Rb. Limburg, 25-10-2021, nr. C/03/290499 / FA RK 21-1282
ECLI:NL:RBLIM:2021:10077
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
25-10-2021
- Zaaknummer
C/03/290499 / FA RK 21-1282
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:10077, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 25‑10‑2021; (Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:1211
Uitspraak 25‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Beëindiging gezag ouders Aanvaardbare termijn voor deze jonge getraumatiseerde en beschadigde kinderen is verstreken en zij hebben absolute duidelijkheid nodig over hun toekomstperspectief. De moeder heeft contact voorlopig stopgezet ter bescherming van de kinderen en om hen de rust te gunnen. De vader beseft dat een terugplaatsing van de kinderen onrealistisch is. Kinderen mogen opgroeien in pleeggezinnen, maar ondanks dat voldaan is aan de voorwaarden voor een gezagsbeëindiging verzoekt de vader het gezag in stand te houden. Rechtbank gaat hier niet in mee nu aanvaardbare termijn is verstreken en betrekt hierbij de rapportages van Plinthos waaruit blijkt dat de kinderen duidelijkheid en veiligheid nodig hebben zodat toegekomen kan worden aan behandeling. Stem van de kinderen en hun belang weegt zwaarder dan de wens van de ouders om het gezag in stand te houden.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/290499 / FA RK 21-1282
datum uitspraak: 25 oktober 2021
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidoost Nederland,
hierna te noemen de raad,
betreffende
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend te Heerlen,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.L.M. Schrouff, kantoorhoudend te Heerlen,
[de pleegvader] ,
hierna te noemen de pleegvader van [minderjarige 1] en
[de pleegmoeder 1] ,
hierna te noemen de pleegmoeder van [minderjarige 1] ,
gezamenlijk te noemen de pleegouders,
beiden wonende op een bij de rechtbank Limburg bekend adres,
[de pleegmoeder 2] ,
hierna te noemen de pleegmoeder van [minderjarige 2] ,
wonende op een bij de rechtbank Limburg bekend adres,
de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Amsterdam.
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
-het verzoek met bijlagen van de raad van 30 maart 2021, ingekomen bij de rechtbank op
1 april 2021,
-een door de GI ter zitting overgelegde brief van de pleegmoeder van [minderjarige 1] , gedateerd
13 augustus 2021,
-een e-mailbericht van de pleegmoeder van [minderjarige 2] van 13 augustus 2021, ingekomen bij de rechtbank op 14 augustus 2021,
-het verweer van de vader, tevens houdende voorwaardelijke zelfstandige verzoeken, ingekomen bij de rechtbank op 25 augustus 2021,
1.2.
Op 30 augustus 2021 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren
behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordigster van de raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De pleegouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, met kennisgeving, niet ter
zitting. Zij hebben hun mening schriftelijk gegeven.
2. De feiten
2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de
ouders.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 5 april 2019 is de ondertoezichtstelling van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken.
Sinds 5 april 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en zij verblijven sindsdien in de huidige perspectief biedende pleeggezinnen. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 6 januari 2021 bereid verklaard om de voogdij te
aanvaarden.
3. Het verzoek
3.1.
De raad heeft verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het gezag van de ouders te beëindigen en adviseert de GI tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen.
3.2.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raad gesteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Beide ouders niet zijn meer bij machte de kinderen de opvoeding, sturing en stimulering te bieden die noodzakelijk is voor hun beschadigde ontwikkeling binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Beide kinderen groeien al enkele jaren op bij pleegouders aan wie ze gehecht zijn, waar ze zich binnen hun mogelijkheden kunnen ontwikkelen en waar hun opvoedingsperspectief gelegen is. Doordat de kinderen hierin nog geen duidelijkheid hebben, ervaren zij daardoor niet de rust, voorspelbaarheid en veiligheid die voor hun noodzakelijk is om toe te kunnen komen aan behandeling, verwerking, groei en ontwikkeling.
3.3.
Beide ouders kampen met ernstige persoonlijke problematiek.
De moeder is een verstandelijk beperkte vrouw met trage verwerkingssnelheid. Ze is beperkt belastbaar, blokkeert bij stress en spanning, is probleem vermijdend en depressiegevoelig. De moeder is eerder gediagnosticeerd met het syndroom van Münchhausen by proxy. Zij blijft wegvallen in (pseudo) epileptische aanvallen.
