ABRvS, 09-12-2019, nr. 201902647/1/V2
ECLI:NL:RVS:2019:4126, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
09-12-2019
- Zaaknummer
201902647/1/V2
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:4126, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 09‑12‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:3086, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JV 2020/21
Uitspraak 09‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
201902647/1/V2.
Datum uitspraak: 9 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 maart 2019 in zaak nr. NL19.2498 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, advocaat te Waalwijk, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd schriftelijk inlichtingen verstrekt.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling vanwege zijn seksuele gerichtheid geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De vreemdeling betoogt onder meer dat de rechtbank niet is ingegaan op wat hij hierover in de gronden van beroep heeft aangevoerd.
1.1. In de gronden van beroep van 15 maart 2019 heeft de vreemdeling onder meer betoogd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij vanwege zijn seksuele gerichtheid in beginsel wél in aanmerking komt voor de subsidiairebeschermingsstatus, maar niet voor de vluchtelingenstatus. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank niet op deze beroepsgrond is ingegaan. Verder heeft de staatssecretaris in reactie op vragen van de Afdeling erkend dat hij het desbetreffende standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Prins
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2019
363-894.