Hof 's-Hertogenbosch, 26-05-2020, nr. 200.172.773, 02
ECLI:NL:GHSHE:2020:1629
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-05-2020
- Zaaknummer
200.172.773_02
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2020:1629, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑05‑2020; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:3479
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2014:834
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2018:101
Uitspraak 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Zaak van een journalist tegen een oud-rechter, over misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen door de oud-rechter. Verwijzing naar de schadestaatprocedure. Zie voorts: ECLI:NL:HR:2019:648
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer 200.172.773/02
arrest van 26 mei 2020
in de zaak van
[appellant] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
appellant,
advocaat: mr. T.J. Stapel te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 8 september 2015 en 16 januari 2018 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, onder zaaknummer C/13/531910/HA ZA 12-1488 gewezen vonnissen van 7 augustus 2013 en 19 februari 2014.
8. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenarrest van 16 januari 2018 (hierna: het tussenarrest);
- -
het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019;
- -
het verzoek tot hervatting (H8-formulier) van [appellant] van 24 januari 2020 (roldatum 18 februari 2020);
- -
de akte uitlating bewijslevering van [geïntimeerde] van 3 maart 2020;
- -
de antwoordakte uitlating bewijslevering van [appellant] van 31 maart 2020.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
9. De verdere beoordeling
9.1.1.
In het tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat er voorafgaand aan het pleidooi van 8 december 1994 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [advocaat 1] .
9.1.2.
Het hof heeft in het tussenarrest tussentijds beroep in cassatie opengesteld.
9.1.3.
[geïntimeerde] heeft cassatieberoep ingesteld tegen diverse onderdelen van het tussenarrest. De Hoge Raad heeft dit cassatieberoep verworpen met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. Na het onder 8. genoemde verzoek van [appellant] , is de procedure bij het hof hervat.
9.2.
[geïntimeerde] geeft in bovengenoemde akte uitlating bewijslevering te kennen dat hij, kort weergegeven, om diverse redenen afziet van het leveren van tegenbewijs (zonder daarmee het plaatsvinden van het gestelde telefoongesprek te erkennen).
Voorts brengt hij naar voren dat hij er, eveneens kort weergegeven, vanwege zijn mening ten aanzien van de door [appellant] gestelde schade de voorkeur aan geeft dat de zaak nu snel wordt afgedaan in de schadestaatprocedure. Hij verzoekt het hof dan ook de zaak op de voet van artikel 612 Rv te verwijzen naar de schadestaatprocedure.
9.3.1.
Ook [appellant] verzoekt in zijn antwoordakte na bewijslevering, kort samengevat, het hof om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure.
9.3.2.
[appellant] voert verder aan dat, aangezien nu vaststaat dat [geïntimeerde] jegens [appellant] misbruik heeft gemaakt van procesrecht, het bij de proceskostenveroordeling niet dient te gaan om een forfaitaire- maar om een volledige proceskostenveroordeling. Hiertoe voert hij aan dat in het geval van misbruik van procesrecht, de als gevolg van dat misbruik benadeelde partij aanspraak kan maken op een volledige proceskostenvergoeding. Volgens [appellant] kunnen de specificatie en berekening van de volledige proceskostenveroordeling ook in het kader van de schadestaatprocedure plaatsvinden. Hij stelt dat het ook hier gaat om schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het inmiddels vaststaande misbruik van procesrecht. [appellant] vraagt het hof om bij de verwijzing naar de schadestaatprocedure op te nemen, dat in die procedure als uitgangspunt zal moeten worden genomen dat het gaat om een volledige proceskostenveroordeling.
9.4.
Ten aanzien van de bewijslevering overweegt het hof als volgt. Zoals hierboven in r.o. 9.1.1. al aangeduid, heeft het hof in het tussenarrest (zie r.o. 6.24.1. tot en met 6.24.3.) geoordeeld dat [appellant] het gestelde telefonisch contact voorshands heeft bewezen, behoudens tegenbewijs door [geïntimeerde] . Nu [geïntimeerde] heeft afgezien van het leveren van tegenbewijs, is [appellant] definitief geslaagd in zijn bewijslevering. Dit houdt in dat tussen [appellant] en [geïntimeerde] vaststaat dat voorafgaand aan het pleidooi van 8 december 1994 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] en [advocaat 1] . Daarmee staat ook vast dat [geïntimeerde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt/onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure tegen [appellant] aan te spannen op de onjuiste feitelijke grondslag van ontkenning van genoemd telefonisch contact tussen [geïntimeerde] en [advocaat 1] (zie ook r.o. 6.21. tot en met 6.21.4. van het tussenarrest).
9.5.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] in beginsel aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van genoemd misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] .
Voor toewijzing van de door [appellant] gevorderde schadevergoeding op te maken bij staat is noodzakelijk maar ook voldoende, dat het bestaan of de mogelijkheid van schade van [appellant] als gevolg van het misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] voldoende aannemelijk is. Naar het oordeel van het hof is dit het geval. [geïntimeerde] heeft zijn desbetreffende verweer onvoldoende onderbouwd (zie r.o. 6.33. van het tussenarrest). Het hof zal de vordering van [appellant] dan ook toewijzen en de zaak verwijzen naar de schadestaatprocedure.
9.6.1.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep.
9.6.2.
Voor zover [appellant] bedoelt (ook) in de huidige procedure een volledige proceskostenveroordeling te vorderen, geldt het volgende.
Zoals hierboven al overwogen, bestond het misbruik van procesrecht uit het door [geïntimeerde] op de genoemde onjuiste feitelijke grondslag aanspannen van de procedure tegen [appellant] (genoemd in het tussenarrest, r.o. 6.3.7.1. en 6.3.7.2.). Schade bestaande uit (aanvullende) proceskosten voor die procedure, kan in de schadestaatprocedure aan de orde worden gesteld.
Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] in de huidige, door [appellant] tegen [geïntimeerde] aangespannen, procedure misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Dat betekent dat voor een volledige proceskostenveroordeling van [geïntimeerde] in de huidige procedure geen aanleiding bestaat.
9.7.
Het bovenstaande leidt tot de volgende slotsom.
[appellant] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep tegen het bestreden tussenvonnis van 7 augustus 2013 (tussenarrest, r.o. 6.11.).
Het bestreden eindvonnis, voor zover aan het hof voorgelegd (in conventie), zal worden vernietigd. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot vergoeding aan [appellant] van alle geleden en nog te lijden schade van [appellant] ten gevolge van het door [geïntimeerde] gemaakte misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen zoals bedoeld in r.o. 9.4., nader op te maken bij staat. [geïntimeerde] zal daarnaast worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep, volgens het liquidatietarief.
10. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het bestreden tussenvonnis van
7 augustus 2013;
vernietigt het bestreden eindvonnis van 19 februari 2014 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, voor zover aan het hof voorgelegd (in conventie),
en in zoverre opnieuw rechtdoend:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te vergoeden alle door [appellant] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het misbruik van procesrecht/onrechtmatig handelen door [geïntimeerde] zoals bedoeld in r.o. 9.4., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 95,92 aan dagvaardingskosten, op € 73,00 aan griffierecht en op € 1.130,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg,
en op € 93,80 aan dagvaardingskosten, op € 308,00 aan griffierecht en op € 3.222,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep (inclusief het incident);
en voor wat betreft de nakosten op € 157,-- indien geen betekening plaatsvindt, of op € 239,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, vanaf het einde van genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus- Smit , D.A.E.M. Hulskes en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2020.
griffier rolraadsheer