Bijlage 4 van het als productie 25 bij memorie van antwoord overgelegde W&N-rapport d.d. 17 oktober 2002.
Hof Den Haag, 21-11-2023, nr. 200.315.824/01 en 200.316.600/01
ECLI:NL:GHDHA:2023:2237
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
21-11-2023
- Zaaknummer
200.315.824/01 en 200.316.600/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2023:2237, Uitspraak, Hof Den Haag, 21‑11‑2023; (Hoger beroep)
Na verwijzing door: ECLI:NL:HR:2022:121
Uitspraak 21‑11‑2023
Inhoudsindicatie
mijnschade, onrechtmatig nalaten, geen kenbare constructieve onveiligheid, geen monitoringsplicht, art. 6:177 lid 4 BW, reconventionele vordering tot ongedaanmaking na cassatie, uitzondering op artt. 424 en 353 lid 1 Rv gerechtvaardigd voor de ongedaanmakingsvorderingen maar niet voor de buitengerechtelijke incassokosten.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/613093 / HA ZA 16-778
Zaaknummer gerechtshof Amsterdam : 200.231.021/01 (ECLI:NL:GHAMS:2019:3445)
Zaaknummers Hoge Raad : 19/05565 en 19/05567 (ECLI:NL:HR:2022:121)
Zaaknummers gerechtshof Den Haag : 200.315.824/01, gevoegd met 200.316.600/01
Arrest van 21 november 2023
in de gevoegde zaken van
Chubb European Group Limited,
gevestigd in Londen, Verenigd Koninkrijk,
appellante,
advocaat: mr. P.R. van der Vorst, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
(Zaakummer 200.316.600/01:)
1. Vereniging van Eigenaars Winkelcentrum ’t Loon te Heerlen,
zetelend in Heerlen,
hierna: VvE,
advocaat: mr. M.M. van Asch, kantoorhoudend in Rotterdam,
en
(Zaaknummer 200.315.824/01:)
2. Q-Park Operations Netherlands B.V.voorheen: Q-Park 't Loon B.V.
gevestigd in Maastricht,
hierna: Q-Park,
advocaat: mr. S.C. de Lange, kantoorhoudend in Rotterdam,
verweerders,
Het hof zal partijen hierna noemen Chubb en VvE c.s.
1. De zaak in het kort
1.1
Het gaat in deze zaak om schade die is ontstaan in Winkelcentrum ’t Loon in Heerlen. Die schade blijkt het gevolg te zijn van ondiepe mijnwinning in het verleden. Door de mijnwinning is in de ondergrond van (de parkeergarage van) het winkelcentrum een sinkhole ontstaan, waardoor enkele kolommen van de parkeergarage zijn weggezakt. Omdat de veiligheid niet meer was gewaarborgd moest het winkelcentrum worden ontruimd en een deel ervan worden gesloopt. Daaronder bevond zich een winkel van C&A. Chubb heeft als verzekeraar de schade van C&A vergoed en acht VvE c.s. hiervoor aansprakelijk. Daarom wil zij die schade verhalen op VvE c.s.
1.2
De rechtbank heeft de vordering van Chubb afgewezen. In hoger beroep heeft het hof Amsterdam de vordering van Chubb tegen VvE c.s. alsnog toegewezen. De Hoge Raad heeft op 4 februari 2022 het arrest van het hof Amsterdam vernietigd en de zaak voor verdere afdoening verwezen naar dit hof.
1.3
Het hof is het met de rechtbank eens en licht in dit arrest toe waarom dat zo is.
2. Procesverloop in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedures blijkt uit de volgende stukken:
in de zaak 200.315.824/01:
- -
het exploot van oproeping na verwijzing van Q-Park van 30 augustus 2022, waarin Chubb wordt opgeroepen voor dit hof om voort te procederen na het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022;
- -
de memorie na verwijzing tevens vordering in reconventie van Q-Park van 25 oktober 2022, met bijlagen;
- -
het arrest van dit hof van 31 januari 2023 waarin de voeging is bevolen van deze zaak met de zaak met zaaknummer 200.316.600/01;
in de zaak 200.316.600/01:
- -
het exploot van oproeping na verwijzing van VvE van 15 september 2022, waarin Chubb wordt opgeroepen voor dit hof om voort te procederen na het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022;
- -
de memorie na verwijzing tevens houdende reconventionele vordering van VvE van 8 november 2022, met bijlagen;
- -
de antwoordmemorie na verwijzing van Chubb van 10 januari 2023 in de procedure tegen VvE;
in de gevoegde zaken:
- de antwoordmemorie na verwijzing van Chubb van 14 maart 2023 in de proceduretegen Q-Park.
2.2
Op 6 september 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij de advocaten van partijen de zaken hebben toegelicht. De advocaten van VvE en Q-Park hebben zich bediend van pleitaantekeningen, die zij hebben overgelegd. Na de mondelinge behandeling is arrest bepaald op heden.
3. Feitelijke achtergrond
3.1
In 1966 werd in Heerlen het complex ‘Winkelcentrum ’t Loon’ geopend, dat bestaat uit winkels, woningen (een woontoren) en een parkeergarage. Het complex is in 1995 verkocht aan de rechtsvoorgangster van Vastgoed ’t Loon B.V. (hierna: Vastgoed ’t Loon), die het later heeft gesplitst in appartementsrechten voor respectievelijk alleen de parkeergarage, de winkels en de woningen.
3.2
In 1996 heeft Vastgoed ’t Loon het appartementsrecht betreffende de woningen verkocht aan een derde. Het appartementsrecht met betrekking tot de winkels heeft zij in 2002 verkocht. De aandelen in Vastgoed ’t Loon, die op dat moment alleen nog appartementsrechten bezat betreffende de parkeergarage, zijn verkocht en op 26 september 2003 geleverd aan de rechtsvoorgangster van Q-Park.
3.3
VvE is opgericht op 24 september 2003. Q-Park en de nieuwe eigenaar van de appartementsrechten ten aanzien van de winkels (hierna: NSI) zijn daarvan vanaf de datum van oprichting lid. De nieuwe eigenaar van het appartementsrecht met betrekking tot de woningen (hierna: 3W) is sinds 15 september 2005 lid van VvE.
3.4
In de periode van 1994 tot en met 2003 heeft zich scheurvorming in de kolommen van de parkeergarage voorgedaan. De kolommen verplaatsten zich zowel verticaal als horizontaal. In opdracht van de beheerders zijn diverse onderzoeken verricht, onder andere door de ingenieursbureaus Van der Werf & Nass (hierna: W&N) en Geoconsult Geotechniek B.V. (hierna: Geoconsult), die geresulteerd hebben in diverse onderzoeksrapporten.
3.5
De parkeergarage is in 2003 gerenoveerd. Na de renovatie en oplevering op 14 november 2003 is opnieuw scheurvorming geconstateerd in de kolommen van de parkeergarage. W&N heeft daarover op 18 november 2003 gerapporteerd.
3.6
In augustus 2011 zijn brokken beton uit een kolom van de parkeergarage gevallen.
3.7
Eind 2011 is onder de parkeergarage een zogenoemd sinkhole ontstaan. In korte tijd is ongeveer 30-50 m³ aarde neerwaarts verschoven. Daarbij is een kolom van de parkeergarage weggezakt in de ondergrond. De sinkhole was het gevolg van ondiepe mijnwinning in het verleden in de ondergrond van het complex.
3.8
Als gevolg van de sinkhole was de constructieve veiligheid van het winkelcentrum niet meer gewaarborgd. De gemeente Heerlen heeft om die reden bestuursdwang uitgeoefend strekkende tot sloop van een deel van het complex. In dat deel bevond zich een winkel van C&A. Door de ontruiming en de sloop heeft C&A schade geleden.
3.9
Chubb is de rechtsopvolgster van de verzekeraar van C&A. Chubb heeft ter zake van de ontstane schade aan C&A een uitkering gedaan onder de verzekering.
4. Verloop van de procedure bij de rechtbank en het gerechtshof Amsterdam
4.1
Chubb heeft in deze procedure gevorderd dat VvE, Q-Park, NSI en 3W hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van € 1.724.683,89 aan door haar aan C&A vergoede schade en kosten. Zij heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat deze vier partijen, hoewel zij wisten van de structurele problemen in de bodem onder het complex die hebben geleid tot de verzakkingen, geen of onvoldoende maatregelen hebben genomen om deze procedure en de mogelijke gevolgen daarvan te onderzoeken, op te lossen of te monitoren. Aldus hebben zij de kenbare en gerechtvaardigde belangen van derden, waaronder C&A, in sterke mate veronachtzaamd, zodat zij voor de daardoor ontstane schade aansprakelijk zijn. Chubb is gesubrogeerd in de rechten die C&A heeft jegens deze vier partijen .
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van Chubb in haar vonnis van 19 juli 2017 afgewezen. Chubb heeft daartegen hoger beroep ingesteld.
4.3
Bij arrest van 10 september 2019 heeft het gerechtshof Amsterdam dit vonnis (gedeeltelijk) vernietigd en VvE en Q-Park ieder afzonderlijk veroordeeld tot betaling aan Chubb van (in hoofdsom) € 500.000,-. De vorderingen tegen NSI en 3W zijn toen afgewezen. Zowel VvE als Q-Park heeft tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld.
4.4
Ook Chubb heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van 10 september 2019, namelijk voor zover het hof haar vorderingen tegen (ook) NSI en 3W daarin heeft afgewezen.
5. Verloop van de procedures bij de Hoge Raad
5.1
In zijn arrest van 4 februari 2022 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van Chubb verworpen, zodat de afwijzing van de vorderingen van Chubb tegen NSI en 3W onherroepelijk is. In de onderhavige (gevoegde) procedures van Chubb tegen VvE en Q-Park spelen de zaken van Chubb tegen NSI en 3W dus geen rol meer.
5.2
De Hoge Raad heeft de cassatieberoepen van VvE en Q-Park in voornoemd arrest gegrond verklaard, het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 september 2019 in zoverre vernietigd en de gedingen van Chubb tegen VvE en Q-Park verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.
5.3
De Hoge Raad heeft met betrekking tot de in zijn arrest gegrond verklaarde cassatieklachten van VvE en Q-Park, samengevat weergegeven, het volgende overwogen:
- a.
Voor het oordeel dat op grond van de bevindingen van Geoconsult en W&N geen andere conclusie mogelijk is dan dat aan de aanwezigheid van mijnen gevaren waren verbonden voor de constructieve veiligheid van het winkelcentrum ontbreekt een toereikende motivering in het licht van het rapport van TNO van 1 november 2012 en de verklaring van ir. D. [naam 5] van W&N waarop VvE en Q-Park zich hebben beroepen;
- b.
Zonder nadere motivering valt met het oog op de stellingen van VvE en Q-Park dat W&N in zijn rapport van 17 oktober 2002 onder meer heeft opgenomen dat het niet nodig was om over schade door aanwezige mijnen als enige resterende oorzaak voor de verplaatsingen van de kolommen en de ontstane scheuren wederom contact op te nemen met Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM), omdat W&N de door hem geadviseerde maatregelen daarop al had afgestemd, niet in te zien hoe het hof is gekomen tot het oordeel dat VvE en Q-Park onvoldoende hebben toegelicht waarom zij het advies van Geoconsult om contact op te nemen met SodM niet hebben opgevolgd;
- c.
In het licht van de stellingen van Q-Park en VvE dat zij zelf niet deskundig waren, dat W&N alle beschikbare rapportages in zijn advies had betrokken en dat zij mochten afgaan op de deskundigheid van W&N is onvoldoende gemotiveerd het kennelijke oordeel van het hof dat VvE en Q-Park het rapport van W&N van 17 oktober 2002 redelijkerwijs niet zo mochten begrijpen dat met de uitvoering van het plan van aanpak van W&N adequate maatregelen werden genomen om mijnschade te voorkomen;
- d.
Het oordeel van het hof dat de adviezen van Geoconsult opgevolgd hadden moeten worden door raadpleging van SodM en monitoring van de verzakking is onvoldoende gemotiveerd in het licht van de stellingen dat (i) Geoconsult in het rapport van 23 september 2002 vaststelde dat een verticale fixatie door injectering het proces van bodemdaling niet zou stoppen, (ii) horizontale fixatie volgens Geoconsult en W&N wel mogelijk was, (iii) horizontale fixatie volgens W&N bovendien de verticale verplaatsingen van de kolommen zou reduceren en (iv) de verticale verplaatsingen door W&N niet als schadeoorzaak werden beschouwd;
- e.
In het licht van het verweer van VvE en Q-Park dat een sinkhole een onbekend dan wel dermate uniek fenomeen was dat SodM daarmee geen rekening zou hebben gehouden is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat zij hun verweer tegen de stelling van Chubb dat als contact was opgenomen met SodM een nader onderzoek was uitgevoerd en alsdan rekening zou zijn gehouden met de mogelijkheid dat ter plaatse een sinkhole zou kunnen ontstaan onvoldoende hebben gemotiveerd;
- f.
