Rb. Gelderland, 29-01-2020, nr. C/05/356818
ECLI:NL:RBGEL:2020:631
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
29-01-2020
- Zaaknummer
C/05/356818
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:631, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 29‑01‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2020-0035 met annotatie van L.M.L. Hu
JPF 2020/48 met annotatie van Vlaardingerbroek, P.
Uitspraak 29‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Het verzoek om een DNA-onderzoek van de mogelijke verwekker van het kind wordt afgewezen. De belangen van het kind en het gezin waarin hij opgroeit wegen zwaarder dan het (persoonlijkheids-)recht van de man bij vaststelling van het mogelijke biologisch vaderschap (artikel 8 EVRM). Met name nu die eventuele vaststelling niet tot gevolg zal hebben dat het juridisch vaderschap wordt gewijzigd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/356818 / FA RK 19-2444
Datum uitspraak: 29 januari 2020
beschikking op verzoek tot vaststelling van een contact-/omgangsregeling en informatieregeling en tot het laten uitvoeren van een DNA-onderzoek
in de zaak van
[verzoeker] (nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M. Peeters te Woerden,
tegen
1. [verweerster] (nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],
advocaat mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
2. [verweerder](nader te noemen: [verweerder]),
wonende te [woonplaats], gemeente [plaats],advocaat mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen.
Belanghebbende is: - [naam kind] (nader te noemen: [het kind]), geboren op [datum] 2019 in [geboorteplaats], in rechte vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. A.J.M. van Dorst, advocaat te Nijmegen.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 24 juli 2019;
- de beschikking benoeming bijzondere curator van deze rechtbank van 26 augustus 2019;
- het F2-formulier waarbij mr. B.J. Driessen zich onttrekt voor de vrouw en [verweerder],ingekomen op 4 oktober 2019;
- het F2-formulier waarbij mr. E.R.T. Tromp zich stelt voor de vrouw en [verweerder], ingekomen op 9 oktober 2019;
- het verweerschrift, ingekomen op 11 november 2019;
- het verslag van de bijzondere curator, ingekomen op 12 november 2019;
- de akte houdende reactie op advies bijzondere curator en indiening nadere producties namens de man, ingekomen op 7 december 2019;
- de brief met producties namens de vrouw en [verweerder], ingekomen op 17 december 2019;
- de ter zitting overgelegde pleitnota’s van partijen.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 18 december 2019. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw en [verweerder], bijgestaan door hun advocaat;
- de bijzondere curator.
2. De feiten
2.1.
De man en de vrouw hebben elkaar ontmoet tijdens de Nijmeegse Vierdaagse in 2017.
2.2.
Op [datum] 2019 is de vrouw met [verweerder] getrouwd.
2.3.
Op [datum] 2019 is uit de vrouw geboren [het kind]. In de geboorteakte zijn de vrouw en [verweerder] als ouders vermeld. Daaruit blijkt tevens dat [verweerder] aangifte heeft gedaan van de geboorte van [het kind].
3. Het verzoek en het verweer en standpunten bijzondere curator
3.1.
De man verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- benoeming van een bijzondere curator om de belangen van [het kind] te vertegenwoordigen;
- een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [het kind];
- een informatieregeling vast te stellen;
- te bepalen dat de vrouw en [verweerder] hun medewerking verlenen aan een DNA-onderzoek ter vaststelling van het biologisch vaderschap van de man over [het kind], op straffe van een dwangsom.
3.2.
De vrouw en [verweerder] verzoeken de rechtbank de verzoeken van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3.
De bijzondere curator heeft zich op het standpunt gesteld dat er een DNA-onderzoek dient plaats te vinden ter beantwoording van de vraag of de man de verwekker van [het kind] is nu hier onduidelijkheid over bestaat. Het is volgens haar in het belang van [het kind] om in een zo vroeg mogelijk stadium zekerheid te krijgen over het bestaan van zijn familiebanden en afstamming. [het kind] zal op dit moment geen hinder ondervinden van een onderzoek naar zijn afkomst omdat hij zich hier nog niet van bewust is. Voor het mogelijk vaststellen van een omgangsregeling dient er sprake te zijn van biologisch verwantschap. Ook in dit verband is een DNA-onderzoek van belang.
