NJ 2024/279
Vordering immateriële schade na bedreiging. Is sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b BW?
HR 10-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1148
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10 september 2024
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, T. Kooijmans, C.N. Dalebout
- Zaaknummer
22/02313
- Conclusie
plv. A-G mr. M.E. van Wees
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS981128:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:1148, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑09‑2024
ECLI:NL:PHR:2024:681, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 02‑07‑2024
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑07‑2023
- Wetingang
Essentie
Vordering benadeelde partij ter zake van immateriële schade na bedreiging. ’s Hofs oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 aanhef en onder b BW is onvoldoende gemotiveerd.
Samenvatting
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij personen, waaronder het slachtoffer en bewoners van de opvang, heeft bedreigd ‘door met een auto op een pui, muur en ruit in te rijden, terwijl er zich achter deze pui, muur en ruit personen bevonden.’ Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering tot vergoeding ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.