In het licht van de stellingen van VvE dat zij voor 24 september 2003 nog niet bestond en tot dat moment geen signalen kon doorkrijgen of wetenschap kon opbouwen en dat de renovatie heeft plaatsgevonden in de periode 2002-2004 is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat VvE niet heeft betwist dat zij voorafgaand aan de renovatie van de inhoud van de rapportages van W&N en Geoconsult kennis heeft genomen;
- g.
In het licht van de stellingen van Q-Park dat zij de rapportages van W&N en Geoconsult niet vóór 2011 in haar bezit heeft gehad, dat niet zij maar 3W de rapportages aan NSI heeft gezonden en dat 3W op het moment van het verzenden van die rapportages geen bestuurder of aandeelhouder van Vastgoed ’t Loon meer was, zodat de wetenschap die 3W op dat moment van de rapportages had niet aan Q-Park kan worden toegerekend, slagen de motiveringsklachten die zijn gericht tegen het oordeel dat Q-Park niet heeft bestreden dat zij voorafgaand aan de renovatie van het winkelcentrum in 2003 kennis heeft genomen van de inhoud van de rapportages.
6. Beoordeling in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad
Inzet van de procedure; grondslag vorderingen en verweer
6.1
In deze procedure gaat het om de vraag of en zo ja tot welk bedrag VvE en/of Q-Park aansprakelijk zijn voor de schade die Chubb als verzekeraar van C&A heeft geleden ten gevolge van de sinkhole die door ondiepe mijnwinning in het verleden onder Winkelcentrum ’t Loon (hierna: het complex) was ontstaan. Het hof dient deze vraag te beantwoorden met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (artikel 424 Rv). Daarbij moet het hof uitgaan van de stand waarin de zaak zich bevond toen het door de Hoge Raad vernietigde arrest werd gewezen.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het risico op schade als gevolg van de aanwezigheid van mijnen (waaronder het risico op een sinkhole en het door de sinkhole veroorzaakte gevaar voor de constructieve veiligheid van het complex) in het leven is geroepen door de mijnbouwexploitant en dus niet door VvE of Q-Park. VvE c.s. hebben dus geen actieve betrokkenheid gehad bij de in de ondergrond van het complex ontstane gevaarlijke situatie. Niettemin acht Chubb VvE c.s. voor die schade op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk. Chubb stelt daartoe dat VvE c.s. wisten van de structurele grondproblematiek en aldus wisten dat de constructieve veiligheid op het spel stond, terwijl zij desondanks – in strijd met de gegeven adviezen – geen actie hebben ondernomen. Gegeven de kennis die VvE c.s. hadden van de structurele problemen in de bodem onder het complex hadden VvE c.s. de problemen en de mogelijke gevolgen daarvan volgens Chubb moeten onderzoeken, monitoren en oplossen. Meer in het bijzonder hebben VvE c.s. in de visie van Chubb (1) verzuimd om opvolging te geven aan het advies van Geoconsult om contact op te nemen met SodM, (2) verzuimd om opvolging te geven aan de adviezen van Geoconsult en W&N om de verzakkingen/verplaatsingen te monitoren, (3) verzuimd om na te gaan of de toepassing van het bij de renovatie geplaatste balkenrooster effectief was, (4) verzuimd om te acteren naar aanleiding van de schade die na de renovatie ontstond en (5) wettelijke veiligheidsnormen geschonden.
6.3
VvE c.s. hebben allereerst bestreden dat de constructieve veiligheid van het complex kenbaar in het geding is geweest. Volgens hen blijkt dat niet uit de diverse deskundigenrapporten die vóór of in verband met de renovatie van de parkeergarage in 2003 zijn opgemaakt. Zij stellen voorts dat zij op dat punt hoe dan ook geen wetenschap hebben kunnen opbouwen, VvE niet omdat zij pas in september 2003, dus toen de renovatie al nagenoeg was afgerond, is opgericht en Q-Park niet omdat haar rechtsvoorgangster de aandelen in Vastgoed ’t Loon pas in september 2003 heeft verworven, zij de deskundigenrapporten niet vóór 2011 in haar bezit heeft gehad en de eventuele kennis uit de rapporten bij de voormalige bestuurder of aandeelhouder van Vastgoed ’t Loon haar hoe dan ook niet kan worden toegerekend. Verder hebben zij betwist dat causaal verband bestaat tussen de verweten normschending (onrechtmatig nalaten) en de door Chubb gevorderde schade.
Constructieve veiligheid kenbaar in het geding?
6.4
Dat de constructieve veiligheid van het complex voor VvE c.s. kenbaar in het geding was blijkt volgens Chubb uit de volgende feiten en omstandigheden:
Sinds de opening in 1965 werd het complex voortdurend en in toenemende mate geplaagd door schade die herleidbaar was tot vervormingen van de grond, maar waarvan de oorzaak onduidelijk was;
In juni 2002 zijn hoogtemetingen uitgevoerd, waaruit bleek dat het complex onderhevig was aan forse verschilzakkingen (tot circa 15 centimeter), waarbij de ene helft van het complex wel verzakte en de andere helft niet, en waarbij die zakkingen wijzen naar een centrumpunt (ook wel komvormige daling genoemd);
In tegenstelling tot zakkingen waarbij een complex in het geheel zakt, zijn verschilzakkingen gevaarlijk voor de constructieve veiligheid. Daarnaast kunnen zij leiden tot wateraccumulatie met instorting als gevolg, en resulteren in brand- en waterschade;
De geconstateerde verschilzakkingen waren alarmerend, verre van minimaal, marginaal of gebruikelijk, overschreden de krachtens de Woningwet gestelde limieten die bedoeld zijn om de constructieve integriteit van gebouwen te waarborgen, en vormden voor Geoconsult reden om te adviseren tot het verrichten van nader onderzoek naar de oorzaak daarvan;
De verticale verplaatsingen van de funderingskolommen zorgden ervoor dat die zich ook horizontaal bewogen;
De snelheid van het proces dat leidde tot de verticale en horizontale bewegingen was onbekend, en eveneens onbekend was of dat proces toe- of afnam;
W&N gaf aan dat de veiligheidsmarge van vijf funderingskolommen te laag was en direct maatregelen genomen moesten worden;
VvE c.s. erkenden in een bestuursrechtelijke procedure tegen de Gemeente Heerlen dat zij kennis hadden genomen van alle relevante rapporten, en dat zij op de hoogte waren van de doorgaande scheurvorming aan de kolommen;
In het daarop gevolgde (bestuursrechtelijk) hoger beroep hebben VvE c.s. niet betwist (a) dat zij al die tijd al wisten van de verzakkingsproblematiek, (b) dat voor hen voorzienbaar was dat de constructieve veiligheid van het complex niet langer gewaarborgd was, en (c) dat zij in kennis zijn gesteld van de scheurvorming en van het vermoeden dat die door aardverschuivingen werd veroorzaakt;
10)Ten behoeve van het hoger beroep heeft Chubb het onafhankelijke en gerenommeerde geotechnisch adviesbureau [naam 1] benaderd voor een second opinion op basis van de rapporten die indertijd door W&N en Geoconsult waren uitgebracht. [naam 1] concludeerde dat uit die rapporten volgt dat de toen spelende problematiek ernstig en structureel van aard was. [naam 1] heeft dat beoordeeld op basis van de informatie zoals die indertijd beschikbaar was;
11)De periode na de renovatie liet duidelijk zien dat de mijnen de constructieve veiligheid van het complex in het gevaar brachten, aangezien de schades na de renovatie (zichtbaar) continueerden. Ook het feit dat het balkenrooster geen duurzame oplossing was, liet het te vermijden risico op constructief falen van het complex in het leven. Uit het feit dat het schadeproces zich zelfs na de renovatie en toepassing van het balkenrooster continueerde, blijkt dat de constructieve veiligheid in het geding was.
6.5
VvE c.s. hebben bestreden dat indertijd bekend was of bekend kon zijn dat de constructieve veiligheid van het complex op het spel stond, dit nog los van hun verweer dat zij hoe dan ook geen wetenschap hebben kunnen opbouwen. Zij voeren aan dat voor hen geen reden bestond om tegen de geconstateerde scheurvorming meer of andere maatregelen te nemen dan de door hun rechtsvoorgangers ingeschakelde deskundigen hadden geadviseerd. Vanaf 1989, toen zich voor het eerst scheurvorming voordeed in de kolommen van de parkeergarage, zijn diverse deskundigen ingeschakeld om onderzoek te doen naar de oorzaak van de schade en de constructieve veiligheid. Keer op keer is de situatie als veilig bestempeld. In 2003 heeft een grootscheepse renovatie plaatsgevonden waarbij de getroffen maatregelen zijn afgestemd op alle eerdere rapportages (ook die van Geoconsult) en met betrokkenheid van deskundigen. Geen van de deskundigen heeft destijds aangegeven dat andere of meer maatregelen noodzakelijk waren. Niemand van hen heeft gewaarschuwd voor mogelijke toekomstige schades, laat staan voor een sinkhole. VvE c.s. hebben daarbij voor wat betreft de periode voorafgaand aan de besluitvorming over de renovatie verwezen naar de inspectie- of onderzoeksrapporten van Emiss van mei 1989, van Intron van september 1994, van W&N van januari 1995 en van W&N van februari 1999. Voor wat betreft de periode rondom de renovatie hebben VvE c.s. verwezen naar de rapportages van W&N van 22 maart 2000, van Geoconsult van 24 juli 2000, van W&N van 16 januari 2001, van Geoconsult van 2 april 2001, van W&N van 16 augustus 2001, van W&N van 2 juli 2002, van Geoconsult van 23 september 2002, van W&N van 17 oktober 2002 en van W&N van 18 november 2003. Op 19 januari 2004 werd in verband met de beëindiging van de renovatie het gemeentelijk dossier rond de vergunningverlening gesloten en na de renovatie is vervolgens tot de melding in augustus 2011 geen scheurvorming meer geconstateerd, aldus nog steeds VvE c.s.
De rapportages periode 1989 - 1999
6.6
Emiss rapporteert in mei 1989 over de aangetroffen scheurvorming in de kolommen:
“De kolommen aan weerszijden van de dilatatievoegen (tussenruimte is ca. 5 cm) vertonen ernstige schade, verticale scheurvorming, losgedrukte betondelen en blootliggende wapening. Dit wordt veroorzaakt door lekkage via de dilatatievoegbanden. Het schadeproces zal versneld worden wanneer men in het winterseizoen dooizouten gebruikt op de bovenzijde van het dek. Schade door chloride-aantasting is hier dan ook niet uitgesloten. Tevens zijn de kolommen ernstig bevuild met kalkafzetting.
(…)
De waargenomen chloridegehaltes geven aanleiding te veronderstellen dat de corrosie van de wapening door chloride is geinitieerd. Daarnaast heeft carbonatatie van het beton in relatie tot een te geringe en/of onvoldoende dichte
betondekking in mindere mate bijgedragen aan het ontstaan van
schade.”
6.7
In september 1994 rapporteert Intron daarover:
“De kolommen met doorsnede 30 x 60 cm2 zijn allen visueel geïnspecteerd. Uit de inspectie blijkt dat diverse kolommen scheurvorming vertonen in diagonale of horizontale richting. Deze scheurvorming komt in het algemeen voor in een gebied van circa 1 m' onder het verzwaarde gedeelte van de kolom.
(…)
Ook zijn er kolommen die naast/onder een dilatatie staan. Deze kolommen vertonen schade door roestende wapening (verticale scheurvorming), roestpitten en sterke kalkafzettingen door lekkages van dilataties.
(…)
In de kolommen zijn zowel diagonaal als horizontaal scheuren aanwezig. De horizontale scheuren variëren in de meeste gevallen in wijdte van 0,05 tot 0,15 mm. Deze scheuren duiden op trekkrachten in de constructie. Deze trekkrachten kunnen ontstaan, enerzijds doordat de plaat die aan de bovenzijde verwarmd werd bol gaat staan, anderzijds door krimpverschijnselen van de kolommen zelf.
(…)
De kolommen ter plaatse van dilataties vertonen roestende wapening, verticale scheurvorming door roestende wapening, lekkagesporen, kalkafzettingen. De lekkages via de dilatatievoegen in het dek, voeren dooizouten mee, die tijdens de winter op het bovendek zijn gestrooid, of door auto's zijn meegenomen.
(…)
5.1.3.
