HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:569.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 02-02-2021, nr. 21-000768-19
ECLI:NL:GHARL:2021:949
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
02-02-2021
- Zaaknummer
21-000768-19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:949, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 02‑02‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Het hof veroordeelt verdachte ten aanzien van het rijden onder invloed van amfetamine. Hoewel het hof in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen hechtenis passend en geboden acht, legt het hof deze geldboete geheel voorwaardelijk op met een proeftijd van twee jaren, gelet op het feit dat verdachte veel langer dan gewenst heeft moeten wachten op de uitslag van het bloedonderzoek en dat het tot de procedure in hoger beroep heeft moeten duren voordat door het NFI een afdoende verklaring is gegeven over de opgetreden vertraging. Termijn artikel 16, lid 1, Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer behoort niet tot de strikte waarborgen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000768-19
Uitspraak d.d.: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 31 januari 2019 met parketnummer 96-069772-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 750,- subsidiair vijftien dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. P.R. Logemann, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks 4 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 530 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat de in eerste aanleg bestaande verwarring over de SINnummers met het aanvullend rapport van het NFI van 15 januari 2021 is opgelost maar heeft wel de vraag gesteld of artikel 16, eerste lid van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), een strikte waarborg betreft. Dit is in onderhavige zaak van belang nu de daarin genoemde termijn ernstig overschreden is.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994 is slechts sprake indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek heeft omkleed. Tot de strikte waarborgen waarmee de wetgever het bloedonderzoek als zodanig heeft omringd, behoren de voorschriften die een waarborg vormen voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig.1.De vraag of het voorschrift van artikel 16 lid 1 van het Besluit behoort tot het stelsel van strikte waarborgen, moet ontkennend worden beantwoord. De voorgeschreven termijn voor het verrichten van het bloedonderzoek binnen twee weken strekt er niet toe de juistheid van het bloedonderzoek te waarborgen, verwezen zij hierbij naar het arrest van dit hof van 21 december 2020, ECLI:GHARLE:2020:10627.
Uit het aanvullende rapport van het NFI van 15 januari 2021 blijkt dat het NFI op 8 november 2017 het bloedmonster van verdachte heeft ontvangen en dat het bloedonderzoek vervolgens in de periode van 10 tot 16 januari 2018 is uitgevoerd. Het rapport met daarin de uitslag van het onderzoek dateert van 24 januari 2018.
De in artikel 16, lid 1 van het Besluit genoemde termijn is in dit geval dus met ruim twee maanden – en daarmee – in ernstige mate overschreden. Gelet op het zich in het dossier bevindende aanvullende rapport van het NFI van 15 januari 2021 bestaat er bij het hof in dit geval echter geen twijfel omtrent de betrouwbaarheid van (de uitslag van) het uitgevoerde bloedonderzoek. Hierbij vindt het hof van belang dat de bloedmonsters, blijkens dat aanvullend rapport, overeenkomstig de op grond van de bijlage bij de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer geldende regels zijn bewaard. Daarbij heeft het NFI tevens aangegeven dat het nooit is uit te sluiten dat gedurende die wacht-/opslagperiode enige afbraak van stoffen in bloed heeft plaatsgevonden maar dat dat, indien dat zo is, niet significant is.
Het hof oordeelt dan ook dat sprake is van een onderzoek in de zin van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, zodat ook dit onderdeel van de tenlastelegging kan worden bewezen en de uit dat onderzoek verkregen gegevens voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 november 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in haar bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 530 microgram amfetamine per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 4 november 2017 een personenauto bestuurd op de openbare weg, terwijl zij onder invloed was van amfetamine. Door aldus te handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 december 2020 blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het voorgaande, zou oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis, passend en geboden zijn.
Het hof houdt er echter in belangrijke mate rekening mee dat verdachte veel langer dan gewenst heeft moeten wachten op de uitslag van het bloedonderzoek. Voorts heeft het tot in de procedure in hoger beroep moeten duren voordat er een afdoende verklaring door het NFI is gegeven over de opgetreden vertraging. Een dergelijke verklaring had bij het uitbrengen van het rapport met de uitslag van het bloedonderzoek meteen moeten worden gegeven.
In deze omstandigheden ziet het hof aanleiding de gevorderde boete geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 2 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 02‑02‑2021