Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:265d [Bankspaardeposito eigen woning; eigenwoningschuld]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
28-11-2018, Stb. 2018, 489 (uitgifte: 21-12-2018, kamerstukken: 34842)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2018, Stb. 2018, 491 (uitgifte: 21-12-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een bankspaardeposito eigen woning dat een depositohouder bij een bank aanhoudt en de daarmee verbonden eigenwoningschuld aan die bank of een ander worden tot hun gemeenschappelijk beloop opeisbaar en van rechtswege met elkaar verrekend, voor zoveel mogelijk eerst met de eigenwoningschuld aan de bank, ongeacht mogelijk bestaande rechten van derden ten aanzien van het bankspaardeposito eigen woning, onderscheidenlijk de verbonden eigenwoningschuld, op het tijdstip dat zich als eerste van de volgende tijdstippen voordoet:
- a.
het tijdstip waarop de Nederlandsche Bank de depositogarantieregeling in werking heeft gesteld ingevolge artikel 3:260, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
- b.
het tijdstip dat de rechtbank ingevolge artikel 14, eerste lid, laatste volzin, van de Faillissementswet vermeldt op de beschikking waarbij zij het faillissement uitspreekt.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ingeval de deposito’s worden overgedragen aan degene aan wie de depositohouder de eigenwoningschuld heeft.
3.
De verrekening, bedoeld in het eerste lid, kan niet ertoe leiden dat degene die een eigenwoningschuld heeft, een additioneel bedrag verschuldigd wordt.