Constructieve toestand
De diagonaal lopende scheuren in de kolommen duiden op aanwezigheid van dwarskrachten. Deze dwarskrachten zijn waarschijnlijk (mede) veroorzaakt door temperatuurverschillen. Het niet of [on]voldoende opgesloten zijn van de onderwapening van het dek in het beton, heeft een ongunstig effect op de krachtverdeling in de constructie. Een nadere constructieve beschouwing zou het
effect van temperatuurspanningen, de effectiviteit van de dilatatievoegen en de daarmee samengaande krachtverdeling kunnen kwantificeren. Hiermee is de oorzaak van de scheuren in de kolommen te achterhalen. De scheuren in de wanden zijn, constructief gezien, van weinig betekenis.
(…)
Onder voorbehoud van resultaten van een nadere constructieve beschouwing zijn indicatief de herstelwerkzaamheden omschreven.
- Kolommen (en verzwaring)
De zwaar gescheurde kolommen (circa 10 stuks) dienen te worden vervangen. De overige scheuren, met een scheurwijdte groter dan 0,2 mm, dienen geinjecteerd te worden met een starre epoxyhars (constructieve injectie). De kolommen met schade ter plaatse van dilataties dienen constructief hersteld te worden (onderstempelen aangrenzend dek, roestende wapening vrijhakken en ontroesten, aanhelen met spuitbeton). Na het herstel alle kolommen voorzien van
een standaard betoncoating (geen verzwaarde eisen ten aanzien van CO2-diffusie).”
6.8
In haar onderzoeksrapport naar de geconstateerde betonschade in de parkeergarage van januari 1995 (rapport I) concludeert en adviseert W&N vervolgens:
“Oorzaken scheurvorminq in kolommen
Het scheurpatroon duidt op een opgebouwde drukspanning in het dek loodrecht op de dilatatievoegen. Deze drukspanning wordt veroorzaakt door het niet goed funktioneren van de dilatatievoegen.
(…)
Het dichtstorten van de dilatatievoeg t.p.v. C&A kan ook eenmalig een gelijksoortig effekt tot gevolg gehad hebben als tijdens de renovatie van 1985 afkoeling heeft plaats gevonden. Opwarming na dichtstorten van de voeg levert extra drukspanningen in het dek, terwijl het door zijn ouderdom wat betreft krimp al is uitgewerkt. Scheuren die ontstaan zijn zullen door gruis op het scheurvlak niet meer dicht kunnen.
(…)
Konklusies en aanbevelingen
De oorzaak van de scheurvorming in de kolommen is het niet funktioneren van de dilatatievoegen. Daarbij pompen de voegen zichzelf op doordat ruimte - ontstaan bij afkoeling - direkt wordt opgevuld met zand en fijn grind,
dat meegevoerd wordt met lekwater. Dit is een voortschrijdend proces.
Aanbevelingen:
1. Dilatatie voegen in dek open zagen en waterdicht maken boven op het dek (de dicht gestorte voeg bij C&A handhaven).
(…)
5. Alle kolomscheuren breder dan 0,2 mm injekteren met een starre epoxy hars.
6. De kolommen met schade t.p.v. de dilataties repareren d.m.v. spuitbeton (zie advies Intron). Zo min mogelijk kolommen vervangen.
7. De kolommen met doorgaande scheuren die tot meer dan 2/3 van de kolom doorlopen, zo spoedig mogelijk injekteren.
8. Zolang reparatiewerken nog niet zijn uitgevoerd, jaarlijks voortschrijdende wapening corrosie en scheurvorming van de kolommen laten onderzoeken.”
6.9
In haar daarop volgende onderzoeksrapport van 12 februari 1999 (rapport II) vermeldt W&N:
“Voor de oorzaak van de scheurvorming verwijzen wij naar het onderzoek van ons bureau van januari 1995. Hierbij dient aangetekend te worden dat de dichtgemaakte dilatatievoeg bij kolommen rij 8 onder C&A nu een ruimte laat zien.
(…)
Beoordeling van de veiligheid
De scheurbeoordelingsklassen 1 t/m 4 geven een scheurwijdte w≥ 0,3 mm. Het blijkt dat deze grotere scheurwijdte normaliter ook doorgaat over een groter deel van de kolomdoorsnede en boven de grens gesteld in het vorige rapport van 2/3 van de kolomdoorsnede komt. Dit houdt in dat voor deze klassen een te lage veiligheidsmarge aanwezig is en dat maatregelen getroffen moeten worden.
Het betreft hier de volgende 11 kolommen
(…)
De 11 kolommen voornoemd dienen zodanig gerepareerd te worden dat de
samenhang gewaarborgd wordt. Dit kan geschieden door injectie met een starre epoxyhars. De injectie moet de gehele scheur door en door vullen.
Voor kolom G 7 zijn voorzieningen getroffen in de vorm van een stalen omvatting daar de scheurvorming in de flanken tot ca. 3 mm. groot is en een vrij stijle loop. Deze kolom zal te zijner tijd vervangen moeten worden. Om voldoende veiligheid op dit moment te waarborgen dient deze kolom eveneens geïnjecteerd te worden onder handhaving van de stalen omvatting.
Het lijkt ons niet verstandig en nodig om nu al maatregelen te nemen om de werking van dilatatievoegen te herstellen zoals genoemd in ons vorig rapport. Dit zal bij de geplande volgende renovatie moeten gebeuren.”
6.10
Uit de voornoemde rapporten blijkt dat inderdaad al vanaf 1989 scheurvorming in de kolommen van de parkeergarage was geconstateerd en ook dat die scheurvorming gaandeweg in ernst toenam. Uit deze rapporten blijkt echter niet dat de scheurvorming werd geweten aan vervormingen van de grond en evenmin dat werd gevreesd voor de constructieve veiligheid van het complex. De scheurvorming werd toegeschreven aan het niet goed functioneren van de dilatatievoegen en/of aan lekkage en roestvorming via de dilatatievoegbanden. Het advies voor de te nemen maatregelen beperkte zich in 1999 nog tot het injecteren met een starre epoxyhars van de elf kolommen met de grootste scheuren, waarvan kolom G7 uit veiligheidsoverwegingen al was voorzien van een stalen omvatting. Nadere herstelwerkzaamheden zijn blijkens het laatstgenoemde W&N rapport op dat moment niet nodig (en zelfs niet verstandig). Wel zullen die moeten plaatsvinden ”bij de geplande volgende renovatie”.
De rapportages periode 2000 - 2001
6.11
Op 22 maart 2000 heeft W&N naar aanleiding van de betonschade opnieuw gerapporteerd (rapport III). In haar rapport van die datum is onder meer te lezen:
“2. Beoordeling van de schade ontwikkeling van de kolommen
(…)
Er is dus sprake van een proces van toenemende scheurvorming in de kolommen
waarbij uit de waarnemingen van 1995, 1999 en 2000 een ongeveer lineaire toename blijkt.
(…)
3. Beoordeling van de veiligheid van de kolommen
(…)
De veiligheidsmarge voor deze kolommen is te laag en moet door
bijvoorbeeld injecteren verhoogd worden.
(…)
Een drietal kolommen vertonen een scheurwijdte van w >0,3, maar zijn over een
beperkte breedtemaat gescheurd en vallen in het gebied wat bij de geplande renovatie zal vervallen. Het betreft hier de kolommen E 12, G 12 en G 13.
Een volgende inspectie zal ons inziens over twee jaar (maart 2002) moeten
plaatsvinden.
(…)
4. Te nemen maatregelen
De vijf voornoemde kolommen zoals ook aangegeven op bijlage 1 dienen zodanig
gerepareerd te worden dat de samenhang gewaarborgd blijft.
Dit kan geschieden door injectie met een starre epoxyhars. De injectie moet de gehele scheur door en door vullen.
5. Oorzaken scheurvorming kolommen
(…)
Het nadere onderzoek van heden heeft een beeld van horizontale verplaatsingen van de funderingspoeren aangetoond die op bijlage 3 is weergegeven. Uit de visuele scheefstand, het opgedrukt materiaal, het hol klinken van de bestrating, de ruimte tussen bestrating en de kolom, de scheurvorming en de scheefstand moet de conclusie getrokken worden dat de funderingspoeren verplaatsen.
(…)
De verplaatsingen wijzen nagenoeg naar een punt bij as G 9110. Wat voor een
proces hier gaande is, is niet duidelijk en dient nader onderzocht te worden. Te
denken valt aan de gevolgen van grondwater en/of verandering van de
grondwaterstand zoals:
- verweking van leemlagen;
- het werken van een vroegere stort;
- het werken van mijnsteen aanvullingen;
- het wegspoelen van grond naar oude mijngangen (mijnschade) [onderstreping hof];
- het wegspoelen van grond in oude rioolbuizen.
Een verandering van de grondwaterstand kan plaatsgevonden hebben na
ingrijpende grondwerkzaamheden in de naaste omgeving, bijvoorbeeld het
leggen van een hoofdriool. In overleg met een geotechnisch adviesbureau dat
met de omgeving en leemproblematiek bekend is (bijvoorbeeld Geoconsult te
Hoensbroek) dient een onderzoekplan opgesteld te worden. (…)
6. Overige betonschade
Voor de overige betonschade wordt verwezen naar de rapporten van
Emiss en Intron. Globaal betreft dit betonschade aan de onderzijde van
het dek, de kolommen en de wanden t.g.v.:
- inwerking van chloride bij lekkende dilatatievoegen, sparingen en
scheuren, hoofdzakelijk afkomstig uit dooizouten;
- carbonatatie van de beton door inwerking van zuren uit de lucht;
- te geringe dekking op onderwapening van het dek.
De betonschade omvat "betonrot", met name het scheuren en loskomen
van beton door de volume vergroting van roestende wapening en een
vermindering van de betonstaal doorsneden door het roesten. Visueel is
er behoorlijke kalkafzetting uit lekwater. Voor de omvang van de schade
en de kosten van herstel wordt eveneens verwezen naar bovengenoemde
rapporten.
De voortgang van dit proces geeft nog geen onveilige situaties en ligt
hoofdzakelijk in het gebied wat bij de geplande renovatie zal vervallen.
(…)”
6.12
Naar aanleiding van de inmiddels ontwikkelde plannen tot uitbreiding en renovatie van het complex rapporteerde Geoconsult op 24 juli 2000 in het kader van een door haar uitgevoerd grondonderzoek ten behoeve van een funderingsadvies aan Vastgoed ‘t Loon:
“5. BODEMOPBOUW
Terreingesteldheid
(…)
Ten tijde van het onderzoek was het project grotendeels in gebruik als parkeergarage. De bodemopbouw kan globaal als volgt worden beschreven.
De bovenlaag
Vanaf het oorspronkelijke maaiveld zijn in principe tot op een diepte van ca. 101 tot 102m + N.A.P. loss-/leemafzettingen aanwezig. Uit de sonderingen die buiten de parkeergarage gesitueerd zijn blijkt echter dat deze toplaag over een relatief grote diepte geroerd kan zijn.
(…)
De onderlaag
Onder voornoemde bovenlaag treffen we een pakket aan bestaande uit fijn- tot matig fijnkorrelige zandafzettingen. De toplaag van het pakket heeft, volgens het uitgevoerde onderzoek en gegevens uit de directe omgeving, tot op ca. 92 à 96 m+ N.A.P. een pakkingsdichtheid die als vast tot zeer vast kan worden omschreven.
(…)
6. GRONDWATER
Tijdens het grondonderzoek op 2 en 3 mei 2000 is in de peilbuizen grondwater aangetroffen tot op de maximaal verkende diepte van ca. 5.3 m- tot 6.1 m-maaiveld. De hoogste grondwaterstand werd aangetroffen bij peilbuis PB03 op een niveau van ca.98.25 m+ N.A.P.
(…)
De bovenkant van het diepste vloerniveau is gepland op 101.30 m+ N.A.P.
Dit betekent dat de grondwaterstand geen rol speelt bij de gewenste open bestrating.
De diepste ontgravingsniveau's liggen op ca. 99.00 m+ N.A.P. Derhalve speelt de grondwaterstand een rol bij de keuze van het funderingssysteem. Indien de grondwaterstand bij S10 als indicatié zou dienen voor de hoogste grondwaterstand dan is een bemaling noodzakelijk.
Derhalve adviseren wij de grondwaterstanden in de peilbuizen geregeld in te meten. Met name dienen de grondwaterniveau's in zeer natte perioden te worden vastgelegd. Indien gewenst kunnen wij dit voor U uitvoeren.
7. FUNDERINGSADVIES
(…)
-Ad c- De nieuwe parkeergarage
Algemeen
De hiervoor relevante sonderingen zijn ZS07 t/m S15. Voor dit gedeelte is een fundering op staal of palen gepland. Beide funderingswijzen worden hierna uitgewerkt.
