Einde inhoudsopgave
Voorstel van wet houdende wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
Artikel III Wet op de loonbelasting 1964
Geldend
Geldend vanaf 22-12-2022
- Bronpublicatie:
22-12-2022, Kamerstukken 2022, 36067 (uitgifte: 22-12-2022, kamerstukken: 36067-B)
- Inwerkingtreding
22-12-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-12-2022, Kamerstukken 2022, 36067 (uitgifte: 22-12-2022, kamerstukken: 36067-B)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Vermogensrendementsheffing (box 3)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Loonbelasting / Pensioenregeling
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Inkomstenbelasting / Winst
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
- A.
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
- a.
Subonderdeel 2° komt te luiden:
- 2°
een inkomensvoorziening na hun overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum);.
- b.
Onder vernummering van de subonderdelen 3° en 4° tot 4° en 5° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
- 3°
een inkomensvoorziening na hun overlijden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum);.
- c.
In subonderdeel 4° (nieuw) wordt ‘30’ vervangen door ‘25’.
- d.
Onder vernummering van subonderdeel 5° (nieuw) tot 6° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
- 5°
een inkomensvoorziening die het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum dan wel het wezenpensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet (nabestaandenoverbruggingspensioen);.
- 2.
Het tweede lid komt te luiden:
- 2.
Het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, is van overeenkomstige toepassing op een regeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
- B.
Artikel 18a komt te luiden:
Artikel 18a
- 1.
De premie per dienstjaar voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt ten hoogste 30% van de pensioengrondslag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de eerste zin.
- 2.
De pensioengrondslag bestaat uit het pensioengevend loon verminderd met de franchise.
- 3.
De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt € 14.802. Dit bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het bedrag, genoemd in de eerste zin, indien een lager percentage per dienstjaar wordt toegepast dan het percentage, genoemd in het eerste lid.
- 4.
Een ouderdomspensioen:
- a.
gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, tenzij in de pensioenregeling een eerdere ingangsdatum als uiterlijke ingangsdatum is opgenomen; en
- b.
gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
- 5.
Een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
- 6.
Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur elke vijf jaar, bij het begin van het kalenderjaar, voor het eerst per 1 januari 2037, gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel waarbij het rendement voor de toepassing van deze tabel wordt bepaald per 1 oktober (peildatum) van het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging op basis van het 27e percentiel van de per scenario bepaalde gemiddelde jaarlijkse netto reële rendementsverwachting in de meest recente door De Nederlandsche Bank gepubliceerde scenarioset, gebaseerd op artikel 144, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet, uitgaande van een portefeuille voor de helft bestaande uit risicovrije AAA-staatsobligaties met een looptijd van 30 jaar en voor de helft bestaande uit beursgenoteerde aandelen.
Bij een rendement van meer dan
maar niet meer dan
bedraagt het percentage, genoemd in het eerste lid,
-
0,25%
48%
0,25%
0,5%
44%
0,5%
0,75%
41%
0,75%
1%
38%
1%
1,25%
35%
1,25%
1,5%
32%
1,5%
1,75%
30%
1,75%
2%
28%
2%
2,25%
26%
2,25%
2,5%
24%
2,5%
2,75%
22%
2,75%
3%
20%
3%
3,25%
19%
3,25%
3,5%
17%
3,5%
3,75%
16%
3,75%
4%
15%
4%
-
13%
- 7.
Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eveneens gewijzigd indien het bij overeenkomstige toepassing van het zesde lid resulterende percentage, jaarlijks te bepalen per 1 oktober (peildatum), meer dan 5%-punt hoger of lager uitkomt dan het percentage, genoemd in het eerste lid, of het meest recente op grond van het zesde lid bekendgemaakte percentage. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Na een wijziging van het percentage ingevolge de eerste zin begint een nieuwe vijfjaarstermijn als bedoeld in het zesde lid.
- 8.
Een verhoging of een verlaging van het percentage, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het zesde of zevende lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.
- 9.
Een verhoging of een verlaging van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren die voor het tijdstip van die verhoging of verlaging zijn geëindigd.
- 10.
Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.
- C.
Artikel 18b komt te luiden:
Artikel 18b
- 1.
Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
- 2.
Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt verzekerd op risicobasis.
- 3.
Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
- D.
Artikel 18c komt te luiden:
Artikel 18c
- 1.
Een wezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
- 2.