De vader heeft een beneden-gemiddeld intelligentieniveau en veel behoefte aan duidelijkheid en herhaling. Hij is gediagnosticeerd met een stoornis in het autisme spectrum en heeft een stoornis in de impuls beheersing. De vader kan emoties niet adequaat registreren en uiten en herkent en respecteert grenzen van anderen niet. Hij kan moeilijk met anderen communiceren en zet agressie in om dit onvermogen te compenseren. De vader toont zeer beperkte ziektebesef en blijft zijn aandeel in de agressie-incidenten, ondanks behandeling, buiten zichzelf leggen. Hij is niet intrinsiek gemotiveerd tot behandeling.
3.4.
Het is duidelijk dat beide ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor hun aanvaardbare termijn te dragen. In het belang van de kinderen dient de voogdij te worden belegd bij de GI teneinde het kwetsbare contact tussen ouders en pleegouders zo veel mogelijk te beschermen.
3.5.
Ter zitting heeft de raad het verzoek gehandhaafd. De raad heeft nog aanvullend
verklaard dat het perspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt nu de aanvaardbare
termijn verstreken is, maar dat de moeder en de vader de ouders blijven van de kinderen en dat zij recht op omgang blijven houden.
4. De standpunten ter zitting
4.1.
De moeder heeft verklaard dat zij een stap terug heeft gedaan in het contact met en ter bescherming van de kinderen omdat zij hen de rust gunt. Eén keer per maand krijgt de moeder een update van de pleegzorgwerker over de kinderen vergezeld van een foto. Een keer per zes tot acht weken krijgt de moeder informatie en wordt gekeken of en wanneer omgang met de kinderen kan plaatsvinden. Plinthos is gestart en de kinderen worden geobserveerd. Door de rust die [minderjarige 1] ervaart, ontwikkelt zij zich nu goed en heeft zij geen medicatie nodig. Verder gaat [minderjarige 1] starten met paardentherapie. Hoewel de moeder anders zou willen, geeft zij bij de kinderen aan dat zij mogen blijven wonen bij de pleegouders. Met de pleegouders heeft de moeder een goed contact. Zij wil betrokken blijven bij de kinderen en zij zal altijd haar handtekening blijven geven als daar om gevraagd wordt. De moeder heeft pas één keer haar handtekening niet willen geven omdat zij tegen de medicatie voor [minderjarige 1] was, maar als de moeder daar een goede onderbouwing voor krijgt zal zij daar zeker voor tekenen. Volgens de moeder voegt een gezagsbeëindiging niets toe voor de kinderen. De moeder is heel duidelijk naar de kinderen toe en er is met de betrokken hulpverlening over gesproken. De samenwerking met de GI is in het verleden niet goed verlopen waardoor er heel veel is misgegaan. De contacten met de kinderen werden telkens gewijzigd waardoor er meerdere keren een procedure is geweest tot vervallenverklaring van de door de GI gegeven schriftelijke aanwijzing. De moeder heeft haar uiterste best gedaan. Het is te betreuren dat de raad nu het voorliggende verzoek heeft ingediend, omdat het niet aan de ouders te wijten is hoe een en ander is gelopen, maar aan de GI die steken heeft laten vallen. De moeder heeft een goede verstandhouding met de huidige gezinsvoogd en de samenwerking is heel goed. De nieuwe gezinsvoogd is voortvarend te werk gegaan en heeft de zaken goed opgepakt. De moeder wil haar gezag niet kwijt en vindt dat een brug te ver, hoewel zij erkend dat de aanvaardbare termijn is verstreken. De moeder geeft de emotionele toestemming aan beide kinderen dat zij mogen opgroeien bij de pleeggezinnen waar zij wonen. De moeder wil rust voor de kinderen maar vindt het verzoek heel moeilijk. Zij heeft het gevoel als moeder aan de kant gezet te worden. Het is jammer dat Plinthos pas zo laat is ingezet terwijl beide ouders al eerder hebben verzocht om dit traject in te zetten. Doordat de omgang niet goed van de grond is gekomen heeft de moeder een stap teruggedaan omdat zij het beste voor de kinderen voor heeft. De raad geeft weliswaar aan dat de ouders, indien het tot een gezagsbeëindiging komt, de ouders blijven van de kinderen maar zo voelt het voor haar niet. De moeder verzoekt afwijzing van de gezagsbeëindiging. Mocht de rechtbank anders oordelen, dan wordt verzocht de pleegouders tot voogden te benoemen.