Fundering op staal
Bij deze funderingswijze adviseren wij het gebied te beperken tot datgene dat is ingesloten door de sonderingen ZS07 t/m ZS12. Dit vanwege het tot grotere diepte aangetroffen geroerde materiaal ter plaatse van de sonderingen S15 t/m S18. De begrenzing van dit gebied is nog niet geheel vastgelegd. Zie de betreffende sonderingen en de bodembeschrijving.
Er kan een fundering op gewapende betonnen poeren worden toegepast. Plaatselijk zal, vanwege de hoge bouwlasten in combinatie met het aanwezige zettingsgevoelige materiaal, een grondverbetering moeten worden aangelegd. Deze grondverbetering is noodzakelijk om de zettingen en dus ook de zettingsverschillen zoveel mogelijk te beperken.
Ook zal, vanwege de optredende zettingen, (zie b.v. sondering ZS07), de toelaatbare funderingsdruk beperkt moeten blijven zodat relatief grote poeren (zie volgende tabel) ondanks de diepere aanzet noodzakelijk zijn. Deze zettingen worden veroorzaakt door de relatief hoge kolomlasten van 1000 tot 3500 kN in de los tot matig vastgepakte zandafzettingen in de top van het pakket.
(…)
9. UITVOERING FUNDERINGSWERKZAAMHEDEN
(…)
Wij adviseren derhalve de eerder vermelde monitoring van de grondwater
niveau's uit te voeren.
Indien naderhand blijkt dat een bemaling noodzakelijk is dan gelden de volgende punten. Om de nadelige effecten voor de bestaande funderingen (zettingen) door de grondwaterstandsverlaging te beperken, adviseren wij om de afmaling van het grondwater in de tijd zoveel mogelijk te beperken. In hoeverre de zettingen en mogelijke zettingsschade zullen optreden is afhankelijk van de funderingswijze van de bestaande bouwwerken, de bestaande bouwlasten, de grondwaterstandsverlaging, de tijdsduur van verlaging en de bodemopbouw.
(…)
Tevens adviseren wij om nog een aantal peilbuizen te plaatsen zodat de
grondwaterstandsdaling exact kan worden bepaald.
(…).
Daarnaast dient de stabiliteit van de bestaande bebouwing gehandhaafd te blijven. Wij adviseren om na te gaan of hiervoor damwanden kunnen/moeten worden toegepast of dat andere stabiliteitsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.
(…)”
6.13
W&N heeft daarna andermaal onderzoek verricht naar de betonschade in de parkeergarage. In haar rapport van 16 januari 2001 (rapport IV) vermeldt zij daarover:
“2. Beoordeling van de schade-ontwikkeling van de kolommen
Door ons is visueel onderzoek verricht naar de verdere ontwikkeling van de
scheurvorming in de kolommen ten opzichte van maart 2000. (…) Het gedrag van de scheurvormingen is conform de vorige onderzoeken.
(…)
De na het vorig onderzoek geïnjecteerde kolommen vertonen geen nieuwe
scheurvorming.
(…)
De betonschade omvat "betonrot", met name het scheuren en loskomen van beton door de volume vergroting van roestende wapening en een vermindering van de betonstaal doorsneden door het roesten. Visueel is er behoorlijke kalkafzetting uit lekwater. Voor de omvang van de schade en de kosten van herstel wordt eveneens verwezen naar bovengenoemde rapporten.
De voortgang van dit proces geeft nog geen onveilige situaties en ligt hoofdzakelijk in het gebied wat bij de geplande renovatie zal vervallen. [onderstreping hof] Probleem kolommen in combinatie met scheurvorming zijn opgenomen in de opgave van de te injecteren en of te repareren kolommen.
3. Verplaatsingen van de funderingsvoeten
Het gedrag van de verplaatsing van de funderingsvoeten is als omschreven in
onderzoek III.(…)
In rapportage III is geadviseerd geotechnisch onderzoek te laten uitvoeren naar de oorzaken van deze verplaatsingen. Dit onderzoek zal naar informatie op zeer korte termijn worden uitgevoerd. Opdrachten in deze zijn door RVM aan ingenieursbureau van der Werf en Nass en Geoconsult verstrekt.
4. Beoordeling van de veiligheid van de kolommen
Door toename van de scheurvorming in de kolommen is een aantal kolommen boven de criteria van w,> 0,3 mm en doorgaand over meer dan ²/³ van de kolom doorsnede uitgekomen. De veiligheidsmarge voor deze kolommen is te laag en moet door bijvoorbeeld injecteren verhoogd worden.
Het betreft hier de volgende 7 kolommen (…)
Een volgende inspectie zal ons inziens augustus 2002 moeten plaatsvinden. Tot deze datum is op basis van extrapolatie de veiligheid gewaarborgd. [onderstreping hof]
De geconstateerde scheefstanden van de kolommen zijn deels bouwfouten en deels veroorzaakt door de verplaatsingen van de funderingsvoeten. Daar voldoende stabiliserende elementen in de vorm van de wanden aanwezig is, levert dit constructief geen probleem. [onderstreping hof]
5. Te nemen maatregelen
De zeven voornoemde kolommen, zoals ook aangegeven op bijlage 1, dienen zodanig gerepareerd te worden dat de samenhang gewaarborgd blijft.
Dit kan geschieden door injectie met een starre epoxyhars. De injectie moet de gehele scheur door en door vullen.
De reparatie van de bovenzijde van de genoemde kolom kan uitgevoerd worden met een cementgebonden reparatiemortel.”
6.14
Uit de hiervoor onder 6.11 tot en met 6.13 aangehaalde passages blijkt dat W&N in maart 2000 voor het eerst onder ogen zag dat het wegspoelen van grond naar oude mijngangen, door haar aangeduid als ‘mijnschade’, een oorzaak zou kunnen zijn van de geconstateerde scheurvorming in de kolommen. In haar rapport van 22 maart 2000 schrijft zij dat daarover een onderzoeksplan opgesteld dient te worden in overleg met een geotechnisch adviesbureau dat met de omgeving en leemproblematiek bekend is, waarbij zij Geoconsult als voorbeeld noemt. W&N constateert in haar rapport dat sprake is van een toename van de scheuren in de kolommen ten opzichte van het onderzoek uit 1999. Haar conclusie is dat ten behoeve van de veiligheid vijf kolommen moeten worden geïnjecteerd met een starre epoxyhars en over twee jaar een vervolginspectie dient plaats te vinden. Wat betreft de ‘overige betonschade’ vermeldt W&N in haar rapport dat de voortgang van dat proces nog geen onveilige situaties geeft en hoofdzakelijk het gebied betreft wat bij de geplande renovatie zal vervallen. In haar daarop volgende funderingsadvies van 24 juli 2000 gaat Geoconsult ervan uit dat bij de parkeergarage een fundering op gewapende betonnen poeren kan worden toegepast, al zal volgens haar plaatselijk vanwege de hoge bouwlasten in combinatie met het aanwezige zettingsgevoelige materiaal, een grondverbetering moeten worden aangelegd. “Deze grondverbetering is noodzakelijk om de zettingen en dus ook de zettingsverschillen zoveel mogelijk te beperken”, aldus Geoconsult in haar adviesrapport. In haar vervolgrapportage van 16 januari 2001 concludeert W&N opnieuw dat de voortgaande scheurvorming nog geen onveilige situaties geeft, dat de scheurvorming hoofdzakelijk ligt in het gebied dat bij de geplande renovatie zal vervallen, dat de veiligheid tot de volgende inspectie, die volgens haar in augustus 2002 dient plaats te vinden, is gewaarborgd en dat ook de geconstateerde scheefstanden van de kolommen constructief geen probleem opleveren. Ook in dit rapport bestaan de volgens W&N te nemen maatregelen tegen de toegenomen scheurvorming alleen uit het injecteren van enkele nader aangewezen kolommen, het repareren van de bovenzijde van één kolom en een vervolginspectie over twee jaar, terwijl Geoconsult in haar funderingsadvies vooral hamert op grondverbetering om zettingsverschillen te beperken. Noch W&N, noch Geoconsult waarschuwt voor mogelijke constructieve onveiligheid van de parkeergarage ten gevolge van het wegspoelen van grond naar oude mijngangen.
De rapportages periode 2001 - 2002
6.15
In februari 2001 heeft Geoconsult een onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaken van de geconstateerde verplaatsing van de kolommen. In haar rapport van 2 april 2001 vermeldt zij daarover:
“Bij aanvang van het onderzoek kwamen de volgende mogelijke oorzaken naar voren:
- Discontinuiteit in de bodemopbouw ter plaatse van de verplaatste kolommen;
- Een te hoge toegepaste funderingsdruk tijdens de bouw;
- Optredende verschilzettingen door verschillende toegepaste funderingsdrukken;
- Een grotere kolombelasting dan in de ontwerpfase werd voorzien door
grotere (plaatselijke) kolomlasten als gevolg van verbouwingen;
- herverdeling van belastingen door de stijfheid van het gebouw;
- ontwerpfouten;
- Fluctuaties in de grondwaterstand;
- Verweking en uitspoeling van de ondergrond;
- Mijnschade. [onderstreping hof]
Door Geoconsult is het onderzoek naar de oorzaak van deze schade opgesplitst in de volgende 4 delen.
(…)
- Tot slot is als vierde onderdeel nagegaan wat het mogelijk effect is geweest van de mijnontginningen.
(…)
3.4.
Effect van de mijnontginningen.
Door ons bureau is naast het uitgevoerde grondonderzoek nagegaan in hoeverre
mijnschade als oorzaak aangewezen kan worden van de geconstateerde verplaatsing van dé kolommen. Hiervoor is een bezoek gebracht aan "Staatstoezicht op de Mijnen". Uit de informatie die hier werd verkregen en uit de geraadpleegde archieven en kaartmateriaal werden de navolgende bevindingen gedaan:
(…)
De onderzoekslocatie staat bij "Staatstoezicht op de Mijnen" niet
bekend als een van de gebieden waar veel mijnschade is opgetreden. [onderstrepingen hof]
(…)
Ook na de sluiting van de mijnen worden de gebieden die binnen het invloedsgebied van de mijnactiviteiten lagen nog regelmatig gewaterpast. De laatste meting die in de archieven van Staatstoezich op de Mijnen aanwezig is stamt uit 1995.
(…)4.1 Gegevens van het gebouw
(…)
Bij nader onderzoek door Van de Werf en Nass blijkt tevens dat de funderingspoeren een beeld van horizontale verplaatsing weergeven. Deze conclusie werd getrokken uit de visuele scheefstand, opgedrukt materiaal, het hol klinken van de bestrating en scheurvorming in de kolommen.
De geconstateerde verplaatsingen wijzen nagenoeg allemaal naar een punt bij as D 17118, hierna het centrumpunt genoemd. De grootte van de verplaatsingen varieert van 15 tot 35 mm.
Uit de tekeningen en aangeleverd materiaal valt op dat dit centrumpunt samenvalt met de ligging van de riolering ten behoeve van de afwatering van parkeergarage. Als mogelijke oorzaak kan derhalve het wegspoelen van grond in deze rioleringsbuis niet uitgesloten worden.
Verder is uit de tekeningen op te maken dat dit centrumpunt in de nabijheid ligt van de overgang van grote en zwaar belaste poeren naar de kleinere lager belaste poeren. Het betreft hier de poeren die gezien kunnen worden als de buitenste funderingselementen van de winkelunits.
(…)
4.4
Effect van de mijnontginning
(…)
Eind jaren 50 is een tweede steenkoollaag onder de bouwlocatie van complex ’t Loon ontgonnen. (…) Bij deze relatief zeer ondiepe ligging is sprake van “oberflächige abbau" waarbij niet te zeggen is of, wanneer, en in hoeverre er
nog sprake is van nazettingen. Volgens informatie van "Staatstoezicht op de Mijnen" kunnen deze nazettingen, als ze optreden, door de ondiepe ligging van de ontginning nog hun beslag krijgen gedurende enige tientallen jaren na beëindiging van de ontginningen. [onderstreping hof]
(…)
Hoewel op bovenstaande wijze verklaart kan worden dat er tussen de gebieden met een verschillend gehanteerde toelaatbare funderingsdruk verschilzettingen kunnen optreden als gevolg van spanningen in de diepere ondergrond, en als gevolg daarvan ook horizontale verplaatsingen kunnen optreden, is hiermee niet verklaard dat de verplaatsingen van de kolommen naar 1 centrumpunt neigen zoals door van de Werf en Nass BV is vastgesteld.
Gecombineerd met de geconstateerde discontinuiteit in de bodemopbouw zou dit echter ook een mogelijkheid kunnen zijn.
(…)
De verplaatsingen van de poeren zouden ook veroorzaakt kunnen worden doordat enkele kolommen zwaarder worden belast dan in de ontwerpperiode werd voorzien.
