HR, 02-08-1993, nr. 2924
ECLI:NL:PHR:1993:19
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-08-1993
- Zaaknummer
2924
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:1993:19, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑08‑1993
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1993:ZC9284
Conclusie 02‑08‑1993
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op geldbedrag (ƒ 43.360) in woning van klaagster t.z.v. verdenking van drugshandel en deelname aan criminele organisatie, waarna vervolging van klaagster is geëindigd met kennisgeving van niet verdere vervolging en geldbedrag in strafzaak tegen haar partner verbeurd is verklaard. 1. Toepasselijkheid art. 6 EVRM op beklagprocedure. Schending art. 6.1 EVRM, nu onredelijke vertraging in rechtsgang is ontstaan sinds instellen van cassatieberoep? 2. Bevoegdheid Rb. Is Rb bevoegd, nu tegen vonnis waarbij inbeslaggenomen geld verbeurd is verklaard h.b. is ingesteld? Ad 1. In het midden kan blijven of art. 6.1 EVRM betrekking heeft op afdoening van klaagschrift, waarin wordt geklaagd over uitblijven van last tot teruggave van onder klaagster inbeslaggenomen, haar in eigendom toebehorend geldbedrag. Immers, in aanmerking genomen dat stukken van geding niets inhouden waaruit ernstig vermoeden moet voortvloeien van enig bijzonder belang van klaagster op grond waarvan i.c. anders zou moeten worden geoordeeld - in middel vermelde omstandigheden kunnen niet als zodanig gelden - kan tijdsverloop van ongeveer anderhalf jaar tussen instellen van cassatieberoep en beslissing daarop niet meebrengen dat recht van klaagster op behandeling van zaak binnen redelijke termijn en zonder onredelijke vertraging is geschonden. Omstandigheid dat stukken griffier HR eerst bijna acht maanden na datum van bestreden beschikking hebben bereikt doet daaraan niet af. Ad 2. In aanmerking genomen dat - naar Rb heeft vastgesteld - tegen vonnis waarbij inbeslaggenomen geld verbeurd is verklaard h.b. is ingesteld en bij dat vonnis uitgesproken verbeurdverklaring t.t.v. bestreden beschikking nog niet uitvoerbaar was geworden, had klaagschrift ex art. 552a.2 Sv moeten worden ingediend ter griffie van gerecht in feitelijke aanleg waarvoor zaak werd vervolgd of het laatst werd vervolgd, te weten desbetreffend Hof. Gelet op die vaststellingen had Rb zich mitsdien onbevoegd moeten verklaren om van klaagschrift kennis te nemen. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat, indien gerecht waarbij klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv is ingediend constateert dat het - gelet op art. 552a.2 en 552a.3 Sv - niet bevoegd is tot afdoening daarvan, dit gerecht bepaalt dat griffier stukken zal zenden naar bevoegd gerecht. HR zal in zoverre doen wat Rb had behoren te doen. Redelijke wetstoepassing brengt voorts mee dat, indien gerecht dat bevoegd is tot afdoening van klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv constateert dat, sedert indiening daarvan, desbetreffende voorwerpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing zijn verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, dit klaagschrift moet worden opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. Indien dat gerecht, gelet op art. 552b.2 Sv, niet bevoegd is tot behandeling van aldus opgevat klaagschrift, dient het te bepalen dat griffier stukken zal zenden naar het tot die behandeling wel bevoegde gerecht. HR verklaart Rb onbevoegd en bepaalt dat stukken ter verdere behandeling en afdoening zullen worden gezonden naar Hof.
M.P.
Nr. 2924 Besch.
Parket, 2 augustus 1993
Mr. Fokkens
Conclusie inzake:
[klaagster]
Edelhoogachtbaar College,
1. De Rechtbank te Dordrecht heeft bij beschikking van 8 april 1992 verzoekster niet ontvankelijk verklaard in haar beklag strekkende tot teruggave van een bedrag van ƒ 43.360,--.
Namens haar heeft Mr. A. Ester, te Dordrecht, advocaat te Dordrecht drie middelen van cassatie voorgesteld.
2. De Rechtbank heeft haar beslissing als volgt gemotiveerd:
‘’De officier van justitie heeft een strafvonnis van de arrondissementsrechtbank van 16 oktober 1991 overgelegd in de zaak tegen F.N. Op ’t Hof, waarin onder meer het bedrag dat onder verzoekster in beslag was genomen verbeurd is verklaard. F.N. Op ’t Hof heeft op 1 november 1991 appel ingesteld van dit vonnis.
Nu het bedrag waarvan verzoekster teruggave vraagt reeds verbeurd is verklaard door de rechtbank, kan een klaagschrift op grond van art. 552a Sv hier niet meer worden ingesteld. Daarbij doet het niet ter zake dat de verbeurdverklaring is uitgesproken in een strafzaak van een ander dan verzoekster. Verzoekster had in dit geval de weg van art. 552b Sv kunnen volgen, ware het niet dat een klaagschrift op grond van lid 2 van dit artikel slechts kan worden ingediend nadat de beslissing waarbij de verbeurdverklaring is uitgesproken uitvoerbaar is geworden, hetgeen in deze zaak nog niet het geval is.
De rechtbank zal verzoekster dan ook op grond van het bovenstaande niet-ontvankelijk verklaren in haar klaagschrift’’.
3. Uit NJ 1949, 521 en DD 88.437 volgt dat deze beslissing niet juist is, omdat:
- zolang de verbeurdverklaring nog niet onherroepelijk is, op grond van art. 552a Sv een klaagschrift met verzoek tot teruggave van het inbeslaggenomen en (nog niet definitief) verbeurdverklaarde goed kan worden ingediend;
- na het instellen van het hoger beroep de appelrechter — i.c. het Hof — geldt als het gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd, waardoor de rechtbank onbevoegd was.
4. Dit betekent dat de eerste twee middelen geen bespreking behoeven, nu de Hoge Raad, zij het op andere gronden, de bestreden beslissing zal vernietigen en alsnog de rechtbank onbevoegd zal verklaren.
5. Het derde middel vraagt wel — kort — apart aandacht. Het middel behelst de klacht dat in de rechtsgang een onredelijke vertraging is ontstaan nadat het cassatieberoep op 16 april 1992 was ingesteld, nu de stukken pas op 10 december 1992 ter griffie van de Hoge Raad zijn binnengekomen.
6. In DD 86.485 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de beklagprocedure ex 552a Sv niet valt onder art. 6 lid 1 EVRM (vgl. ook Van Dijk/Van Hoof, 3e druk, p. 327–328 en Van Brucken Fock, Preadvies NJV 1983, p. 185–186). Derhalve faalt dit middel.
7. Volledigheidshalve merk ik op dat de Hoge Raad in DD 91.153 niet is teruggekomen op zijn in 1986 gegeven beoordeling van de beklagprocedure. In die zaak was de klacht van de verdachte (hier: een derde) bij wie apparatuur in beslag was genomen, dat hem niet binnen een redelijke termijn uitsluitsel was gegeven omtrent de vraag of de ingestelde vervolging nog nadere gevolgen zou hebben. Dat is een andere kwestie.
Ik concludeer dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de Rechtbank te Dordrecht onbevoegd zal verklaren tot kennisneming van het door verzoekster ingediende klaagschrift.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,