Vergelijk de situatie waarin de rechter heeft verzuimd toepassing te geven aan de wettelijk voorgeschreven aftrek van het voorarrest: HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013/246, m.nt. F.W. Bleichrodt.
HR, 06-10-2015, nr. 14/03110
ECLI:NL:HR:2015:2977
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2015
- Zaaknummer
14/03110
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2977, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2041, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2041, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2977, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑10‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
6 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/03110
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 mei 2014, nummer 21/003875-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.
Conclusie 08‑09‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 14/03110 Zitting: 8 september 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 11 september 2012 is verdachte wegens “belaging” veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met een contactverbod en een locatieverbod als bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 februari 2012 en heeft een schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag opgelegd. Tot slot heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte is tegen het vonnis van de rechtbank Almelo in hoger beroep gegaan.
Bij arrest van 20 mei 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Almelo vernietigd ten aanzien van “de beslissing betreffende de benadeelde partij” en bevestigd voor het overige. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2012, en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot datzelfde bedrag.
Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat het hof het vonnis van de rechtbank niet heeft vernietigd ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel, terwijl het hof op dit punt wel tot een andere beslissing is gekomen. Het bepaalde in artikel 423 Sv is derhalve niet in acht genomen. Hierdoor lijdt het arrest van het hof aan nietigheid.
Het arrest van het hof houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van de benadeelde partij.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op die onderdelen worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.736,22. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot vooralsnog na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing betreffende de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.”
6. Het middel treft doel, maar het lijkt evident dat het hof heeft bedoeld het vonnis van de rechtbank niet alleen ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, maar ook ten aanzien van de daarmee samenhangende beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te vernietigen.
7. Er zijn nu verschillende opties. De Hoge Raad zou het dictum van het hof verbeterd kunnen lezen. Maar het is de vraag of dat nodig is. Er is immers sprake van een voor eenieder evidente vergissing dat het hof het vonnis van de rechtbank niet (eveneens) heeft vernietigd ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel. Het arrest van het hof kan ook zonder tussenkomst van de Hoge Raad verbeterd worden gelezen en wel zodanig dat de door de rechtbank bevolen schadevergoedingsmaatregel wordt geacht te zijn vernietigd. Een redelijk handelend Openbaar Ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is belast kan zich dan ook niet op het standpunt stellen dat het eerder door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsbedrag van € 4.000,00 door de Staat zou moeten worden geïnd.1.
8. Ik kan mij voorstellen dat het wenselijk is dat het hof zijn arrest op voormeld punt verbetert met een zogenaamde ‘herstelbeslissing’, opdat er ondubbelzinnig duidelijkheid bestaat over de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, ook met het oog op een goede verwerking van de strafgegevens.2.Er staat de verdachte niets in de weg om dit aan het hof te verzoeken.
9. Gelet op het voorgaande neem ik het standpunt in dat hoewel het middel doel treft, de verdachte geen rechtens te respecteren belang heeft bij het cassatieberoep.
10. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van artikel 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2015
De Hoge Raad heeft aanwijzingen gegeven voor het wijzen van een herstelbeslissing in onder meer HR 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490, m.nt. M.J. Borgers.