Oorzaken hiervan zouden kunnen zijn:
- Mogelijke ontwerpfouten voor de bouw;
- Hogere kolomlasten door (recente) verbouwingen dan tijdens de bouw als
uitgangspunt werd gezien;
- Herverdeling van de belasting door de stijfheid van het gebouw.
De toetsing van bovengenoemde mogelijkheden zijn ter competentie van de
constructeur.
(…)
Mijnschade
Uit het bezoek aan en raadpleging van de archieven van "Staatstoezicht op de Mijnen" bleek dat het mogelijk is dat er nog nazettingen zijn opgetreden als gevolg van de ontginning door de "Oranje Nassau Mijn" eind jaren 50. [onderstreping hof]
Als deze zettingen zijn opgetreden zal er naast de geconstateerde horizontale
verplaatsing van de kolommen ook een verticale zetting opgetreden moeten zijn. Deze zettingen zullen een komvormig verloop moeten hebben waarbij het centrumpunt van de horizontale verplaatsingen in het diepste gedeelte van de komvorm zal moeten liggen. Voorwaarde aan deze mogelijkheid is echter dat gezien vanuit een straal vanaf het middelpunt van deze kom (centrumpunt) de horizontale verplaatsingen op de helft van deze straal het grootste zijn. Staatstoezicht stelt dat het onwaarschijnlijk is dat er een zeer nauwkeurig centrumpunt wordt aangetroffen, maar sluit dit tegelijkertijd niet uit.
(…)
6.0
CONCLUSIE EN AANBEVELING
(…)
De meest in het oog springende oorzaak volgt direct uit het uitgevoerde grondonderzoek. Het betreft de teruggang bij slagsondering LS21. Deze teruggang bevindt zich nabij het centrumpunt van de verplaatste kolommen. Gegeven deze zwakke plek is het niet ondenkbaar dat in combinatie met de andere mogelijkheden er een systeem van verplaatsingen is opgetreden.
(…) Wij adviseren op basis van de geschetste mogelijke scenario's en de bevindingen uit het grondonderzoek door middel van specifiek onderzoek rond de kolom D 18 de grondslag in de nabijheid van deze kolom te onderzoeken. Uit dit grondonderzoek dient naar voren te komen of het aangetroffen zeer dunne grindpakket ter plaatse van slagsondering LS21 van plaatselijke aard is, of dat deze dunne laag zich verder uitstrekt in oostelijke richting. Bij dit onderzoek moet gedacht worden aan enkele zware slagsonderingen.
Voorts adviseren wij door middel van het nemen van grondmonsters en laboratoriumonderzoek de samendrukkingsconstanten van de toss/leemlagen en de lagen onder het grindpakket te laten bepalen ten einde enkele nauwkeurige zettingsberekeningen te kunnen maken.
(…)
Tot slot dient te worden bezien of als gevolg van hoge belastingen de poeren de
aangegeven funderingsdrukken niet overschrijden, mogelijk door herverdeling van de belastingen die door de interactie van de grond en de (verborgen) stijfheid van het gebouw heeft plaatsgevonden. Een en ander zal door en in overleg met de constructeur dienen te geschieden.”
6.16
In haar vervolgonderzoek naar de opgetreden betonschade in de parkeergarage rapporteert W&N op 16 augustus 2001:
“(…) In samenwerking met Geoconsult te Hoensbroek is een onderzoeksplan opgesteld met het doel de oorzaak van de verplaatsingen op te sporen.
(…)
2.2
Oorzaken volgens rapport Geoconsult
Als mogelijke oorzaken van de funderingsverplaatsingen resteren:
- teruggang in ondergrond bij sondering LS21 op niveau 98,50 m +NAP (5,00 m
bestrating); deze bevindt zich nabij het centrumpunt van de funderingverplaatsingen;
- nazettingen ten gevolge van de kolenwinning eind jaren 50 (zie pagina 17 rapport Geoconsult). [onderstreping hof]
(…)
3. Aanbevelingen
In het rapport van Geoconsult zijn een aantal aanbevelingen gedaan die door ons grotendeels zijn overgenomen en zijn aangevuld met onze aanbevelingen richting een oplossing.
3.1
Wij adviseren een hoogte inmeting (waterpassing) te doen van de onderzijde van het dek met meetpunten naast elke kolomkop. Hiermee kan de komvormige daling van de ondergrond vastgesteld worden, welke behoort te zijn opgetreden bij de geconstateerde horizontale puntgerichte funderingsverplaatsingen. Dit ter bevestiging van dat het probleem zich in de ondergrond voordoet en om de grootte van het zakkingsgebied en dus het gebied van slechte ondergrond vast te leggen. (…) Deze meting dient mede ter onderbouwing van de mogelijke oorzaak door nazetting ten gevolge van de kolenwinning; zie rapport Geoconsult pagina 17 onder mijnschade".
(…)
3.3
Op basis van het bovengenoemde kan het gebied met slechte ondergrond vastgelegd worden. Er wordt gedacht aan het stabiliseren van de diepere ondergrond door een grout of bentoniet injectie van de ondergrond over het gebied van 5,00 m — mv tot ca. 8,00 m -m v. Het op dit niveau aanwezige zand (matig fijn, silthoudend) dient onderzocht te worden om het injectiemateriaal vast te stellen. Dit kan te zijner tijd gebeuren door het uitvoerende bedrijf. Uit het geotechnisch onderzoek is gebleken dat de bovenlagen tot ca. 5,00 m — maaiveld van goede kwaliteit zijn.
3.4
ten behoeve van een horizontale fixatie van de funderingen adviseren wij een monoliete betonvloer dik 150 mm te storten mét de bovenkant op niveau bovenkant poeren. (…)
4. Slot
Zoals blijkt uit onderzoek III en IV is het proces van scheurvorming in de kolommen en de verplaatsing van de funderingsvoeten nog steeds gaande. Het gaat om een proces waarvan tot nog toe niet gezegd kan worden of dit versnelt dan wel afneemt In onderzoek IV is gesteld dat een vervolginspectie in augustus 2002, dient plaats te vinden. Tot deze datum is op basis van extrapolatie de veiligheid van de constructie van de parkeergarage gewaarborgd. [onderstreping hof]
De exacte oorzaak van de funderingsverplaatsingen is met dit onderzoek nog niet
vastgesteld. wel zijn een aantal mogelijke oorzaken nu uitgesloten en is het aantal mogelijke oorzaken gereduceerd tot een tweetal.
Om de exacte oorzaak vast te leggen dient nog het als genoemd nader onderzoek
gedaan te worden.
Een gedachte om de problemen van kolomscheuren en funderingsverplaatsingen tot stilstand te brengen is in dit rapport weergegeven.”
6.17
Naar aanleiding van de uitkomsten van door Brouwers Geodesie BV te Gulpen in juni 2002 verrichte hoogtemetingen, zoals W&N in haar voorgaande rapport had geadviseerd, rapporteerde W&N op 2 juli 2002:
“Interpretatie meetgegevens
Geconstateerd kan worden dat er met een grote maatafwijking gebouwd is.
Het dek "links onder" ligt van 0mm tot 90 mm boven het verwachte niveau.
De onderlinge verschillen zonder verdere aanleiding tussen naar elkaar liggende
meetpunten bedragen tot 34 mm (punt 82 en 83).
Het maximale meetverschil van 2 meetpunten op dezelfde fundering bedraagt 24 mm (punt 23 en 24).
Maatafwijkingen tot ruim 30 mm mogen dus niet als vreemd aangemerkt worden.
Met inachtname van het bovenstaande is een gebied te onderscheiden wat zeer
waarschijnlijk duidt op een komvormige zakking, bedoeld wordt het gebied III en IV volgens het overzicht van de bijlage.
In het advies van Geoconsult betreffende te nemen maatregelen voor stabilisering van de ondergrond dienen deze resultaten meegenomen te worden.
(…)”
6.18
In haar eindrapportage van 23 september 2002 over de oorzaken van de verplaatste kolommen vermeldt Geoconsult:
“Ten aanzien van mijnschade en discontinuïteit in de grondslag kon nog geen uitsluitsel worden verkregen. Nader onderzoek bleek noodzakelijk om na te gaan of nabij kolom D18 een locale teruggang wordt waargenomen en /of het hier om een groter gebied gaat. Om daarnaast nauwkeurigere zettingsberekeningen te maken waren tevens meer gegevens over de zettingseigenschappen van de ondergrond vereist. Daarnaast diende te worden nagegaan of er zich in het gebied van de verplaatste kolommen een komvormige daling van het
maaiveld voordoet.
(…)
5.2
Verband tussen verticale en horizontale verplaatsing van de kolommen
De resultaten van de inmeting van het plafond geven zoals beschreven in paragraaf 4.2 een duidelijke komvormige daling te zien. Daarnaast lijkt er een afschot te zitten in de onderkant van het plafond dat ruwweg loopt van kolom naar D16.
(…) Hieruit blijkt dat de komvormige daling vrijwel overeenkomt met het gebied van de verplaatste kolommen.
Daarnaast blijkt dat in zijn algemeenheid ter plaatse van de sterkste helling in het komvormige verloop de horizontale verplaatsingen het grootst te zijn. Ter plaatse van de diepst gelegen punten in de komvormige daling is de horizontale verplaatsing kleiner dan er omheen.
Uitgaande van een bouw van de kolommen die rechtstandig is, mag op basis van deze vergelijking geconcludeerd worden dat de horizontale verplaatsingen rechtstreeks verband houden met de komvormige daling van het plafond en daarmee de grondslag.
Volgens opgave van bureau [… 1] bv kan ten aanzien van de marges in de bouw worden aangenomen dat verschillen van ca. 30 mm als normaal mogen worden beschouwd. De gemeten verschillen van ca 150 mm zijn derhalve niet of nauwelijks terug te voeren als afwijking in de maatvoering tijdens de bouw.
(…)
5.4
Zettingsberekeningen
(…)
Uit de zettingsberekeningen volgt dat er flinke zettingen kunnen optreden. Echter, de gemeten verschilzettingen van meer dan 100 mm over afstanden van 14 meter (zie verschil in niveau plafond tussen D16 en B41) zijn hiermee niet verklaard. Dit wordt nog versterkt door de gegevens van bureau [… 1] dat de belastingen ter plaatse van het winkelgebied mogelijk slechts 50% van de toegestane belastingen bedragen. De geconstateerde komvormige daling kan derhalve niet worden verklaart op basis van de maximale belastingen. Daarnaast kan op basis van de berekende maximale verschilzettingen
ook niet verklaard worden waarom juist in het onderzoeksgebied deze verplaatsingen optreden.
(…)
Uit de gegevens van het labonderzoek ten aanzien van de benodigde consolidatietijd blijkt evenwel dat de zettingen als gevolg van de belastingen vrijwel volledig hun beslag moeten hebben gehad. Zettingen uit de directe ondergrond zijn dan ook niet meer te verwachten.
(…)
5.5
Mijnschade.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het grondonderzoek en de berekeningen die hieruit voortvloeien kan de verplaatsing van de kolommen en met name de gemeten niveauverschillen van het plafond niet verklaart worden op basis van de verkende grondslag. De oorzaak van de komvormige daling en daarmee de horizontale verplaatsing van de kolommen zal derhalve in de diepere ondergrond gevonden moeten worden.
Reeds in onze rapportage GG-4561 d.d. 2 april 2002 is aangegeven dat mijnschade vanwege de ondiepe ontginning (ca. 88 m- maaiveld) niet uitgesloten kan worden. Tevens werd hierbij expliciet aangegeven dat er dan sprake moet zijn van een komvormige daling van het maaiveld. [onderstreping hof]
Deze komvormige daling is eenduidig af te leiden uit de metingen van de ligging van het plafond. Deze daling komt tevens overeen met het gebied van de horizontaal verplaatste kolommen.
Gezien deze bevindingen mag ons inziens het optreden van mijnschade niet worden uitgesloten. Uitsluitsel hierover zal echter door staatstoezicht op de mijnen moeten worden gegeven. [onderstreping hof]
6.0
FIXATIE VAN DE KOLOMMEN
(…)
Enerzijds betreft dit een verticale stabilisatie door middel van injecteren van de bodem ter plaatse van de kolommen. Gezien de resultaten uit het grondonderzoek is het injecteren van deze zeer compacte grondslag uiterst complex. Daarnaast zal het proces dat aan de bodemdating ten grondslag ligt hiermee niet gestopt worden. Een verticale fixatie middels injecteren zonder de oorzaak te kennen verdient dan ook niet onze voorkeur.
Anderzijds betreft het een horizontale fixatie van de kolommen door middel van een monoliet betonvloer. Deze fixatie lijkt ons zeer wel mogelijk en zal mogelijke horizontale verplaatsingen aan de kolommen kunnen voorkomen. [onderstrepingen hof]
7.0
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt dat er zich een komvormige daling heeft voorgedaan in het gebied waar verplaatsing van de kolommen is waargenomen. Deze komvormige daling komt vrijwel overeen met het gebied waar de kolommen in horizontale richting verplaatsen.
