ABRvS, 04-04-2018, nr. 201706319/1/A3
ECLI:NL:RVS:2018:1125
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
04-04-2018
- Zaaknummer
201706319/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:1125, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 04‑04‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Rotterdam te sluiten voor de duur van zes maanden.
201706319/1/A3.
Datum uitspraak: 4 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 juli 2017 in zaak nr. 16/6625 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Rotterdam te sluiten voor de duur van zes maanden.
Bij besluit van 29 september 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Naar aanleiding van een aangifte van de ex-partner van [appellant] heeft de politie op 15 maart 2016 een bezoek gebracht aan de huurwoning van [appellant] aan de [locatie] te Rotterdam. Uit de bestuurlijke rapportage van 10 mei 2016 volgt dat daarbij 2082,20 g cocaïne en 5076,20 g versnijdingsmiddel zijn aangetroffen. Op de zolderverdieping van de woning zijn voorts een werkbank met metalen schalen en latex handschoenen, een cocaïnepers, pannen en een weegschaaltje aangetroffen. De burgemeester heeft hierin aanleiding gezien om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van zes maanden.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie zodanig ernstig was dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een ander minder ingrijpend middel dan sluiting van de woning. Daartoe heeft de rechtbank van belang geacht dat in de woning verschillende attributen zijn aangetroffen die duiden op de verwerking van harddrugs en dat een grote hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, die de gebruikershoeveelheid van 0,5 gram ver overschrijdt en waarvan aannemelijk is dat deze bestemd was voor de handel. Verder is van belang dat de woning staat in een veiligheidsrisicogebied. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in de woning de openbare orde aantast en een gevaar oplevert voor het woon- en leefklimaat in en rondom de woning. Dat [appellant] niet strafrechtelijk is veroordeeld voor drugshandel en dat geen sprake is geweest van druggerelateerde overlast, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien. Over het betoog van [appellant] dat hij voor de omgang met zijn kinderen moet beschikken over een eigen woning, heeft de rechtbank overwogen dat hij niet heeft weersproken dat de omgang met zijn kinderen ook kan plaatsvinden in de woning van de moeder van de kinderen.
Hoger beroep
3. [appellant] kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. De rechtbank is volgens hem ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van zijn woning over te gaan en dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. In dit verband voert hij aan dat er geen drugshandel vanuit de woning heeft plaatsgevonden en er geen overlast vanuit de woning werd veroorzaakt. [appellant] noemt het opvallend dat de burgemeester de aangetroffen attributen in zijn besluitvorming heeft betrokken, omdat daaraan in het strafrecht geen enkele waarde wordt toegekend. De burgemeester heeft voorts ten onrechte in aanmerking genomen dat de woning in een veiligheidsrisicogebied ligt, nu deze omstandigheid niet aan hem is te wijten. [appellant] erkent dat er een antecedent is, maar acht het disproportioneel om dit antecedent bij de besluitvorming te betrekken, nu dit antecedent geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Verder voert hij aan dat de aangetroffen drugs niet van hem zijn, maar van iemand aan wie hij zijn woning heeft uitgeleend. Tot slot voert [appellant] aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Hij verbleef ten tijde van de besluitvorming al enkele maanden in een Penitentiaire Inrichting en het was voor hem van groot belang om daarna te kunnen terugkeren naar zijn eigen woning. Hij had niet de mogelijkheid om bij vrienden en/of familie te verblijven en is daardoor op straat komen te staan. Daarbij komt dat het voor de omgang met zijn kinderen van groot belang is, dat hij over een eigen woning beschikt.
Oordeel van de Afdeling
Bevoegdheid tot handhavend optreden
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs immers met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan evenwel worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is aan de rechthebbende op het pand om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Zoals is overwogen in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, betekent dit dat indien het om een geringe overschrijding van de 0,5 g grens gaat en de rechthebbende feiten en omstandigheden kan noemen waaruit volgt dat het om een hoeveelheid voor eigen gebruik zou kunnen gaan, er dan in beginsel toch geen bevoegdheid tot sluiting is en de burgemeester zal moeten motiveren waarom desondanks de conclusie gerechtvaardigd is dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs bestemd is voor de verkoop, aflevering en verstrekking, zodat hij niettemin bevoegd is om ter zake van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
3.2. Niet in geschil is dat in de woning aan de [locatie] 2082,20 g cocaïne is aangetroffen. Deze hoeveelheid overschrijdt de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal 0,5 g in ernstige mate. Derhalve is aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. [appellant] heeft met zijn ontkenning dat sprake is van drugshandel het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De burgemeester heeft daarbij mogen betrekken dat in de woning 5076,20 g versnijdingsmiddel en verschillende attributen die kunnen worden gebruikt bij het vervaardigen of verpakken van drugs zijn aangetroffen. Dat de aangetroffen drugs "daartoe aanwezig" waren als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, kan tevens worden afgeleid uit het aantreffen hiervan. Dat, naar gesteld, in het strafrecht geen enkele waarde aan deze attributen zou zijn toegekend, maakt dit niet anders.
