ABRvS, 05-06-2019, nr. 201903326/1/A3 en 201903326/2/A3
ECLI:NL:RVS:2019:1807
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
05-06-2019
- Zaaknummer
201903326/1/A3 en 201903326/2/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:1807, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 05‑06‑2019; (Voorlopige voorziening+bodemzaak)
Uitspraak 05‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 november 2018 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Mierlo (hierna: de woning) met bijbehorende opstallen en erf voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden (hierna: de last).
201903326/1/A3 en 201903326/2/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Mierlo, gemeente Geldrop-Mierlo,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 april 2019 in zaak nr. 19/709 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Geldrop-Mierlo.
Procesverloop
Bij besluit van 12 november 2018 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Mierlo (hierna: de woning) met bijbehorende opstallen en erf voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden (hierna: de last).
Bij besluit van 8 februari 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 mei 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Jaspers, advocaat te Gilze en Rijen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.P.H. Govers, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. [appellant] woont in de woning. Op 12 september 2018 heeft in en om de woning een opsporingsonderzoek plaatsgevonden. De politie heeft daarbij op de zolderetage van de woning een kweektent met daarin 10 hennepplanten van 3 cm hoog en gedroogde hennepresten van een eerdere oogst aangetroffen. Bij deze zogenoemde binnenteelt onder kunstlicht werd gebruik gemaakt van een afzuiginstallatie met koolstoffilter. In de woonkamer heeft de politie drie glazen potten met daarin in totaal 64 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen en in de achtertuin stond één hennepplant. Deze bevindingen zijn vermeld in een op 13 september 2018 opgemaakte bestuurlijke rapportage.
De besluiten
3. Bij het besluit van 8 februari 2019 heeft de burgemeester, door naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 23 januari 2019 te verwijzen en de daarin vermelde motivering te onderschrijven en over te nemen, het besluit van 12 november 2018 gehandhaafd. De burgemeester heeft de last opgelegd met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregel voor de bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet 2017 van Geldrop-Mierlo (hierna: de Beleidsregel). De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een ernstig geval als bedoeld in de Beleidsregel, omdat 11 hennepplanten en 64 gram henneptoppen in en om de woning zijn aangetroffen. De burgemeester acht niet aannemelijk dat die planten en toppen uitsluitend voor eigen gebruik waren bestemd, omdat sprake is van een ruime overschrijding van de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik en bovendien aannemelijk is dat de woning voor langere tijd voor de productie van drugs is gebruikt. De burgemeester acht aannemelijk dat in het drugscircuit bekend is dat vanuit de woning drugsactiviteiten hebben plaatsgevonden en dat in verband met die activiteiten sprake is geweest van af- en aanloop naar de woning. Het openbaar ministerie heeft de met de bevindingen in deze zaak samenhangende strafzaak tegen [appellant] geseponeerd, omdat bewijs als gevolg van het niet tijdig verlenen van de cautie onrechtmatig was verkregen. De burgemeester heeft in die omstandigheid geen aanleiding gezien om van oplegging van de last af te zien. Voorts acht de burgemeester de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden proportioneel en subsidiair, omdat [appellant] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die ertoe nopen van de Beleidsregel af te wijken. Zo heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat wegens medische problemen voor hem de noodzaak bestaat om in de woning te verblijven. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat zijn tienerzoon, die om de andere week een weekend bij hem verblijft, niet op een andere plek bij hem kan verblijven, aldus de burgemeester.
De aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was de last op te leggen en de last, gelet op de duur van de sluiting, in redelijkheid heeft kunnen opleggen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] de blijkens de bestuurlijke rapportage aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en -toppen niet heeft bestreden en niet aannemelijk heeft gemaakt dat die planten en toppen uitsluitend voor eigen gebruik waren bestemd. In dat kader heeft de rechtbank [appellant], die stelt één gram hennep per dag voor eigen gebruik nodig te hebben, niet gevolgd in zijn betoog dat zijn eerdere kweek van 10 hennepplanten slechts 80 gram henneptoppen heeft opgeleverd, omdat de burgemeester zich in reactie op dat betoog onder verwijzing naar het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, Standaardberekeningen en normen, update 1 juni 2016' van het functioneel parket afpakken (hierna: het fpa-rapport) gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de opbrengst van 10 hennepplanten in een kweektent van 1 m² gemiddeld 305 gram is en [appellant] geen plausibele verklaring voor het verschil in opbrengst heeft gegeven. Gelet daarop heeft de burgemeester niet aannemelijk hoeven achten dat de gehele oogst voor eigen gebruik is geweest. Verder heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen grond gezien om de last als een punitieve sanctie aan te merken. Gelet daarop is evenmin sprake van strijd met het ne bis in idem beginsel. De omstandigheid dat [appellant] niet tijdig de cautie is verleend, leidt volgens de rechtbank niet tot de conclusie dat de burgemeester geen gebruik van het door de politie verkregen bewijs heeft mogen maken, omdat het bewijs niet is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat in hetgeen [appellant] over zijn medische situatie en zijn zoon heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan de burgemeester een sluiting voor de duur van drie maanden niet in redelijkheid proportioneel en subsidiair heeft kunnen achten.
