Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 23-08-2005
- Redactionele toelichting
De inwerkingtreding is tevens gepubliceerd in het Weekbericht van week 34 van 2005.
- Bronpublicatie:
29-05-2000, Trb. 2000, 96 (uitgifte: 01-09-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-08-2005
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-11-2005, Trb. 2005, 280 (uitgifte: 01-01-2005, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
Overeenkomst van 29 mei 2000
De Hoge Verdragsluitende Partijen bij deze overeenkomst, lidstaten van de Europese Unie,
Onder verwijzing naar de akte van de Raad tot vaststelling van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie;
Wensend de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de Unie te verbeteren, onverminderd de regelingen ter bescherming van de individuele vrijheid;
Wijzend op het gemeenschappelijk belang van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten snel en doeltreffend plaatsvindt, op een wijze die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van hun nationale recht en in overeenstemming is met de individuele rechten en de beginselen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950;
Uitdrukking gevend aan hun vertrouwen in de structuur en de werking van elkaars rechtsstelsels en in het vermogen van alle lidstaten om een eerlijke procesgang te waarborgen;
Vastbesloten het Europees Verdrag van 20 april 1959 aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en andere geldende verdragen op dit gebied aan te vullen met een overeenkomst van de Europese Unie;
Erkennende dat de bepalingen van die verdragen van toepassing blijven op alle aspecten die niet onder deze overeenkomst vallen;
Overwegende dat de lidstaten belang hechten aan versterking van de justitiële samenwerking, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel;
Eraan herinnerend dat deze overeenkomst de wederzijdse rechtshulp in strafzaken regelt, op basis van de beginselen van het Verdrag van 20 april 1959;
Overwegende evenwel dat artikel 20 van deze overeenkomst betrekking heeft op specifieke gevallen van het aftappen van telecommunicatie, zonder dat dit gevolgen heeft voor andere soortgelijke gevallen die buiten de werkingssfeer van de overeenkomst vallen;
Overwegende dat de algemene beginselen van het internationaal recht van toepassing zijn op de gevallen die niet door deze overeenkomst worden bestreken;
Erkennende dat deze overeenkomst de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet laat en dat het in overeenstemming met artikel 33 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aan de lidstaten is, te bepalen op welke wijze zij de openbare orde zullen handhaven en de binnenlandse veiligheid zullen beschermen,
Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:
Verdragpartijgroep