(…)
Op basis van dit aanvullende onderzoek en de reeds als niet relevant afgevoerde oorzaken op basis van eerdere onderzoeken (zie hoofdstuk 2) kan geconcludeerd worden dat aan de zettingen en verplaatsing van de kolommen geen aanwijsbare grondmechanische oorzaken van de directe ondergrond ten grondslag liggen. Dit betekent dat de laatste mogelijkheid ten aanzien van de problematiek als de meest waarschijnlijke moet worden beschouwd.
Uitgaande van de verkregen informatie uit de archieven van Staatstoezicht op de Mijnen en de bevindingen ten aanzien van de komvormige daling zal Staatstoezicht op de Mijnen nader uitsluitsel kunnen geven.
Wij adviseren derhalve met Staatstoezicht op de Mijnen contact op te nemen. [onderstreping hof]
Om daarnaast uitsluitsel te verkrijgen over de snelheid en een eventuele toe of afname waarmee het proces van de verplaatste kolommen optreed, adviseren wij de horizontale verplaatsing van de kolommen nogmaals in te meten. Dit zoals is aangegeven door bureau [… 1] en voor zoverre nog niet is gedaan.”
6.19
Uit de hiervoor onder 6.15 tot en met 6.18 gedeeltelijk aangehaalde onderzoeksrapporten volgt dat Geoconsult en W&N zich in de periode tussen februari 2001 en september 2002 voornamelijk bezig gehouden hebben met het in kaart brengen van de mogelijke oorzaken van de toenemende scheurvorming in de kolommen van de garage. In haar eindrapport van 23 september 2002 geeft Geoconsult aan dat mijnschade als oorzaak niet kan worden uitgesloten, dat SodM daarover nader uitsluitsel kan geven en dat daarom wordt geadviseerd om daarover met SodM contact op te nemen. Noch Geoconsult noch W&N geeft in dat verband een waarschuwing af voor een eventueel ontstane constructieve onveiligheid van het complex of het risico op een sinkhole. Ook SodM deed dat niet ten tijde van het door Geoconsult in 2001 bij haar afgelegde bezoek. De onderzoekslocatie stond bij SodM niet bekend als een van de gebieden waar veel mijnschade is opgetreden. Tot de datum van de geadviseerde vervolginspectie in augustus 2002 was de veiligheid van de constructie van de parkeergarage blijkens het rapport van W&N van 16 augustus 2001 gewaarborgd. De renovatie en het Plan van Aanpak
6.20
Anders dan W&N had geadviseerd heeft in augustus 2002 geen vervolginspectie plaatsgevonden. Wel heeft W&N op 16 oktober 2002 een ‘Plan van Aanpak’1.opgesteld voor de renovatie van de te handhaven delen van de parkeergarage. Met betrekking tot het deel van de parkeergarage onder de winkels is in het plan onder meer opgenomen:
“5. Het injecteren van alle scheuren w > 0,2 mm in de kolommen met een
starre epoxyhars. De injectie is constructief, moet de gehele scheuren door en door vullen en valt onder toepassingsklasse 1-1. De injectie dient te geschieden door geboorde gaten tot door de scheur. Ca. 15 stuks kolommen. Boorgaten repareren met cementgebonden reparatiemortel toepassingsklasse Rc 2. Oppervlakte vlak en schoon opleveren.
6. Repareren van alle visuele scheuren w < 0,2 mm in de kolommen. Scheuren uitslijpen en dichtzetten of injecteren als omschreven onder punt 5. Ca. 28 stuks kolommen.
7. Twee kolommen 300 x 600 vernieuwen, D 121 en F 16. Stempelwerk aanbrengen, kolom slopen, bestaande wapening handhaven, extra wapening toevoegen, beton B 25 storten, volgens tekening 377.
8. Repareren kolommen, kolomkoppen en aansluiting kolomkoppenvloer met schade door corroderende wapening en schade door aanrijdingen en dergelijke. Repareren met cement gebonden reparatiemortel, toepassingsklasse Rc 2. Roestende wapening vrij maken en reinigen tot reinheidsgraad ca 2,5. Ca. 21 stuks kolommen, ca. 9 stuks kolomkoppen en ca. 2 stuks aansluitingen kolomkoppenvloer. Injecteren scheuren op stortnaad in kolomkop overeenkomstig punt 5. Ca. 4 stuks kolomkoppen.
(…)
13. Balkenrooster aanbrengen. Ten behoeve van horizontale afsteuning
funderingspoeren afm. 400x400 mm2 B25. [onderstreping hof] Een en ander zoals aangegeven op tekening 376.”
6.21
In haar (grotendeels handgeschreven) projectrapport van 17 oktober 2002 schrijft W&N dat door Intron, Geoconsult en haar eigen bureau een aantal onderzoeken is gedaan naar schade aan de betonconstructie van de bestaande parkeergarage in het complex, dat uit deze onderzoeken diverse rapporten zijn voortgekomen, waaronder het gedeeltelijk onder randnummer 6.18 aangehaalde rapport van Geoconsult van 23 september 2002, en dat al deze onderzoeken hebben geresulteerd in het eerdergenoemde Plan van Aanpak. Wat betreft de conclusies uit deze onderzoeken en rapporten vermeldt W&N in haar projectrapport onder meer:
“- Het proces van scheurvorming in de kolommen is tot op heden nog steeds gaande. Niet duidelijk is of het proces versnelt of vertraagt.
- De scheuren in de kolommen worden hoofdzakelijk veroorzaakt door verplaatsende funderingspoeren. Enige resterende oorzaak is schade door aanwezige mijnen.
- De betreffende funderingspoeren worden horizontaal gefixeerd door een balkenrooster. De bijkomende verticale verplaatsingen worden dan ook gereduceerd. De verticale verplaatsingen zijn geen oorzaak van schade door de constructiestructuur van een vlakke betonnen plaat vloer met kolommen. [onderstrepingen hof]”
6.22
VvE c.s. hebben onweersproken aangevoerd dat de renovatie van de parkeergarage heeft plaatsgevonden overeenkomstig het door W&N opgestelde Plan van Aanpak van 16 oktober 2002. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het niet (meer) nodig was om over de mogelijke mijnschade als oorzaak van de scheurvorming (wederom) contact op te nemen met SodM, omdat W&N de door haar geadviseerde maatregelen blijkens haar projectrapport van 17 oktober 2002 daarop al had afgestemd.
6.23
Uit de hiervoor weergegeven passages blijkt inderdaad dat W&N in haar Plan van Aanpak zowel haar eigen eerdere onderzoeken als de adviesrapporten van Geoconsult heeft betrokken, waaronder ook het rapport van 23 september 2002 met het advies om contact op te nemen met SodM. Blijkens haar projectrapport gaat W&N ervan uit dat de scheuren in de kolommen hoofdzakelijk worden veroorzaakt door verplaatsende funderingspoeren en dat de enige resterende oorzaak is schade door aanwezige mijnen. De betreffende funderingspoeren worden in het Plan van Aanpak horizontaal gefixeerd door een balkenrooster, waarmee volgens W&N ook de verticale verplaatsingen worden gereduceerd. W&N gaat er in haar Plan van Aanpak dus vanuit dat mijnschade de enige resterende oorzaak is van de verplaatsende funderingspoeren, maar dat aan dat probleem grotendeels tegemoet gekomen wordt met de horizontale fixatie door een balkenrooster. Ook Geoconsult geeft in haar rapport van 23 september 2002 aan dat horizontale fixatie “zeer wel mogelijk” is en mogelijke horizontale verplaatsingen aan de kolommen kan voorkomen. Noch in het Plan van Aanpak noch in het bijbehorende projectrapport maakt W&N een voorbehoud of geeft zij een waarschuwing wat betreft de eventuele constructieve (on)veiligheid ten gevolge van de mogelijke mijnschade, ook niet naar aanleiding van het advies van Geoconsult om over de mogelijkheid van mijnschade contact op te nemen met, en uitsluitsel te vragen bij, SodM. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien op grond waarvan op VvE c.s. de verplichting zou hebben gerust om zelfstandig, buiten W&N en buiten het Plan van Aanpak om, bij SodM over mogelijke mijnschade verdere informatie te gaan inwinnen, dan wel de betreffende deskundigen daartoe aan te sporen. Weliswaar heeft in augustus 2002 geen vervolginspectie plaatsgevonden zoals W&N had geadviseerd, maar uit de genoemde rapporten blijkt dat rond die periode diverse onderzoeken hebben plaatsgevonden ten behoeve van de beoogde renovatie. De hoogtemetingen van Brouwers Geodesie B.V. dateren immers van juni 2002 en de adviesrapportages van W&N en Geodesie van juli, september en oktober 2002. Door deze onderzoeken en door de inmiddels ter hand genomen renovatie was een ‘vervolginspectie’ in augustus 2002 naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet meer aan de orde. In ieder geval valt VvE c.s. niet als onrechtmatig tegen te werpen dat zij onder deze omstandigheden zijn afgegaan op de adviezen van de geraadpleegde deskundigen.
6.24
Op 14 november 2003 is de parkeergarage na de uitgevoerde renovatie gebruiksklaar opgeleverd. Vlak daarvoor, op 28 oktober 2003, heeft de uitvoerder van het aannemingsbedrijf BAM [… 2] B.V. (hierna: BAM) melding gemaakt van een waargenomen scheurvorming in de bestaande betonkolom G16. Deze scheurvorming is door W&N en BAM tijdens een bouwbezoek op 30 oktober 2003 bekeken. Daarbij zijn meteen de overige bestaande betonkolommen gecontroleerd. In haar adviesrapport van 18 november 2003 schrijft W&N daarover:
“3.1 Scheurvorming
Tijdens de renovatie van de bestaande parkeergarage zijn alle visueel waargenomen scheuren geïnjecteerd c.q. gerepareerd. Tevens zijn de betonnen koppelbalken tussen de funderingspoeren aangebracht ter horizontale fixatie van de kolomfunderingen. Zie hiervoor ons plan van aanpak d.d. 16-10-2002 en onze
tekeningen 376-b en 377-b, beide d.d. 06-12-2002.
Er zijn twee types scheuren te onderscheiden namelijk:
1. horizontale scheuren in de bovenzone van de kolommen 1317, C17 en E16 met
een scheurwijdte van 0,1 tot 0,2 mm;
2. schuine scheuren in de kolommen D17, D22 en G16 met een scheurwijdte van
0,1 tot 0,35 mm.
Ad.1
Deze horizontale scheurvorming is veroorzaakt door de verandering van de
krachtwerking in de constructie door het vernieuwen van het links aansluitende
parkeerdek. De veiligheid is hier niet in het geding. [onderstreping hof] Geadviseerd wordt deze scheuren met een starre epoxyhars te injecteren conform ons advies in ons plan van aanpak d.d. 16-10-2002.
Ad.2
Deze schuine scheurvorming is niet eenduidig te verklaren. Naar alle
waarschijnlijkheid betreft het hier nog aanwezige spanningen in de bestaande
kolommen ten gevolge van vroegere funderingsverplaatsingen die door
bouwbelastingen (zwaar verkeer, grond/bestrating trilmachines) overgegaan zijn in scheurvorming. De scheuren tasten het veiligheidsniveau aan en dienen spoedig gerepareerd te worden zoals vermeld onder Ad. 1. [onderstreping hof]“
6.25
W&N is blijkens dit advies van oordeel dat alleen de schuine scheurvorming het veiligheidsniveau aantast. Deze scheuren worden volgens W&N naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door bouwbelastingen op de nog aanwezige spanningen in de bestaande kolommen ten gevolge van vroegere funderingsverplaatsingen. De scheuren dienen spoedig gerepareerd te worden, waarbij W&N in haar rapport verwijst naar het onder ‘Ad 1’ gegeven reparatieadvies zoals eerder al opgenomen in het Plan van Aanpak. VvE c.s. hebben onweersproken aangevoerd dat dit advies is opgevolgd, dat de scheuren op 3 en 4 december 2003 zijn gerepareerd en dat deze werkzaamheden als meerwerk in het Plan van Aanpak zijn meegenomen. Ir. D. [naam 5] , die vanaf 2004 werkzaam is geweest bij W&N, verklaart daarover op 20 februari 2019, na navraag bij degene die destijds als adviseur en projectleider van W&N bij de renovatie was betrokken: “Wij verwachtten op dat moment geen nieuwe inzichten van Staatstoezicht op de Mijnen. Het was daarom volgens ons niet nodig om navraag te doen. Bovendien was met het uitvoeren van ons advies de constructieve veiligheid gewaarborgd. Daar bestond geen twijfel over. Indien wij destijds de constructieve veiligheid niet hadden kunnen verantwoorden, dan zou zijn geadviseerd om nader onderzoek te doen of andere maatregelen te nemen. Dat was echter niet aan de orde.”