Het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in en om de woning aangetroffen softdrugs uitsluitend voor eigen gebruik waren bestemd. [appellant] voert aan dat de in de woning aangetroffen kweektent niet 1 m², maar 0,5 m² is, waardoor de oogstopbrengst van 10 hennepplanten die binnen en onder kunstlicht zijn gekweekt blijkens het fpa-rapport niet 32,7, maar 25,7 gram per plant is. Wanneer vervolgens rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat hij in zijn kweektent gebruik heeft gemaakt van slechts 110 watt kunstlicht, dan dient, op basis van de normering in het fpa-rapport, te worden uitgegaan van een oogstopbrengst van 219 gram hennep per 10 planten, aldus [appellant]. [appellant] stelt dat hij consequent heeft verklaard dat hij een oogstopbrengst heeft gehad van 80 gram, dat die opbrengst uitsluitend voor eigen gebruik was bestemd omdat hennep een genezende werking op hem heeft, en dat hij uit kostenoverwegingen genoodzaakt is zelf hennep te kweken. Voorts wijst hij erop dat in en om de woning geen zaken zijn aangetroffen die duiden op enige vorm van drugshandel en dat twee bevriende relaties van hem schriftelijk hebben verklaard dat zij nimmer hebben opgemerkt dat in of bij de woning activiteiten hebben plaatsgevonden die op drugshandel zouden kunnen duiden. [appellant] wijst er tevens op dat 5 hennepplanten als een hoeveelheid voor eigen gebruik moet worden aangemerkt. Uitgaande van een oogstopbrengst van 32,7 gram henneptoppen per plant, mag 163,5 gram voor eigen gebruik worden geoogst, terwijl hij slechts 80 gram heeft geoogst, aldus [appellant]. Gelet hierop waren de aangetroffen softdrugs uitsluitend voor eigen gebruik bestemd en was de burgemeester niet bevoegd de last op te leggen, aldus [appellant].
5.1. Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II […] wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."
In lijst II staat: "[…] elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. […]"
In paragraaf 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet staat: "[…] Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. […]"
In paragraaf 4 staat: "[…] In beginsel wordt niet opgespoord en vervolgd ter zake van het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met 5 gram [hennepproducten], de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. […]"
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1125, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel bestemd, dan wel mede bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Dit betekent dat indien het om een geringe overschrijding van het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting is. De burgemeester zal dan moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid drugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.3. Niet in geschil is dat op 12 september 2018 in en om de woning 11 hennepplanten en 64 gram gedroogde henneptoppen zijn aangetroffen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een geringe overschrijding van het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik. Daarnaast heeft [appellant], zelfs als hij moet worden gevolgd in zijn standpunt dat met een kweektent van 0,5 m² en bij 110 watt kunstlicht, blijkens het fpa-rapport, van 10 hennepplanten niet 305, maar 219 gram hennep kan worden geoogst, nog steeds geen plausibele verklaring gegeven voor het verschil tussen die opbrengst en de door hem gestelde opbrengst van 80 gram. De burgemeester heeft derhalve niet aannemelijk hoeven achten dat de eerdere oogst van [appellant] uitsluitend voor eigen gebruik was bestemd. Gelet op de omstandigheden van het geval is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat [appellant], mede gelet op de productiecapaciteit van de door hem gebruikte kweekapparatuur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en -toppen uitsluitend voor eigen gebruik was bestemd. De burgemeester heeft de last derhalve bevoegd opgelegd.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de last niet als punitieve sanctie kan worden aangemerkt. [appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de in en om de woning aangetroffen softdrugs uitsluitend voor eigen gebruik bestemd waren. Om die reden is geen sprake geweest van enige verstoring van de openbare orde en moet de last niet als een bestuurlijke maatregel, maar een punitieve sanctie worden aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat de te verwachten strafrechtelijke boete wegens de aanwezigheid van een hoeveelheid softdrugs die in en om de woning is aangetroffen, niet in verhouding staat tot de kosten die hij als gevolg van een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden zal moeten maken. Gelet daarop kan de last worden aangemerkt als een zware sanctie. Door te overwegen dat hij niet heeft toegelicht dat hij kosten voor vervangende woonruimte zal moeten maken en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet tijdelijk bij zijn partner, familie of vrienden zou kunnen logeren, is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat hij in beroep heeft aangevoerd dat hij ruzie met zijn vriendin zal krijgen als hij voor langere tijd bij haar gaat wonen en dat hij vrijwel geen vrienden heeft en nauwelijks contact heeft met zijn familie, aldus [appellant].