3.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. De gestelde omstandigheid dat geen overlast vanuit de woning werd veroorzaakt, doet hier niet aan af. Gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is voor het ontstaan van de hierin neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van harddrugs overlast heeft veroorzaakt.
Gebruikmaking bevoegdheid
4. De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid tot sluiting van een woning de Beleidslijn woonoverlast 2009 opgesteld. De relevante bepalingen uit de Beleidslijn zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak. De burgemeester heeft in overeenstemming met zijn Beleidslijn een afweging gemaakt of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel wordt volstaan met een waarschuwing. Daarbij heeft hij naast de hoeveelheid aangetroffen softdrugs, terecht de aangetroffen versnijdingsmiddelen en attributen voor de vervaardiging en verpakking van drugs meegewogen, omdat deze iets zeggen over de ernst en omvang van de situatie. Ook heeft hij terecht in aanmerking genomen dat de woning in een veiligheidsrisicogebied ligt, omdat deze omstandigheid erop duidt dat het woon- en leefklimaat in de buurt al onder druk staat.
4.1. De hoeveelheid harddrugs die in de woning is aangetroffen, is vele malen groter dan wat als maximale hoeveelheid voor eigen gebruik wordt aangemerkt. [appellant] heeft zijn stelling dat deze drugs niet van hem waren niet onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat in de woning ook 5076,20 g versnijdingsmiddel en verschillende attributen die kunnen worden gebruikt bij het vervaardigen of verpakken van drugs zijn aangetroffen. Gezien de ernst van de aangetroffen situatie en de omstandigheid dat de woning in een veiligheidsrisicogebied ligt, heeft de burgemeester in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. In de belangen van [appellant] om in de woning te kunnen blijven wonen behoefde de burgemeester geen aanleiding te zien om van sluiting af te zien. In dit verband is van belang dat [appellant] alleen in de woning woont en gedurende de sluiting vervangende woonruimte kan betrekken. Voorts is niet gebleken dat [appellant] zijn kinderen niet in de vervangende woonruimte of elders kan ontvangen.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.
w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2018
589. BIJLAGE
Beleidslijn Woonoverlast 2009
Onderscheid lokalen en woningen
Sluiting van het lokaal of de woning is gericht op het herstel van de gewenste situatie en gericht op het weren en terugdringen van drugshandel gerelateerd aan het betreffende pand. Bij de handhavingsarrangementen is onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Bij lokalen waar drugs is gevonden, wordt na de eerste overtreding direct overgegaan tot het toepassen van een last onder bestuursdwang. Bij woningen grijpt een sluiting erger in op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). De beginselen als ‘recht op ongestoord woongenot’ (artikel 8 van het EVRM) en ‘huisvredebreuk’ vereisen een zorgvuldige afweging ten aanzien van woningen. Na het voor de eerste maal aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen in een woning wordt in beginsel besloten tot een sluiting, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan.
Indicatoren die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel wordt volstaan met een waarschuwing, zijn de volgende (niet limitatief).
- De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre is sprake van handelshoeveelheden van verschillende middelen, combinatie van hard- en softdrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid op zichzelf is al voldoende om handel aan te nemen en daadwerkelijke verkoop, afleveren of verstrekken hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handelshoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.
- De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht wordt aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of -gebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijst zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, et cetera, in de woning.
- Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de wet Wapens en Munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.
- Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.
- De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n). Hierbij kan gedacht worden aan een buurt waarin de woning zich bevindt (staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt) of de drugsoverlast die in de directe omgeving wordt ondervonden.
- De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.
Termijn sluiting
Voor de termijn van sluiting wordt aansluiting gezocht bij de termijnen die door de burgemeester worden gehanteerd in overig Rotterdams handhavingsbeleid. Dat wil zeggen dat in beginsel een sluiting geldt van 6 maanden. Indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van maximaal 12 maanden. In geval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt tot een periode van 3 maanden.