Een wezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
- 3.
Een wezenpensioen wordt verzekerd op risicobasis.
- 4.
Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
- E.
Artikel 18d komt te luiden:
Artikel 18d
- 1.
De hoogte van de uitkeringen van ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen kan variëren, mits de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 procent van de hoogste uitkering en de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld. Door toepassing van de eerste zin kunnen in afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima.
- 2.
Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de jaren tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking een bedrag van € 1.874 vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt in die jaren evenredig per kalenderjaar toegepast en de eerste zin is onverminderd van toepassing bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.
- 3.
Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsrendementen tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op het tijdstip van ingang van het pensioen het uitgangspunt was. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen eveneens buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente, bedoeld in artikel 63a, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 75a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
- 4.
In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen, de mate van variatie ten laatste vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de werknemer.
- 5.
In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van een ruil van pensioensoorten, mits de ruil uiterlijk voor de ingangsdatum van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, onderscheidenlijk het wezenpensioen, plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
- 6.
In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van aanpassing van het pensioen aan de loon- of prijsontwikkeling na ingang van het pensioen.
- 7.
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.
- 8.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
- F.
Artikel 18e vervalt.
- G.
Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In onderdeel c wordt ‘partnerpensioen’ vervangen door ‘partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum’.
- 2.
In onderdeel d, onder 1°, vervallen ‘het gezamenlijke bedrag van’ en ‘, en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet’.
- H.
Artikel 18g wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het eerste lid wordt ‘dienstjaren dan wel deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18a, 18b, 18c en 18e’ vervangen door ‘dienstjaren als bedoeld in artikel18a’.
- 2.
Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
- a.
In de aanhef wordt ‘18b, 18c, 18d en 18e’ vervangen door ‘18b en 18c’.
- b.
De onderdelen b en c vervallen, onder verlettering van de onderdelen d en e tot b en c.
- I.
In artikel 18ga, eerste lid, wordt ‘18b, 18c, 18d en 18e’ vervangen door ‘18b en 18c’.
- J.
Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In het derde lid wordt ‘samenleving’ vervangen door ‘de gezamenlijke huishouding’.
- 2.
Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
- 6.
Ingeval het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum van de werknemer of de gewezen werknemer later ingaat dan op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, dan wel vijfde lid, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid de aanspraak op het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. De datum waarop de aanspraak op het ouderdomspensioen ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, is gelegen. De datum waarop de aanspraak op het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ingevolge een pensioenregeling ingevolge de eerste zin niet langer als zodanig wordt aangemerkt is 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.
- 3.
In het achtste lid (nieuw) wordt ‘zesde lid’ vervangen door ‘zevende lid’.
- Ja.
Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
In de aanhef wordt ‘Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid’ vervangen door ‘Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen’.
- 2.
Aan artikel 19d wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
- d.
waarvoor door De Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten maatregelen zijn opgelegd, of waarvoor een rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, op grond waarvan de regeling in overeenstemming moet worden gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling of op die wetten gebaseerde bepalingen.
- K.
Artikel 19f vervalt.
- L.
In artikel 32ba, zesde lid, wordt ‘in de artikelen 38d, 38e of 38f’ vervangen door ‘hoofdstuk VIII’.
- M.
Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
- 3.
Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op aanspraken die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a of b.
- 3.
In afwijking in zoverre van het eerste lid is een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, derde lid, ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer niet van toepassing op aanspraken waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e zoals dat artikel luidde op 31 december 2016 als verzekeraar optreedt. De eerste zin is niet van toepassing op artikel 18a, vierde lid, en artikel 19b, zesde lid, van deze wet.
- N.
Artikel 38c vervalt.
- O.
Na artikel 38b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 38c
- 1.
In afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, bedraagt de premie per dienstjaar ten hoogste de premie ter zake waarvan een recht van voortgezette inleg bestaat gedurende perioden na ontslag waarin loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, indien:
- a.
deze perioden zijn aangevangen vóór de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, dan wel vóór 1 januari 2029, voor zover met toepassing van artikel 38q zoals dat luidde op de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de in de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen opgenomen normeringen en begrenzingen en voor de werknemer niet reeds een pensioenregeling van toepassing is als bedoeld in hoofdstuk IIB zoals dat geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen;
- b.
het recht op voortgezette premie-inleg verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de werknemer;
- c.
als verzekeraar van het pensioen optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, een pensioenfonds als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
- 2.