6.1. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in zijn arrest van 8 juni 1976, Engel en anderen tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:1976:0608JUD000510071, drie criteria geformuleerd om te bepalen of sprake is van een punitieve sanctie. Ten eerste is van belang de classificatie van de sanctie naar nationaal recht, ten tweede de aard van de overtreding - mede bezien in relatie tot het doel van de sanctie - en ten derde de zwaarte van de maatregel. De laatste twee criteria zijn niet cumulatief: het voldoen aan één van deze criteria kan in bepaalde gevallen reeds leiden tot de conclusie dat van een punitieve sanctie sprake is. Daarnaast is mogelijk dat het tweede en derde criterium in samenhang bezien een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3360, strekt een op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb. De sluiting van de woning door middel van het uitoefenen van bestuursdwang wordt naar nationaal recht gezien als een bestuurlijke maatregel en niet als een punitieve sanctie.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, was de burgemeester bevoegd om krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de last aan [appellant] op te leggen.
6.3. De toepassing van bestuursdwang strekt er in het algemeen toe een overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Wat betreft artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gaat het er blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel (Kamerstukken II 1996/97, 25 324, nr. 3, blz. 5) om de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van drugs een halt toe te roepen. Dit oogmerk past in de algemene doelstelling van de Opiumwet, die primair gericht is op preventie en beheersing van de risico’s voor de gezondheid die voortvloeien uit het drugsgebruik. Daarnaast wordt met deze bepaling beoogd negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan. Het feit dat de maatregel van artikel 13b, eerste lid, is gericht op beëindiging en het voorkomen van een overtreding is een aanwijzing dat het hier gaat om een bestuurlijke maatregel en niet om een punitieve sanctie.
6.4. Bij het beoordelen van de zwaarte van de maatregel is van belang of de maatregel zodanig zwaar is dat deze daardoor als punitief moet worden beschouwd. De zwaarte van de maatregel wordt beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven. Hoe de betrokkene de maatregel subjectief ervaart is hierbij in het algemeen niet van belang. De enkele stelling van [appellant] dat hij als gevolg van een sluiting van de woning voor de duur van drie maanden kosten zal moeten maken omdat hij niet tijdelijk bij zijn partner, vrienden of familie zal kunnen verblijven, maakt niet dat die sluiting als punitief moet worden aangemerkt.
6.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de last als een punitieve sanctie moet worden aangemerkt. Gelet daarop kan het beroep van [appellant] op het ne bis in idem beginsel geen doel treffen.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen consequenties heeft verbonden aan de omstandigheid dat het aan de last ten grondslag gelegde bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen. [appellant] voert aan dat de omstandigheid dat de politie hem niet tijdig de cautie heeft verleend in dit geval zonder meer als ernstig moet worden beschouwd, omdat de betrokken politieagent een senioragent is van wie mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van het fundamentele en rechtstatelijke belang van de cautie.
7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 22 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3222, is onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan in een niet-punitief bestuursrechtelijk geding, indien het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De omstandigheid dat is nagelaten de cautie te verlenen geeft geen blijk van een handelswijze van de overheid als hier bedoeld, aldus de Afdeling in die uitspraak.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat in dit geval wel sprake is van een handelswijze van de overheid als hier bedoeld.
Het betoog faalt.
8. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de burgemeester een sluiting voor de duur van drie maanden niet in redelijkheid proportioneel en subsidiair heeft kunnen achten. [appellant] voert aan dat de aangetroffen softdrugs uitsluitend voor eigen gebruik bestemd waren en dat de aangetroffen hennepkwekerij gering van omvang was. De in en om de woning aangetroffen hoeveelheid softdrugs staat voorts is schril contrast met de in het fpa-rapport weergegeven oogstopbrengst van 14 hennepplanten, terwijl een hoeveelheid van 14 hennepplanten in de Beleidsregel als een minder ernstig geval wordt aangemerkt. [appellant] wijst verder op vier gevallen waarin de burgemeester eveneens een last tot sluiting voor de duur van drie maanden heeft opgelegd. Omdat in drie van de vier gevallen meer hennepplanten zijn aangetroffen dan in en om zijn woning, lag in zijn geval op de burgemeester een zwaardere motiveringsplicht, aldus [appellant]. Voorts wijst [appellant] op zijn medische problematiek, de relatie met zijn zoon en de omstandigheid dat hij geen vriendin, vrienden of familie heeft bij wie hij gedurende de sluiting van de woning bij kan verblijven. [appellant] stelt dat zijn relatie met zijn zoon weer aan het herstellen is sinds zijn echtscheiding en dat hij wil voorkomen dat die relatie door een gedwongen verhuizing weer onder druk komt te staan. [appellant] heeft een door een GZ-psycholoog op 23 oktober 2014 opgesteld verslag over zijn zoon overgelegd waaruit blijkt dat bij zijn zoon geen psychiatrische problematiek is geconstateerd, maar dat zijn zoon wel kwetsbaar is en baat heeft bij duidelijkheid en structuur. Voorts heeft [appellant] een door een orthopedagoog op 29 maart 2019 ten behoeve van zijn zoon opgesteld concept voor een arrangementaanvraag overgelegd. [appellant] merkt voorts op dat in de wijde omgeving van Mierlo vrijwel geen passende woonruimte te vinden is.
8.1. In paragraaf 5 "Damoclesbeleid" van de Beleidsregel staat: "[…] Worden de hoeveelheden voor eigen gebruik overschreden, dan wordt aangenomen dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn en kan artikel 13b Opiumwet worden toegepast.
Bij een hoeveelheid softdrugs in een pand van:
- meer dan 5 planten maar minder dan 15 planten, of;
- meer dan 5 gram maar minder dan 30 gram
[…] wordt een nadere belangenafweging verricht en wordt, vanuit het oogpunt van proportionaliteit en evenredigheid, bezien welke bestuurlijke maatregel voor dat specifieke geval passend is.
Vanuit het oogpunt van de proportionaliteit en evenredigheid zal onder toepassing van bestuursdwang in ieder geval tot directe sluiting van een drugspand worden overgegaan in ernstige gevallen. Een ernstig geval wordt op grond van deze beleidsregel in ieder geval aangenomen ingeval van een aangetroffen hoeveelheid van meer of gelijk aan 15 hennepstekjes of planten. In dat geval wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. […] Ook bij een hoeveelheid van 30 gram of meer hennep of hasjiesj wordt een ernstig geval van drugshandel aangenomen. […]"
In paragraaf 6 "Woningen en daarbij behorende erven" staat:
"[…] Handhavingsarrangement
Constatering 1e constatering […] […]
Aanwezigheid van softdrugs met een handelshoeveelheid van ≥ 30 gram en/of ≥ 15 hennepstekjes of planten 3 maanden sluiting […] […]
In principe wordt bij een 1e constatering bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs van minder dan 15 planten of minder dan 30 gram softdrugs in woningen en bijbehorende erven aangenomen dat sprake is van een minder ernstig geval en volstaan met een waarschuwing. […]"
8.2. Volgens de Beleidsregel moet de op 12 september 2018 in en om de woning aangetroffen situatie als een ernstig geval worden aangemerkt. Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn stelling dat de aangetroffen softdrugs uitsluitend voor eigen gebruik waren bestemd. [appellant] kan evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat zijn geval als een minder ernstige situatie moet worden aangemerkt, reeds omdat in en om de woning naast 64 gram gedroogde henneptoppen ook 11 hennepplanten zijn aangetroffen, waarvan 10 planten in een kweektent, voorzien van kunstlicht en koolstoffilter, stonden. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de burgemeester een sluiting voor de duur van drie maanden niet in redelijkheid proportioneel en subsidiair heeft kunnen achten. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door zijn medische situatie de noodzaak bestaat om in te woning te verblijven. [appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sluiting van de woning met zich zal brengen dat zijn zoon niet meer bij hem zal kunnen verblijven.
Het betoog faalt.
Slotsom
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Robben
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019
610.