4. De beoordeling
4.1.
De man vermoedt de biologisch vader van [het kind] te zijn. Hij wil omgang met [het kind] en informatie over [het kind]. Hij heeft verzocht een bijzondere curator te benoemen die namens [het kind] het juridisch ouderschap van [verweerder] kan ontkennen zodat vervolgens het juridisch vaderschap van de man kan worden vastgesteld. Om zijn stellingen te bewijzen verzoekt de man een DNA-onderzoek te gelasten.
4.2.
De vraag is of het Nederlands recht een voorziening kent zoals de man die vraagt. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft hierover in het arrest van 6 september 2016 (ECLI:NL:GHARL:2016:7165) overwogen dat in de jurisprudentie niet is aanvaard dat een mogelijke biologische vader een (persoonlijkheids-)recht op bepaling van zijn biologisch vaderschap heeft. Daarbij is van belang dat Nederland de algemene regel kent dat de gehuwde man vermoed wordt de vader van het kind te zijn, ter wille van de rechtszekerheid over het bestaan van familiebanden. Dit betekent dat, ook als zou komen vast te staan dat de man de verwekker van [het kind] is, hij binnen de Nederlandse wet- en regelgeving geen mogelijkheid heeft om te bewerkstelligen dat hij de juridische vader van [het kind] wordt. Door het huwelijk met de vrouw is [verweerder] de juridische vader van [het kind]. De Nederlandse wet- en regelgeving kent alleen voor de juridische ouders en het kind (vertegenwoordigd door de bijzondere curator) een mogelijkheid om dit vaderschap aan te tasten op grond van artikel 1:200 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
De vrouw en [verweerder] zijn ervan overtuigd dat [verweerder] de biologische vader is van [het kind]. Ter zitting is gebleken dat een DNA-onderzoek voor hun niet bespreekbaar is. Ook de bijzondere curator is niet van plan om, gesteld dat zou blijken dat de man de verwekker van [het kind] is, een afstammingsprocedure te starten, omdat [het kind] nu opgroeit in het gezin van de vrouw en [verweerder] en zij de rust binnen het gezin niet in gevaar wil brengen. Een DNA-onderzoek is dus niet van betekenis met het oog op een mogelijke afstammingsprocedure.
4.3.
Het hof heeft echter ook overwogen dat er naast de afstammingskwestie meer in rechte te respecteren belangen zijn die verbonden zijn aan de vaststelling van het biologisch vaderschap, zoals bijvoorbeeld het recht op omgang. Kinderen hebben immers het recht om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd (artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, hierna IVRK), het recht op bescherming van hun identiteit (artikel 8 IVRK) en het recht op een ongestoord gezins- of familieleven met ouders en derden met wie zij in een nauwe persoonlijke betrekking staan en op erkenning en bescherming van zijn privéleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna: EVRM).
4.4.