Indien gedurende perioden na ontslag bedoeld in het eerste lid, opbouw van een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum of een wezenpensioen plaatsvindt met toepassing van artikel 220h, tweede lid, of artikel 220ha, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 214f, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling zijn de artikelen 18b, tweede lid, en 18c, derde lid, niet van toepassing.
- 3.
Onder een partner wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel degenen met wie duurzaam een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd of is gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat.
- P.
Artikel 38d wordt als volgt gewijzigd:
- 1.
Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.
- 2.
In het eerste lid (nieuw) wordt ‘In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004,’ vervangen door ‘Artikel 38a zoals dit artikel luidde op 31 december 2004 blijft’.
- 3.
In het tweede lid (nieuw) wordt ‘een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima’ vervangen door ‘de premie meer bedragen dan het aldaar opgenomen maximum’.
- Q.
De artikelen 38e tot en met 38i vervallen.
- R.
Na artikel 38p worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 38q
- 1.
Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet voldoet aan hoofdstuk IIB, blijven de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing.
- 2.
Bij de toepassing van het eerste lid wordt voor:
- a.
het aantal deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, onderdeel a, en 18e, eerste lid, onderdeel c zoals deze artikelen luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 41 5/6 deelnemingsjaren;
- b.
de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, tweede lid en derde lid zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen: 64 5/6-jarige leeftijd;
- c.
de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, vijfde lid, zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gelezen: 66 5/6-jarige leeftijd.
Artikel 38r
- 1.
Indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 220e, eerste lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet, of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt in afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, de maximale premie per dienstjaar bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Indien de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar
bedraagt de premie ten hoogste het volgende percentage van de pensioengrondslag
15 jaar of ouder, doch jonger dan 20 jaar is
19,0%
20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is
19,8%
25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is
21,0%
30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is
22,6%
35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is
24,4%
40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is
26,4%
45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is
28,6%
50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is
31,0%
55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is
33,8%
60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is
37,0%
65 jaar of ouder is
40,0%
De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
- 2.
De in het eerste lid opgenomen premiepercentages worden, indien toepassing van artikel 18a, zesde of zevende lid, leidt tot een wijziging van het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt en wordt bepaald door de premiepercentages, genoemd in het eerste lid, te herijken op basis van het rendement dat wordt gehanteerd voor de toepassing van artikel 18a, zesde lid.
- 3.
Een verhoging of een verlaging van de percentages, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.
- 4.
Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.
Artikel 38s
- 1.
Indien een pensioenregeling op grond van artikel 150f van de Pensioenwet of artikel 145e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voorziet in een compensatie wordt het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met 3 procentpunt verhoogd. De premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt zonder de premie ten behoeve van de compensatie ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de pensioengrondslag of het percentage bedoeld in artikel 18a, derde lid, laatste zin, indien is gekozen voor een verlaagde franchise. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
- 2.
Voor het deel van de premie voor ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ten behoeve van compensatie, bedoeld in het eerste lid, dient de pensioengrondslag te worden gehanteerd, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, waarbij artikel 18a, derde lid, laatste zin, niet van toepassing is.
Artikel 38t
- 1.
De premie, genoemd in artikel 18a, eerste en tiende lid, dan wel artikel 38r, eerste en vierde lid, is niet van toepassing op dienstjaren die uiterlijk op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen.
- 2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op dienstjaren die na de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen eindigen en waarvoor met toepassing van artikel 38q opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga en 19f alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.
- S.
In artikel 38q, tweede lid, wordt ‘41 5/6’ vervangen door ‘42’ en wordt ‘64 5/6-jarige’ vervangen door ‘65-jarige’. Voorts wordt ‘66 5/6-jarige’ vervangen door ‘67-jarige’.
- T.
Artikel 38q vervalt.
- U.
Artikel 38s vervalt.
- V.
Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:
- 4.
Een aanspraak op periodieke uitkeringen als bedoeld in het eerste lid die op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, nog niet tot uitkering is gekomen, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. Bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. Bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.
- W.
Het in artikel III, onderdeel B, in artikel 18a, derde lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
- X.
Het in artikel III, onderdeel E, in artikel 18d, tweede lid, genoemde bedrag wordt vóór toepassing van dat onderdeel vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het aan het begin van het kalenderjaar 2023 geldende bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.