Einde inhoudsopgave
Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960
Artikel 10
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2013
- Bronpublicatie:
28-03-2013, Stb. 2013, 115 (uitgifte: 29-03-2013, kamerstukken: 33318)
- Inwerkingtreding
01-07-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-03-2013, Stb. 2013, 116 (uitgifte: 29-03-2013, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt behalve voor zover het betreft personen die voor 29-03-2013 recht hebben op een halfwezenuitkering in werking op 01-07-2013 en voor zover het betreft personen die voor 29-03-2013 recht hebben op een halfwezenuitkering op 01-10-2013.
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Ouderdomsuitkering
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Bij gelijktijdige aanspraak op een of meer weduwenpensioenen onderscheidenlijk een of meer wezenonderstanden en een algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk een algemene wezenuitkering, wordt, voor zover tijdvakken als bedoeld in het voorgaande artikel onder a en b samenvallen, gerekend van 1 januari 1963 af, de uitbetaling van het weduwenpensioen of de weduwenpensioenen onderscheidenlijk de wezenonderstand of de wezenonderstanden iedere maand beperkt naar reden van 2 ten honderd van het in artikel 26, eerste lid, onder b en c bedoelde volle algemene nabestaandenuitkering onderscheidenlijk algemene wezenuitkering per samenvallend jaar.
2.
Indien een weduwe recht heeft op een algemene nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, doch geen van de in even genoemde bepalingen bedoelde kinderen recht heeft op wezenonderstand, wordt de beperking berekend naar de algemene nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.
3.
Indien het bedrag, dat aan een weduwe aan een of meer weduwenpensioenen is toegekend, per maand in totaal minder bedraagt dan 5/84 van een ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid van artikel 4, wordt gerekend van 1 januari 1972 af, het met toepassing van het eerste onderscheidenlijk het tweede lid berekende bedrag van de beperking vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag en de noemer is 5/84 van dat ouderdomspensioen.
4.
Indien het bedrag, dat aan volle wees aan een of meer wezenonderstanden is dan wel, ingevolge het bepaalde in artikel 8, wordt geacht te zijn toegekend per maand minder bedraagt dan:
- a.
indien wezenonderstand is toegekend aan 1, 2 of 3 wezen: voor iedere wees 1/42 deel;
- b.
indien wezenonderstand is toegekend aan 4 of meer wezen: voor iedere wees 1/12 deel gedeeld door hun aantal, van een ouderdomspensioen als bedoeld in het tweede lid van artikel 4, wordt, gerekend van 1 januari 1972 af, het met toepassing van het eerste lid berekende bedrag van de beperking vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is eerstbedoeld bedrag en de noemer is het onder a onderscheidenlijk b genoemde deel van dat ouderdomspensioen.
5.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan nadere regels stellen met betrekking tot de in de vorige leden bedoelde beperking te hanteren bedragen.