4.2.
De vader heeft verklaard dat hij de pleegouders alleen ziet als hij omgang met de
kinderen heeft. Hij krijgt maandelijks een update over de kinderen, vergezeld van foto’s. Er is thans een goede samenwerking met de GI waar dat eerder niet was. Hij heeft vertrouwen in de huidige gezinsvoogd als persoon maar niet in de stichting als zodanig. Naar de stichting blijft de vader met argusogen kijken. De samenwerking met de gezinsvoogd moet voortgezet worden. De vader heeft de wens dat de kinderen terug bij hem komen, maar hij weet dat dit heel moeilijk is. Volgens de vader hadden de pleegouders eerder naar de kinderen moeten communiceren dat zij bij hen mogen blijven wonen, dat had het gedrag dat de kinderen nu vertonen wellicht voorkomen kunnen worden. Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleeggezinnen. De vader beseft dat een terugplaatsing van de kinderen realistisch gezien onmogelijk is. Met hulpverlening zou de vader tegen de kinderen kunnen vertellen dat ze bij de pleeggezinnen mogen blijven wonen. Hij realiseert zich ook dat als de kinderen bij hem zouden wonen hij een fulltime job heeft om hen in het gareel te houden en er veel hulpverlening in het gezin zal komen. Een gezagsbeëindiging vindt de vader een brug te ver, omdat zijn titel en trots als vader dan afgenomen wordt. Hij heeft altijd meegewerkt en toestemming verleend als beslissingen voor de kinderen genomen moesten worden. De vader heeft zijn gezag op afstand uitgeoefend en dat kan voortgezet worden. De kinderen zijn jong en kunnen niet weten wat de gevolgen van een gezagsbeëindiging voor hen betekent. Het advies van de raad dat voorligt gaat hem veel te ver en zij moeten als ouders niet nog meer op afstand van de kinderen komen te staan.
De vader verwijst naar een recente uitspraak van het gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDA:2021:1601 waarin weliswaar voldaan was aan de voorwaarden genoemd in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) maar dat er strijd kan zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens. De vader verzoekt afwijzing van het verzochte. Hij handhaaft zijn zelfstandig verzoek tot benoeming van de pleegouders tot voogden hoewel zij dit niet willen.
4.3.
De GI heeft een reactie van de pleegouders van [minderjarige 1] overgelegd. De huidige gezinsvoogd is sinds verleden jaar februari betrokken bij de kinderen en heeft een inhaalslag moeten maken. Anacare in ingezet voor psycho educatie. De omgang verliep niet goed en daarom heeft de GI deze teruggebracht naar een keer per twaalf weken om de kinderen rust te geven. Met de vader worden de bezoeken aan de kinderen zowel voor als na het bezoek besproken. Met de moeder vindt dit tijdens het bezoek plaats nu ze wil leren een positief contact te hebben met de kinderen. Zij accepteert de pleegouders en laat hen tijdens het bezoek in de buurt van de kinderen. Wel wordt gezien dat de moeder ondersteuning nodig heeft als zij zelf niet goed in haar vel zit en haar emoties de overhand krijgen waardoor zij dichtklapt en dan niet meer beschikbaar is voor de kinderen. Het is Anacare die het dan moet overnemen voor de veiligheid van de kinderen.
De vader wil leren een zo positief contact met de kinderen te hebben maar het lukt hem moeilijk de non-verbale tekenen van de kinderen op te pakken. Voor hem is het lastig te luisteren naar Anacare. De vader heeft een andere kijk op de kinderen en dit legt hij buiten zichzelf waardoor Anacare het moet overnemen tijdens het bezoek. Doordat de kinderen problematisch gedrag laten zien is Plinthos ingezet voor traumabehandeling, maar doordat de kinderen zo getraumatiseerd zijn, lukt de behandeling nog niet. [minderjarige 1] gaat naar Kinzo met als doel dat zij over een half jaar geconcentreerd kan tekenen. Doordat haar dat nu al een half uur lukt, is besloten haar geen medicatie te geven.
Bij [minderjarige 2] wordt gezien dat hij rust heeft in het pleeggezin. Met begeleiding van het MKD is hij aan zijn ontwikkeling toegekomen. Mogelijk dat [minderjarige 2] naar regulier onderwijs kan.
