art. 450, tweede lid, Sv, kan de dagvaarding in hoger beroep aanstonds worden uitgereikt aan een advocaat die als gemachtigde van de verdachte overeenkomstig art. 450, eerste lid, aanhef en onder a, Sv hoger beroep instelt. Die uitreiking geldt op grond van art. 450, vierde lid, eerste volzin, Sv als een uitreiking aan de verdachte in persoon. Voorts bepaalt art. 450, vierde lid, tweede volzin, Sv dat een afschrift van de appeldagvaarding als gewone brief over de post aan het door de gemachtigde opgegeven adres van de verdachte wordt toegezonden.
6. Uit de hiervoor onder 4 weergegeven inhoud van de stukken van het geding blijkt dat het hoger beroep namens de verdachte is ingesteld door mr. Kurz en dat aanstonds na het instellen van het hoger beroep aan hem als gemachtigde van de verdachte de dagvaarding in hoger beroep is uitgereikt. Gelet op de hiervoor onder 5 weergegeven wettelijke bepalingen heeft deze uitreiking van de appeldagvaarding te gelden als een betekening aan de verdachte in persoon. De in de schriftuur gestelde omstandigheid dat niet zou blijken dat overeenkomstig art. 450, vierde lid, tweede volzin, Sv een afschrift van de appeldagvaarding als gewone brief is verzonden naar het door mr. Kurz opgegeven adres van de verdachte, maakt dat niet anders. Deze verzending maakt geen deel uit van de betekening. Die betekening is met de uitreiking van de appeldagvaarding aan de gemachtigde van de verdachte voltooid. Daarbij merk ik op dat uit de inhoud van de hiervoor onder 4 sub iii weergegeven appeldagvaarding, anders dan in de schriftuur wordt betoogd, kan worden afgeleid dat op 7 februari 2013 een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden naar het GBA-adres van de verdachte.2.
7. In een geval als het onderhavige dient de verdachte ingevolge art. 432, eerste lid, aanhef en onder a, Sv uiterlijk binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof beroep in cassatie in te stellen. De termijn voor het instellen van het cassatieberoep is derhalve geëindigd op dinsdag 4 juni 2013, terwijl namens de verdachte pas op 12 maart 2014 - en dus ruim negen maanden te laat - beroep in cassatie is ingesteld. Hetgeen in de schriftuur is aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die deze termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt. Ook de in de schriftuur genoemde omstandigheid dat de desbetreffende advocaat geschorst zou zijn geweest, is daarvoor onvoldoende. Uit de landelijke advocaten tabel blijkt overigens dat de schorsing van mr. Kurz geruime tijd na de behandeling in hoger beroep en na het verstrijken van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is ingegaan.3.De advocaat is met ingang van 13 november 2013 voor onbepaalde tijd geschorst, terwijl de behandeling in hoger beroep en het arrest van het hof dateren van 21 mei 2013 en de termijn voor het instellen van beroep in cassatie reeds op 4 juni 2013 is geëindigd. Gelet op het voorafgaande, kan de verdachte niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen en kom ik aan de bespreking van het middel niet toe.4.
8. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑09‑2015
Vgl. HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9824, NJ 2011/133, 2.3 en HR 7 april 2009, nr. 07/10725 (niet gepubliceerd), rov. 2.1.
Zie http://lat.rechtspraak.minjus.nl. Met ingang van 23 mei 2014 is de betrokken advocaat van het tableau geschrapt.
Vgl. HR 17 november 2009, NJB 2009/220 en HR 25 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4198.