Ondanks het voorgaande acht de rechtbank een onderzoek naar het biologisch vaderschap van [het kind] niet in belang van [het kind] en het gezin waarin hij opgroeit. Zoals hiervoor al is overwogen wegen de belangen van [het kind] en het gezin waarin hij opgroeit zwaarder dan het (persoonlijkheids-)recht van de man bij vaststelling van het mogelijke biologisch vaderschap (artikel 8 EVRM). Bij deze afweging neemt de rechtbank in aanmerking dat de man zijn stelling dat hij de verwekker is baseert op WhatsApp-berichten waaruit hij opmaakt dat de vrouw in het conceptietijdvak alleen met hem geslachtsgemeenschap heeft gehad. In de overgelegde WhatsApp-berichten kan de rechtbank echter niet teruglezen dat de vrouw de man ondubbelzinnig zou hebben laten weten dat hij de vader van [het kind] zou zijn. Verder is duidelijk geworden dat bij de vrouw en [verweerder] grote weerstand bestaat tegen een mogelijkheid van de man om zich in hun gezinsleven te mengen. De vrouw en [verweerder] hebben ter zitting dan ook aangegeven niet te zullen meewerken aan een DNA-onderzoek. De vrouw vreest voor de negatieve effecten die het uitvoeren van zo’n onderzoek voor haar en haar gezin kunnen hebben. Zij is bang dat zij en [verweerder] [het kind] niet meer open en onbevangen zullen kunnen opvoeden. Zij verwacht verder dat er vragen zullen rijzen binnen hun persoonlijk kring met als gevolg dat zij nog verder verstoten zal worden dan thans het geval is. De vrouw heeft alleen haar vader nog, die last heeft van zijn gezondheid en na de toenadering door de man het contact met haar heeft verbroken omdat hij niet meer stress kan hebben. De vrouw is bang dat mogelijk ook andere familiebanden verbroken zullen worden indien blijkt dat de man de biologische vader is van [het kind]. Deze weerstand is (met name) terug te voeren op het feit dat de man zich op belastende wijze heeft opgedrongen aan de vrouw en de familie en vrienden van haar en [verweerder]. Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat de man weliswaar te kennen geeft dat hij zijn verantwoordelijkheid voor [het kind] wil nemen, maar hij sluit daarbij de vrouw, de moeder van [het kind], volledig uit. Daarmee geeft hij weinig blijk van inzicht in de gevolgen die de mogelijke vaststelling van het biologisch vaderschap en een omgangsregeling voor [het kind] en het gezin waarin hij opgroeit hebben.
4.5.
De rechtbank is zodoende van oordeel dat een DNA-onderzoek een te grote inbreuk zal zijn op de persoonlijke levenssfeer van het gezin, omdat dat de balans binnen het gezin waarin [het kind] nu wordt verzorgd en opgroeit ernstig zal verstoren. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
4.6.
Nu niet vaststaat dat de man de biologisch vader is van [het kind], moeten ook de andere verzoeken van de man afgewezen worden. Ten slotte is er geen wettelijke grond voor het vastleggen van een omgangsregeling en informatieregeling, nu de man noch als de verwekker van [het kind] kan worden beschouwd noch in een nauwe persoonlijke betrekking tot [het kind] staat. Tot dit laatste oordeel komt de rechtbank omdat:
- als er al sprake was van een seksuele relatie tussen de man en de vrouw, niet is gebleken dat zij de intentie hadden om een gezinsleven te starten (de vrouw kon immers geen kinderen krijgen);
- uit de overgelegde WhatsApp-berichten tussen de man en de vrouw, daargelaten of deze berichten echt of nep zijn, niet expliciet valt op te maken dat de vrouw de man als verwekker van [het kind] aanwijst;
- de man [het kind] nooit heeft gezien;
- de man geen juridische stappen heeft gezet tot verkrijging van het (juridisch) vaderschap vóór de geboorte van [het kind] en vóór het huwelijk van de vrouw met [verweerder];
- [het kind] is geboren tijdens het huwelijk van de vrouw en [verweerder].
Naar oordeel van de rechtbank bestaat er aldus geen recht op omgang tussen de man en [het kind].
4.7.
Volledigheidshalve wijst de rechtbank de vrouw en [verweerder] er op dat er op hen, als juridisch ouders van [het kind], een grote verantwoordelijkheid rust om het kind correct te informeren over zijn afkomst.
Proceskosten
4.8.
Gelet op het feit dat het een procedure van familierechtelijke aard betreft zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de verzoeken van de man af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.M. Overkamp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2020. | ||
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. | ||