Beide kinderen geven duidelijk aan, na de bezoeken of na een vakantie, dat zij bij de pleegouders willen blijven wonen. Nu ontbreekt voor hen die zekerheid. Het is duidelijk dat het perspectief van de kinderen niet meer bij de ouders ligt. De moeder ziet dat ook in en accepteert de plek van de kinderen bij de pleegouders terwijl de vader de wens heeft dat de kinderen terug bij hem komen. Hij ziet niet dat de kinderen zo getraumatiseerd zijn dat een thuisplaatsing niet meer mogelijk is. De ouders zijn betrokken en nemen beslissingen, terwijl dat voor de onrust bij de kinderen zorgt; dat laatste speelt ook als de ouders blijven komen waardoor de kinderen denken dat ze niet langer bij de pleegouders mogen blijven. Dat de moeder in het belang van de kinderen kiest om de omgang even te parkeren is een moedige en verstandige zet van haar. Daardoor komt [minderjarige 1] nu aan haar ontwikkeling toe omdat zij rust en veiligheid ervaart in het pleeggezin. De aanvaardbare termijn is verstreken en daarom is het belangrijk dat er een gezagsbeëindiging komt en dat de kinderen de duidelijkheid krijgen dat ze bij de pleegouders mogen blijven. De voogdij dient bij de GI te komen omdat er nog het nodige geregeld moet worden. Op termijn kan de voogdij dan overgedragen worden naar de pleegouders.
4.4.
De pleegmoeder van [minderjarige 1] heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek. De
pleegmoeder heeft in de afgelopen periode met het gedrag van [minderjarige 1] ervaren dat de omgang voor [minderjarige 1] met de ouders op een te hoge frequentie voor [minderjarige 1] heeft gelegen. Door wisselingen van gezinsvoogden bij de GI is er lange tijd geen aanpassing geweest in de omgang waardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] twee jaar heeft stilgestaan. Het is duidelijk geworden dat [minderjarige 1] dusdanig beschadigd is in haar ontwikkeling dat zij langdurig intensieve hulpverlening nodig heeft. Nu de omgang is teruggebracht is voor [minderjarige 1] meer rust gekomen. [minderjarige 1] heeft bevestiging nodig dat zij bij de pleegmoeder mag blijven wonen. Zij verdient hier duidelijkheid in en de pleegmoeder gunt haar de duidelijkheid ook. Vanwege de complexiteit wenst de pleegmoeder nu niet met de voogdij belast te worden.
4.5.
De pleegmoeder van [minderjarige 2] heeft eveneens schriftelijk gereageerd. De
afgelopen twee jaar zijn heel turbulent voor [minderjarige 2] geweest die niet altijd goed voor hem waren. [minderjarige 2] liet eerder na de omgang verontrustend gedrag zien dat pas na drie weken weer normaliseerde. Nu er meer tijd en rust zit tussen de omgangsmomenten komt [minderjarige 2] meer toe aan zijn eigen ontwikkeling. Voor hem is het belangrijk dat hij de bevestiging krijgt dat hij bij de pleegouders mag blijven wonen. Indien het gezag van de ouders wordt beëindigd dient de voogdij bij de GI te komen. De pleegmoeder wil dit nu niet op zich nemen omdat de situatie te ingewikkeld is en niet alle betrokkenen op één lijn zitten.
5. De beoordeling
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:266, eerste lid, aanhef en onder a BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Bij beide kinderen is sprake van forse gedragsproblematiek doordat zij zijn opgegroeid in een onveilige opvoedingsomgeving bij de ouders die, ondanks langdurige intensieve ondersteuning, niet bij machte waren de kinderen de stabiliteit, zorg en stimulering te bieden die voor hun veiligheid en ontwikkeling noodzakelijk was. Tijdens de uithuisplaatsing is uit onderzoek en intensieve hulpverlening gebleken dat de ontwikkeling van de kinderen op meerdere gebieden ernstig was en is geschaad als gevolg van chronische traumatisering, onveiligheid en onveilige hechting in de opvoedsituatie van hun ouders.
5.3.
Is de aanvaardbare termijn voor deze kinderen verstreken of anders gezegd dient de vraag te worden beantwoord of de ouders in staat zijn binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor hun rekening te nemen.