Conclusie constructieve (on)veiligheid tot kort na de renovatie
6.26
Op grond van de hiervoor weergegeven rapportages, zoals gedeeltelijk nader geduid door Ir. D. [naam 5] (hierna: [naam 5]), kan naar het oordeel van het hof niet worden volgehouden dat, zoals Chubb heeft gesteld, de constructieve veiligheid van het complex in de periode voorafgaand, tijdens en/of kort na de renovatie kenbaar in het geding is geweest door de aanwezigheid van mijnen. Weliswaar hebben W&N en Geoconsult mijnschade als mogelijke oorzaak van de scheurvorming onder ogen gezien, maar uit hun adviesrapporten blijkt niet dat zij ten gevolge van deze mogelijkheid vreesden voor de constructieve veiligheid van het complex. Geen van de rapporten rept over de mogelijkheid van of het gevaar voor een sinkhole, ook niet naar aanleiding van de door Geoconsult gesignaleerde komvormige daling in het gebied waar verplaatsing van de kolommen is waargenomen. Ook TNO vermeldt in haar rapport van 1 november 2012, waarin zij een review geeft van het besluitvormingsproces van de gemeente Heerlen rond de onder het complex ontstane sinkhole: “In de periode tot aan de melding van de scheurvorming in augustus 2011 was de heersende opvatting dat verzakkingen zoals onder 't Loon zich zouden stabiliseren. In kringen van deskundigen was geen aanleiding om van mogelijke sinkhole vorming uit te gaan. De verticale dynamiek van de bodem is daardoor niet als acute dreiging van de constructieve veiligheid beschouwd.” De verwijzing door Chubb naar een wetenschappelijk artikel uit 1995 van R.F. Bekendam en J.J. Pöttgens maakt dat niet anders. Dit artikel is in die zin achterhaald, dat juist deze J.J. Pöttgens, naar uit (paragraaf 5.3.2 van) het eerdergenoemde TNO-rapport blijkt, door Geoconsult is geraadpleegd tijdens haar bezoek aan SodM in 2001. Op grond van dat bezoek heeft Geoconsult nog in haar rapport van 2 april 2001 opgetekend dat de onderzoekslocatie bij SodM niet bekend stond als een van de gebieden waar veel mijnschade is opgetreden. VvE c.s. hebben bovendien onweersproken aangevoerd dat het genoemde artikel ziet op een ander fenomeen, te weten de risico’s van stijgend mijnwater, en zag op een andere locatie dan het gebied waarin het complex is gelegen.
6.27
W&N heeft daar waar bij haar de expertise ontbrak uitdrukkelijk de adviezen van Geoconsult in haar onderzoeken betrokken en zij heeft haar Plan van Aanpak ook op die adviezen afgestemd. VvE c.s. hebben vervolgens alle nadere maatregelen genomen die W&N in haar laatste adviesrapport van 18 november 2003 had geadviseerd in verband met de scheurvorming die tijdens de renovatie was geconstateerd. Als de deskundigen zelf al geen reden hebben gezien om te twijfelen aan de constructieve veiligheid van het complex ten gevolge van de in de bodem liggende mijnen geldt dat temeer voor VvE c.s., die op de (door hun rechtsvoorgangers) ingeschakelde deskundigen hebben mogen vertrouwen. Chubb heeft althans geen feiten of omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden moeten leiden dat VvE c.s. of hun rechtsvoorgangers niet op de gegeven deskundigenadviezen hebben mogen afgaan of (verwijtbare) fouten hebben gemaakt bij de keuze van deze deskundigen. In haar antwoordmemorie na verwijzing benadrukt Chubb integendeel dat de door haar gestelde aansprakelijkheid van VvE c.s. uitsluitend is gebaseerd op door VvE c.s. gemaakte eigen fouten en niet berust op een fout van W&N.
Monitoringsplicht na de renovatie?
6.28
Blijft over de vraag naar de (kenbare) constructieve veiligheid van het complex ná de renovatie. Chubb heeft onder verwijzing naar de onderzoeksrapportage van [naam 1] Engineering B.V. (hierna: [naam 1]) van 6 maart 2018 gesteld dat de schades na de renovatie (zichtbaar) continueerden en dat het balkenrooster geen duurzame oplossing was. Uit de foto’s die in 2011 van de scheuren zijn gemaakt en de onderzoeksrapportage van 15 september 2011 van [naam 2] MBA (hierna: [naam 2]) van B/A/S Research & Technology blijkt volgens haar dat het niet anders kan dan dat zich al eerdere scheurvorming had voorgedaan in de parkeergarage. Ook het schadeverleden van het complex maakte monitoring volgens Chubb noodzakelijk, temeer nu uit het onderzoeksrapport van Geoconsult van 23 september 2002 al volgde dat eventuele horizontale fixatie de verticale bewegingen niet zou stoppen. Dat horizontale fixatie geen adequate maatregel vormde volgt volgens Chubb ook uit de onderzoekrapporten van prof. Dr. Ir. D.A. [naam 3] (hierna: [naam 3]) van het Adviesbureau [naam 4] B.V. van 31 januari en 22 november 2012, waaruit blijkt van enorme verschilzakkingen in de parkeergarage. Chubb verwijt VvE c.s. dat zij hebben verzuimd te acteren naar aanleiding van die schade en hebben verzuimd na te gaan of de toepassing van het balkenrooster wel effectief was. In zoverre hebben VvE c.s. volgens Chubb hun monitoringsplicht geschonden, hetgeen ook het oordeel is geweest van de rechtbanken Rotterdam en Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam in geschillen tussen leden van VvE en hun verzekeraars over de dekking van de ontstane schade.
6.29
VvE c.s. hebben bestreden dat zich in de periode na de renovatie en vóór 2011 nieuwe scheurvorming heeft voorgedaan in de parkeergarage. Zij hebben in dat verband erop gewezen dat in die periode geen deskundigen zijn ingeschakeld om scheuren te repareren, dat door hen of door andere betrokkenen geen meldingen zijn gedaan onder een opstalverzekering, dat de door BAM afgegeven garantie uit de aannemingsovereenkomst nooit is ingeroepen en dat in geen van de notulen van de VvE in de periode 2003 - 2011 melding wordt gemaakt van geconstateerde scheurvorming. Daarnaast zijn er in het kader van het (over)sluiten van de opstalpolis in opdracht van verzekeraars in 2004, 2006, 2009 en 2010 taxatie- en inspectierapporten opgesteld, die geen van alle melding maken van scheurvorming in de parkeergarage, aldus VvE c.s.
6.30
In zijn rapport van 22 november 2012 schrijft [naam 3] dat het in de ondergrond van het parkeerterrein ging om een proces van verticale verplaatsing van kleine hoeveelheden grond gedurende een groot aantal jaren. Die geleidelijke onttrekking van de grond is volgens [naam 3] zowel de oorzaak van de jarenlange geringe grondverzakking die zich onder het complex heeft voorgedaan als van de plotseling ontstane sinkhole. [naam 3] tekent daarbij aan “dat een geringe grondverzakking zoals die zich onder ’t Loon voordeed, zeker niet betekent dat verwacht mocht worden dat zich (op enig moment) een sinkhole zou voordoen”. [naam 1] vermeldt in haar rapport van 6 maart 2018 dat zij niet kan beoordelen of in de periode 2004 - 2010 schades zijn ontstaan omdat zij toen niet in de parkeergarage is geweest. Volgens haar blijkt uit de metingen in 2011 echter dat in de periode 2002 – 2011 een aanvullende zetting is opgetreden van maximaal circa 150 mm, wat meer dan een verdubbeling zou zijn van de in 2002 maximaal gemeten zetting. Zij acht het mede op basis hiervan onwaarschijnlijk dat in de periode 2004 - 2010 geen schade is opgetreden.
6.31
Dat de scheurvorming in de periode 2003 – 2011 zichtbaar was toegenomen blijkt niet uit de stukken waarop Chubb zich heeft beroepen. De stukken zijn pas opgemaakt nadat voor het eerst in 2011, na de afronding van de renovatiewerkzaamheden in 2003, weer scheuren waren waargenomen. Uit geen enkel(e) stuk of verklaring uit de periode 2003 – 2011 blijkt van scheurvorming in de kolommen van de parkeergarage na de renovatie, dit terwijl met name de door de opstalverzekeraars in die periode ingeschakelde taxateurs en inspecteurs hierop gespitst zullen zijn geweest. De conclusies van [naam 2] en [naam 1] kunnen daar geen verandering in brengen, nu die slechts zijn gebaseerd op vermoedens en redeneringen achteraf, terwijl [naam 1] in haar rapportage zelf ook aangeeft in de bewuste periode niet in de parkeergarage te zijn geweest. Dat de zakkingen volgens [naam 3] na de renovatie gewoon doorgingen en de parkeergarage ieder jaar verder wegzakte maakt op zichzelf nog niet dat in die periode sprake is geweest van zichtbaar toegenomen scheurvorming. [naam 3] vermeldt daarover in zijn rapport dat het ging om een proces van jarenlange geringe grondverzakking en een in 2011 plotseling ontstane sinkhole. Ook uit de omstandigheid dat VvE c.s. in het kader van de door hen afgesloten verzekeringen volgens eerdere rechterlijke oordelen de verplichting hebben gehad om hun verzekeraars op de voet van art. 7:928 BW e.v. omtrent de eerdere verzakkingsproblematiek te informeren kan op zichzelf niet worden afgeleid dat het proces van scheurvorming na de herstelwerkzaamheden in 2003 zichtbaar continueerde of zelfs toenam. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien op grond waarvan voor VvE c.s. een monitoringsplicht moet worden aangenomen in een situatie waarin inmiddels een grondige renovatie had plaatsgevonden, daarna geen sprake is geweest van zichtbare (toegenomen) scheurvorming en ook de eigen adviseurs geen aanleiding hebben gezien om te waarschuwen voor mogelijke constructieve onveiligheid. Aan het bewijsaanbod dat Chubb in dit verband heeft gedaan gaat het hof voorbij, omdat Chubb dat bewijsaanbod, in het licht van de gemotiveerde betwisting van haar stellingen door VvE c.s., onvoldoende heeft gespecificeerd en onderbouwd.
6.32
Hetzelfde geldt voor het verwijt van Chubb dat VvE c.s. hebben verzuimd om na te gaan of de toepassing van het balkenrooster wel effectief was. [naam 1] schrijft daarover in haar rapport:
“Indien in detail naar de verticale vervorming van punt PS I wordt gekeken, dan lijkt deze in de periode van circa 2004 tot eind 2005 gestopt met zakken. Het is zeer goed mogelijk dat dit verklaard wordt door verhinderde vervormingen van de constructie ten gevolge van het aanbrengen van de horizontale ondersteuning van de kolommen. Daarna treedt echter een snelle daling op, waarin de verhinderde / vertraagde verticale vervorming van het gebouw dus opgeheven wordt. Een zelfde proces lijkt te hebben plaatsgevonden in de periode van medio 2006 tot begin 2010 (vertraagde zakking) en vanaf april 2010 weer een versnelde zakking. [onderstrepingen hof]”
6.33
[naam 1] is blijkens deze passage van oordeel dat de aangebrachte horizontale ondersteuning in ieder geval tijdelijk goed heeft gewerkt, in die zin dat ‘punt PS I’ (het punt nabij de uiteindelijk in de sinkhole verzakte kolom) in elk geval tot eind 2005 is gestopt met zakken en in de periode 2006 - 2010 onderhevig is geweest aan alleen een ‘vertraagde zakking’. In het licht van deze constatering valt zonder door Chubb gegeven nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat en waarom op VvE c.s. de verplichting zou hebben gerust om te monitoren of de toepassing van het door hun deskundige geadviseerde balkenrooster wel effectief was. Het advies van Geoconsult in haar rapport van 23 september 2002 noopte daar ook niet toe. In dat rapport schrijft Geoconsult immers dat de door W&N voorgestelde horizontale fixatie “zeer wel mogelijk” is en mogelijke horizontale verplaatsingen aan de kolommen zal kunnen voorkomen. Uit het projectrapport van W&N van 17 oktober 2002 bleek vervolgens dat het balkenrooster eveneens de verticale verplaatsingen van de kolommen kon reduceren, zodat het VvE c.s. ook niet kan worden verweten dat zij niet zelfstandig zijn overgegaan tot het nemen van specifieke maatregelen ten behoeve van de verticale fixatie van de kolommen. In zijn eerdergenoemde verklaring van 20 februari 2019 schrijft [naam 5] daarover:
“De reden om voor het balkenrooster te kiezen was niet financieel van aard. Er is gekeken naar wat de beste oplossing was op dat moment. Dat was en is het balkenrooster geweest. Deze oplossing diende de horizontale verplaatsingen te voorkomen en was niet bedoeld om verticale verplaatsingen tegen te gaan. Het beperkte de verticale verplaatsingen wel. De verticale verplaatsingen werden door ons niet beschouwd als oorzaak van de schade. Ons advies was daarom het plaatsen van een balkenrooster en dat advies is uitgevoerd. [onderstrepingen hof]”
6.34
Chubb heeft VvE c.s. daarnaast het verwijt gemaakt dat zij niet al in april 2011, toen Quattro Expertise B.V. (hierna: Quattro) ter plaatse een opname had uitgevoerd, in actie zijn gekomen om verdere schade te voorkomen. Pas in oktober 2011 hebben VvE c.s. besloten tot het nemen van maatregelen (injecteren van de ondergrond) die de schade konden voorkomen. Als zij hiertoe eerder hadden besloten had het injecteren eerder kunnen plaatsvinden en zou het voornemen daartoe niet, zoals nu, zijn ingehaald door de feiten. Het injecteren kon door de late actie van VvE c.s. namelijk pas voor januari 2012 worden gepland, maar ging niet door omdat de sinkhole zich al in december 2011 heeft voorgedaan, aldus Chubb.