5.4.
De moeder heeft de door de raad onderbouwde stelling dat aan deze wettelijke eis is voldaan, welke de rechtbank na een eigen onderzoek op de zitting overneemt en aan deze beslissing ten grondslag legt, niet betwist en ter zitting volmondig als juist erkend.
5.5.
De vader heeft de stelling en onderbouwing van de raad betwist maar tegelijkertijd heeft de vader onomwonden op de zitting kenbaar gemaakt: “ Het perspectief van de kinderen ligt bij de pleeggezinnen. De vader beseft dat een terugplaatsing van de kinderen realistisch gezien onmogelijk is. Met hulpverlening zou de vader tegen de kinderen kunnen vertellen dat ze bij de pleeggezinnen mogen blijven wonen. Hij realiseert zich ook dat als de kinderen bij hem zouden wonen hij een fulltime job heeft om hen in het gareel te houden en er veel hulpverlening in het gezin zal komen.” Daarin ligt besloten dat de vader impliciet erkent dat hij niet nu en ook niet in de toekomst voor de kinderen zal kunnen zorgen.
5.6.
In de wet ligt besloten en door de raad is dat in het verzoek onderstreept, namelijk dat deze kinderen met hun hele zware problematiek, zoals dat uit de recente onderzoeken van Plinthos naar voren komt (waarover hierna meer), recht hebben op duidelijkheid waar en bij wie zij als kind verder zullen opgroeien en zich veilig kunnen hechten én recht hebben op duidelijkheid wie voor hun opvoeding en verzorging zal zorgdragen. De motivering daarvoor is gelegen in het feit dat deze kinderen na een verblijf van inmiddels al meer dan 2 jaar in de respectievelijke pleeggezinnen in die gezinnen moeten kunnen blijven omdat dát voor hun veilige en stabiele ontwikkeling dringend noodzakelijk is.
5.7.
Bij het oordeel dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken, betrekt de rechtbank de in het rapport van de raad weergegeven gedeelte uit het onderzoeksverslag van zowel [minderjarige 1] (21 december 2020) als [minderjarige 2] (21 december 2020).
Wat betreft [minderjarige 1] schrijft Plinthos:
“We zien meerdere getraumatiseerde signalen met een coping van alertheid, regie, vermijding en ontwijking. De traumatisering heeft ernstige gevolgen op allerlei ontwikkelingsgebieden van [minderjarige 1] . Er is sprake van een verstoorde emotie- en impulsregulatie (wisselend van stemming, ongeremd, impulsief en zeer angstig), interpersoonlijke problemen (in het opbouwen van relaties), cognitieve en executieve functieproblemen, aandachtstekorten, verstoringen in het bewustzijn (zeer waakzaam, snel afgeleid, chaotisch en afwezig) en een beperkt basisvertrouwen in zichzelf en om haar heen. [minderjarige 1] heeft geen veilige hechting ervaren en is al van jongs af aan, aan het overleven. Hoewel ze een grote en vanzelfsprekende behoefte heeft aan verbinding, is er tegelijkertijd zeer veel angst om dichtbij een ander te zijn. We zien de tegenstrijdigheid in haar hechtingsbehoefte en hechtingsangst; haar strategie om hiermee om te gaan, lijkt een vermijdende strategie (zich terugtrekken, in eigen wereldje, de ander niet opzoeken als er stress is) of juist aanklampend (vastklampen aan volwassenen, weinig zelfstandigheid en zeer veel behoefte aan nabijheid en bevestiging). Haar angst kan zich omzetten in boosheid (weerstand en verzet, anderen pijn doen, schreeuwen) om controle te voelen en het voor zichzelf draaglijk te maken. De afgelopen 2 jaar heeft [minderjarige 1] een positieve groei (inhaalslag) gemaakt in haar ontwikkeling. Ze is aan het veranderen van een zeer angstig, alert en ondervoed meisje (niet in contact mee te komen, vluchtig, schrikachtig, sexueel ontremd gedrag en fysiek contact afwerend) naar een steeds meer stabiel meisje met een kalm brein. Ze is fysiek gegroeid, toont minder angstig gedrag en zoekt gepaste toenadering. Echter, er is nog een lange weg in stabilisatie en herstel te gaan. [minderjarige 1] heeft nu, vanuit haar omgeving, vooral voorspelbaarheid, ritme, geruststelling en troost nodig. Wanneer [minderjarige 1] de veiligheid voelt en tegelijkertijd de angst voor verlies hiervan kan verdragen, en ze zich kan hechten aan een vertrouwd persoon, zal op korte termijn individuele traumabehandeling ingezet kunnen worden.”.
Wat betreft [minderjarige 2] schrijft Plinthos:
“(…) concluderen we dat er sprake is van een vroegkinderlijke, chronisch complex trauma met als gevolg een ontwikkelingsachterstand. We zien meerdere getraumatiseerde signalen met een coping van alertheid, regievermijding en controle. De traumatisering heeft ernstige gevolgen op diverse ontwikkelingsgebieden. [minderjarige 2] maakt momenteel een sterke inhaalslag in zijn ontwikkeling, door inzet van een positief opvoedklimaat in het pleeggezin in combinatie met het MKD. (…) In het gezin waar [minderjarige 2] momenteel opgroeit is er sprake van een positief stimulerend klimaat waarbij pleegouders emotioneel beschikbaar zijn en sensitief en responsief zijn ten aanzien van de signalen van [minderjarige 2] . Hij ervaart een veilige basis waarin hij gezien, gehoord en begrepen wordt in zijn behoeften. Er is sprake van sterke pedagogische vaardigheden in het gezin waarbij [minderjarige 2] enerzijds emotionele ondersteuning ontvangt waarbij zijn emoties en gedrag ondertiteld worden en aandacht is voor zijn binnenkant. Anderzijds wordt er structuur, duidelijkheid, voorspelbaarheid en regelmaat geboden. De veilige haven die wordt geboden sluit nauw aan bij de ontwikkelbehoeften van [minderjarige 2] . (…) Advies is om [minderjarige 2] te laten groeien en ontwikkelen binnen de huidige positieve omgeving, waarin stresserende omstandigheden en gebeurtenissen vermeden moeten worden. (…) Wanneer [minderjarige 2] de veiligheid en vertrouwdheid blijft voelen en hier positieve leerervaring opdoet, kan hij stabiliseren en herstellen. Behandeling is dus voornamelijk aangewezen middels zijn omgeving waarin voorspelbaarheid, ritme, duidelijkheid, veiligheid, vertrouwen en troost voorwaarden zijn. (…)”.
5.8.
De vader heeft deze bevindingen en conclusies van Plinthos die zijn gebaseerd op multidisciplinair onderzoek, niet gemotiveerd bestreden, zodat van de juistheid ervan moet worden uitgegaan.
5.9.
Met deze rapportage van Plinthos in de hand staat het voor de rechtbank als een paal boven water, mede in het licht van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen dat er voor deze beschadigde kinderen na de uithuisplaatsing geen reële aanknopingspunten, laat staan mogelijkheden, zijn geweest om te kunnen werken aan een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen bij een van hun ouders. Het andersluidende betoog van de vader op dit punt wordt door de rechtbank om die reden verworpen; daarbij weegt ook mee dat de vader inmiddels ook tot de conclusie is gekomen dat een thuisplaatsing van de kinderen niet meer mogelijk is. Ook zijn beroep op het oordeel van de raad dat hij met zijn huidige partner samen voor hun kindje [minderjarige 3] wel zelf kunnen (blijven) zorgen, maakt dat niet anders. [minderjarige 3] heeft niet dezelfde ouders als en is in geen enkel opzicht vergelijkbaar met
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] die een compleet anders levens- en ontwikkelingsgeschiedenis hebben. Dat maakt dat aan dat beroep van de vader voorbij wordt gegaan.
5.10.
Bij deze stand van zaken komt de rechtbank tot het oordeel dat de aanvaardbare termijn voor deze jonge getraumatiseerde en beschadigde kinderen is verstreken en dat zij recht hebben op absolute duidelijkheid over hun toekomstperspectief. Die absolute duidelijkheid is noodzakelijk omdat, zo in uit de conclusies en bevindingen van Plinthos af te leiden, deze kinderen nu en in de nabije toekomst als zij ouder worden en vragen gaan stellen over hun toekomst, hun pleegouders en hun ouders, geen enkele aanleiding of reden moeten hebben om te twijfelen aan de plek waar zij kunnen blijven opgroeien namelijk in de huidige respectieve pleeggezinnen.
5.11.