6.35
De Quattro-rapportage is opgesteld in opdracht van de gemeente Heerlen ten behoeve van een te verrichten vooropname in verband met constructiewerkzaamheden nabij het complex. VvE c.s. wijzen erop dat pas bij het gereedkomen van de rapportage van Quattro in juni 2011 weer scheurvorming is geconstateerd. Op dat moment zijn metingen gestart om het verloop van eventuele verzakkingen te monitoren. Uit het evaluatierapport dat het adviesbureau [naam 6] op verzoek van de gemeente Heerlen op 10 september 2012 heeft opgesteld blijkt dat eind augustus 2011, toen de metingen lieten zien dat de druk op de constructie toenam, meteen maatregelen zijn genomen. De maatregelen bestonden onder meer uit het plaatsen van stutten, het uitvoeren van onderzoek en het dagelijks verrichten van geavanceerde metingen om veranderingen in de constructie snel te detecteren. Uit het door Chubb (als productie 48) bij memorie van grieven overgelegde ‘Logboek calamiteit parkeergarage Het Loon’ blijkt dat de situatie in het overleg tussen onder meer W&N en afgevaardigden van SodM en de afdeling Bouw- en Woningtoezicht van de gemeente, daarna op meerdere momenten als voldoende veilig werd bestempeld. Op 29 november 2011 laten de metingen echter extreme uitslagen zien. De constructeurs van de VvE constateren dan dat de situatie niet veilig is voor bezoekers en besluiten in overleg met de gemeente de tien winkels in het betreffende compartiment te ontruimen. Drie dagen daarna ontstond de sinkhole. [naam 6] vermeldt in het evaluatierapport: “De situatie lijkt op dat moment een complexe handhavingssituatie te betreffen en van een acute ramp of crisis is geen sprake. Daarbij pakt de VvE haar rol naar behoren op en werkt zij goed samen met de gemeente Heerlen.”
6.36
Uit deze evaluatie blijkt naar het oordeel van het hof niet dat de constructieve veiligheid van het complex in de periode april – november 2011 (moment van ontruiming) kenbaar in het geding is geweest. Nog op 14 oktober 2011 wordt in het logboek opgetekend: “Er is dus controle en de veiligheid is gewaarborgd” en op 1 november 2011: “De veiligheid van het gebied is onder controle, nu de vraag wat er aan de hand is”. Pas op 29 november 2011 laten de metingen extreme uitslagen zien en daarop is meteen gehandeld. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden aangenomen dat op VvE c.s. de verplichting rustte om eerder dan per oktober 2011 te besluiten tot het nemen van meer of andere maatregelen dat zij hebben gedaan.
Schending wettelijke veiligheidsnormen?
6.37
Chubb heeft verder betoogd dat VvE c.s. wettelijke veiligheidsnormen hebben geschonden. Zij heeft daarbij verwezen naar de artikelen 1, 2 en 3 van de Woningwet en de artikelen 2.2 en 2.6 van het Bouwbesluit 2003, waaruit volgt dat gebouweigenaren ervoor moeten zorgen dat de constructie van hun pand gedurende het gebruik onder meer voldoet aan de toepasselijke NEN-normen. Volgens haar blijkt uit het rapport van [naam 1] dat de in 2002 gemeten hoogteverschillen zodanig groot waren dat daarmee de uiterste grenstoestand uit de NEN 6740 werd overschreden. De verschilzettingslimiet bedraagt drie millimeter per jaar. Deze limiet is in de periode tot 2003, maar ook in de periode daarna (2004 - 2011) steeds overschreden, aldus Chubb.
6.38
Ter ondersteuning van haar stellingen heeft Chubb verwezen naar de satellietmetingen die [naam 3] bij het opstellen van zijn rapport van 31 januari 2012 heeft gebruikt. Voor wat betreft de periode tot de renovatie zijn dat de metingen die zij heeft overgelegd als productie 16 bij inleidende dagvaarding. Voor wat betreft de periode na de renovatie gaat het om de metingen die zij heeft overgelegd als productie 55 bij haar akte van 18 maart 2019.
6.39
Uit de satellietmetingen van na de renovatie blijkt inderdaad dat sprake is geweest van grotere, verdergaande verschilzakkingen op funderingsniveau. Niet valt echter in te zien in welk opzicht deze verschilzakkingen, ook voor zover die de toepasselijke NEN-normen zouden hebben overschreden, kunnen leiden tot aansprakelijkheid van VvE c.s. Als het, zoals hier, gaat om schade door beweging van de bodem ten gevolge van mijnbouwactiviteiten is blijkens het bepaalde in artikel 6:177 lid 4 BW immers de mijnbouwexploitant en niet de gebouweigenaar de aansprakelijke partij. Chubb heeft niet, althans niet op begrijpelijke wijze, toegelicht dat en waarom dat in dit geval anders zou zijn. Los daarvan blijkt uit de inleiding van Geoconsult bij haar funderingsadvies van 24 juli 2000 dat het advies is uitgewerkt overeenkomstig de volgens NEN 6740 geldende basiseisen en belastingen. In het bij de renovatie in 2003 gevolgde Plan van Aanpak is vervolgens uitdrukkelijk ook met dit funderingsadvies rekening gehouden. Dat wijst er dus niet op dat ten tijde van de renovatie NEN-normen zouden zijn overschreden.
Overige verweren van VvE c.s.
6.40
VvE c.s. hebben nog het verweer gevoerd dat zij omtrent de voorgeschiedenis van de scheurvorming in de parkeergarage geen wetenschap hebben kunnen opbouwen, VvE omdat zij pas in september 2003, dus toen de renovatie al nagenoeg was afgerond, is opgericht en Q-Park omdat zij de deskundigenrapporten niet vóór 2011 in haar bezit heeft gehad en de eventuele kennis uit de rapporten bij de voormalige bestuurder of aandeelhouder van (haar rechtsvoorgangster) Vastgoed ’t Loon haar hoe dan ook niet kan worden toegerekend. Daarnaast hebben zij bestreden dat causaal verband bestaat tussen de door Chubb verweten normschending en de door haar gevorderde schade. Het hof kan deze vragen in het midden laten, omdat het met de rechtbank van oordeel is dat de over de scheurvorming beschikbare rapportages niet noopten tot het nemen van andere of meer veiligheidsmaatregelen dan VvE c.s. op grond van de daarin neergelegde adviezen hebben doorgevoerd. De vordering van Chubb stuit daarop al af. Haar grieven tegen de afwijzing van de rechtbank falen.
Vorderingen VvE c.s. tot ongedaanmaking
6.41
VvE heeft aangevoerd dat zij op grond van het arrest van het hof Amsterdam op 6 augustus 2020 een bedrag van € 563.249,94 heeft voldaan aan Chubb. Q-Park stelt naar aanleiding van dat arrest op haar beurt op 5 juni 2020 een bedrag van € 574.146,65 aan Chubb te hebben betaald. VvE c.s. hebben deze bedragen in hun memories na verwijzing in reconventie teruggevorderd op grond van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling. Daarnaast vorderen zij vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, die op basis van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten volgens hen voor ieder € 4.645,73 bedragen. VvE c.s. achten deze kosten redelijk en in redelijkheid gemaakt gezien de vele (onderling afgestemde) correspondentie die zij met Chubb hebben gehad om te bewerkstelligen dat het onverschuldigd betaalde bedrag zou worden terugbetaald, waaronder in het geval van VvE ook het opstellen van een kortgedingdagvaarding. Ondanks de herhaalde verzoeken is Chubb weigerachtig gebleven tot terugbetaling over te gaan.
6.42
Chubb heeft in haar antwoordmemorie na verwijzing geconcludeerd dat VvE c.s. niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun reconventionele vorderingen. Zij hebben deze vorderingen inhoudelijk niet bestreden, ook niet bij pleidooi.
6.43
Het arrest van het hof Amsterdam van 10 september 2019 is bij het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022 vernietigd en heeft toen dus met terugwerkende kracht onherroepelijk zijn werking verloren. Daarmee is de rechtsgrond aan de door VvE c.s. aan Chubb verrichte betalingen komen te ontvallen en is op het moment waarop VvE, respectievelijk Q-Park ter uitvoering van dit arrest heeft betaald jegens Chubb een vordering tot ongedaanmaking ex art. 6:203 BW ontstaan. Het hof is van oordeel dat in dit geval een uitzondering moet worden aanvaard op de regel dat een wijziging van eis of het instellen van een nieuwe eis in reconventie na cassatie en verwijzing niet mogelijk is omdat de rechter naar wie de zaak is verwezen, deze moet behandelen in de stand waarin de zaak zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen (art. 424 Rv). VvE c.s. zijn immers pas na cassatie ervan op de hoogte geraakt dat zij jegens Chubb een vordering tot ongedaanmaking konden doen gelden en die vordering ligt bovendien in het verlengde, en is een logisch gevolg van de door de Hoge Raad uitgesproken vernietiging en hetgeen het hof in vervolg daarvan hierboven heeft overwogen. In dit licht zou het proceseconomisch onwenselijk zijn om van VvE c.s. in verband met het bepaalde in art. 353 lid 1 Rv te verlangen dat zij voor hun ongedaanmakingsvorderingen een aparte procedure zouden moeten instellen, temeer nu toewijzing van die vorderingen niet leidt tot een wijziging in het dictum van het vonnis waartegen het onderhavige hoger beroep van Chubb is gericht. Nu Chubb de juistheid van de betalingen en de omvang van de bedragen niet heeft bestreden zal het hof de vorderingen van VvE c.s. toewijzen. Chubb zal de bedragen van € 563.249,94 en 574.146,65 dan ook aan VvE, respectievelijk aan Q-Park moeten terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2020, respectievelijk vanaf 5 juni 2020 nu Chubb vanaf die data ook zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt.
6.44
Anders dan de ongedaanmakingsvorderingen liggen de vorderingen tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten niet besloten in de vernietiging van de Hoge Raad, zodat de eisen van een goede procesorde zich er naar het oordeel van het hof tegen verzetten dat deze kosten op zelfstandige gronden en buiten het tussen partijen in het hoger beroep spelende debat om worden toegewezen.
Conclusie en proceskosten
6.45
De conclusie is dat het hoger beroep van Chubb niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2017 bekrachtigen en Chubb veroordelen tot terugbetaling van hetgeen VvE c.s. ter uitvoering van het door de Hoge Raad vernietigde arrest van het hof Amsterdam aan haar hebben betaald. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Chubb veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep (zowel bij het Gerechtshof Amsterdam als bij dit hof).
7. Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2017;
- -
veroordeelt Chubb tot terugbetaling van € 563.249,94 aan VvE, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 augustus 2020;
- -
veroordeelt Chubb tot terugbetaling van € 574.146,65 aan Q-Park, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 juni 2020;
- -
veroordeelt Chubb in de kosten van het geding in hoger beroep:
*aan de zijde van VvE vastgesteld op € 5.325,03 voor verschotten en op € 36.354,- voor het salaris en € 271,- voor nasalaris van de advocaat, laatstgenoemd bedrag te verhogen met € 90,- in geval van betekening van dit arrest en
*aan de zijde van Q-Park vastgesteld op € 5.303,33 voor verschotten en op € 36.354,- voor het salaris en € 271,- voor nasalaris van de advocaat, laatstgenoemd bedrag te verhogen met € 90,- in geval van betekening van dit arrest;
- wijst af het na verwijzing door VvE c.s. meer of anders gevorderde;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mr. M.A.F. Tan - de Sonnaville en L.M. van Bochove en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 21‑11‑2023