Duidelijk is geworden dat de beide kinderen een lange weg hebben te gaan om de in de eerste levensjaren opgedane schade in hun hechting en ontwikkeling te boven te komen. Zelfs de beperkte omgang met hun respectieve ouders “verstoort” hun veilige ontwikkeling, zo is de voorbije jaren gebleken, en het herstelproces dat nodig is om als kind weer sterk en onbezorgd in het leven te kunnen staan.
Anacare, die de omgang heeft begeleid, en ook de pleegouders hebben dat bevestigd, heeft daarover bericht dat de kinderen na het contact met hun respectieve ouders terugvallen in hun ontwikkeling en schreeuwen om bevestiging dat ze bij hun pleegouders blijven wonen casu quo dat ze niet naar hun ouders terug hoeven.
Die “stem” van de kinderen maakt mede tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen dat hun belang zwaarder weegt dan dat van hun ouders die vragen om hun gezag in stand te laten. Dat ouders, de vader voorop, het gevoel heeft de kinderen “kwijt te raken” en “buitenspel worden gezet”, begrijpt de rechtbank en aan dat gevoel (de vader spreekt over zijn “trots” en het afnemen van “zijn titel”) wil de rechtbank niet voorbij gaan, Feit is dat na de beëindiging van hun gezag de ouders door de voogd zoveel mogelijk worden geïnformeerd over het wel en wee van de kinderen en dat het recht op omgang met hun kinderen zoveel mogelijk, gelet op de belangen en draagkracht van de kinderen, serieus zal worden genomen en zal worden gerealiseerd middels contacten met de kinderen.
5.12.
Dat moeder inmiddels heeft besloten om voorlopig geen omgang meer met de kinderen te hebben en dat vader zich er inmiddels bij lijkt te kunnen neerleggen, anders dan tijdens het onderzoek van de raad en hetgeen blijkt uit de verklaring van de GI op zitting, dat de kinderen niet meer bij hem zullen opgroeien, en dat de ouders met hun gezag over de kinderen in de voorbije periode en ook in de toekomst hebben meebewogen en zullen meebewegen in wat de GI en de pleegouders in het belang van de kinderen achten, brengt de rechtbank in de belangenafweging niet tot een ander oordeel.
Kortom, het gezag van de ouders dient te worden beëindigd in het zwaarwichtig belang van de gezondheid en de ontwikkeling van beide kinderen.
5.13.
Juist door een beëindiging van het gezag van de ouders wordt de kinderen de maximale duidelijkheid geboden over hun toekomstperspectief en de plek waar zij zich verder veilig kunnen ontwikkelen en kunnen opgroeien naar volwassenheid.
5.14.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn. Daarmee is aan alle criteria als bedoeld in artikel 1:266, lid 1, sub a BW en is deze beëindiging van het gezag niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders zal daarom worden toegewezen.
5.15.
De rechtbank wijst er nog op dat de ouders, óók zonder gezag, belangrijk blijven in
het leven van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij blijven immers altijd de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft ter zitting verklaard dat zij zich, ook als de ouders niet langer het gezag over de kinderen uitoefenen, waar mogelijk blijft inzetten in de contacten tussen de ouders en de kinderen.
5.16.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een
gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275 lid 1 BW een voogd te benoemen.
5.17.
De raad heeft gemotiveerd geadviseerd de GI tot voogd te benoemen en de GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De vader heeft verzocht om de pleegouders tot voogden te benoemen. Gebleken is dat beide pleegouders vanwege de complexiteit rondom de kinderen, nu niet met de voogdij belast willen worden; reeds om die reden kan aan het verzoek van de vader niet tegemoet worden gekomen Nu de GI hiertoe wel bereid is en niet gebleken is dat het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich daartegen verzet, zal de rechtbank de GI belasten met de voogdij.
Het verzoek van de vader op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
5.18.
De rechtbank ziet aanleiding om de beschikking ook in zoverre uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, hetgeen, gelet op artikel 1:280, aanhef en onder b, BW betekent dat de voogdij begint daags nadat deze beschikking is verstrekt of verzonden.
5.19.
In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters zal de rechtbank tevens bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] te [geboorteplaats 3] en
[de vader] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 4]
over de minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1]
en
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2]
6.2.
benoemt tot voogd over voornoemde [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de certificeerde
instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2021. | ||
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof's-Hertogenbosch | ||