ABRvS, 18-12-2013, nr. 201300506/1/R2
ECLI:NL:RVS:2013:2448
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-12-2013
- Zaaknummer
201300506/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:2448, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑12‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOM 2014/654
Uitspraak 18‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" (hierna: het plan) vastgesteld.
201300506/1/R2.
Datum uitspraak: 18 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
1. de stichting Stichting Wijk C Komitee, gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hoog Catharijne B.V. en anderen, gevestigd te Utrecht,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan
"Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad" (hierna: het plan) vastgesteld.
Bij besluit van 4 december 2012 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van het winkelcentrum La Vie, de parkeergarage en kantoren en het slopen van een loopbrug (hierna: de omgevingsvergunning).
De raad heeft besloten voornoemde besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).
Tegen voormelde besluiten hebben Stichting Wijk C Komitee, Hoog Catharijne B.V. en anderen en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] beroep ingesteld.
Het college en de raad hebben een gezamenlijk verweerschrift ingediend.
De stichting Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Stichting Wijk C Komitee heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2013, waar Stichting Wijk C Komitee, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, Hoog Catharijne B.V. en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.Y.C.L. de Wit en ir. J.P.J.G. Spierts, de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer en K. Ulrich, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de stichting Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, mr. B.A.J. Haagen, G. de Vries, S. Stienstra,
ing. R.H.M. Liefting en ing. P.A.G. van der Vleuten.
Overwegingen
Intrekking
1. Ter zitting hebben Hoog Catharijne B.V. en anderen het betoog dat het plan niet financieel uitvoerbaar is ingetrokken.
Toetsingskader en planbeschrijving
2. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals dit luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
4. Het plan voorziet in de uitbreiding en modernisering van De Bijenkorf op de hoek van de Sint Jacobsstraat en de Lange Viestraat te Utrecht.
Het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B]
5. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] zijn eigenaren van het pand [locatie] te Utrecht. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover wordt voorzien in een verhoging van de parkeergarage. Zij betogen dat van gemeentezijde onvoldoende is gereageerd op verzoeken omtrent inzage in het bezonningsonderzoek. Voorts betogen zij dat het bezonningsonderzoek ondeugdelijk is nu de consequenties van verminderd daglicht, gemeten in Lux, niet zijn meegenomen. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] bestrijden het standpunt van de raad dat de invloed op de bezonning in de woning minimaal is alsmede dat thans reeds geen sprake is van uitzicht vanuit de achterzijde van het pand. Voorts betogen zij dat onvoldoende is bezien wat de effecten zijn van het verhogen van de parkeergarage op de verhuurbaarheid dan wel verkoopbaarheid van de appartementen in hun pand.
6. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] omtrent de inzage in het bezonningsonderzoek, wordt overwogen dat ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van toepassing is. Deze procedure vangt aan met de terinzagelegging van het ontwerpplan. Niet in geschil is dat [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan over het bezonningsonderzoek beschikten. Nu het betoog ziet op de periode die voorafgaat aan de terinzagelegging van het ontwerpplan, kan dit gelet op het voorgaande geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het plan.
7. Het plan voorziet onder meer in een verhoging van de parkeergarage van 23 meter naar maximaal 24 meter. Ten behoeve van het plan is door de raad een bezonningsonderzoek verricht voor onder meer het pand [locatie]. Hieruit blijkt dat een vermindering van daglicht uitsluitend zal optreden in de zomerperiode om 17.30 uur en dan nog in beperkte mate. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hebben dit op zichzelf niet bestreden. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bezonningsonderzoek onvoldoende nauwkeurig moet worden geacht ter bepaling van de effecten op de daglichttoetreding in het pand [locatie].
8. Wat betreft het betoog van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] dat met een verhoging van de parkeergarage sprake is van een vermindering van het uitzicht vanuit het pand [locatie], ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze vermindering zodanig is, dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Bij dit oordeel wordt betrokken dat het pand [locatie] zich in stedelijk gebied bevindt en thans reeds nagenoeg geheel is omsloten door bebouwing. Voorts is onbestreden dat de parkeergarage zich op een afstand van ruim 40 meter bevindt. Daarnaast bedraagt de verhoging van de maximale bouwhoogte ten opzichte van het vorige plan één meter.
In aansluiting op het vorenstaande, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van de belangenafweging onvoldoende heeft bezien wat de effecten van het plan zijn op de verhuurbaarheid van de appartementen in het pand [locatie].
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond.
De beroepen van Stichting Wijk C Komitee en Hoog Catharijne B.V. en anderen
Stallingsruimte voor fietsen
10. Stichting Wijk C Komitee en Hoog Catharijne B.V. en anderen betogen dat niet wordt voorzien in voldoende stallingsruimte voor fietsen. Hoog Catharijne B.V. en anderen betogen dat het in de plantoelichting genoemde aantal van 160 fietsparkeerplaatsen niet is gebaseerd op de maximale planologische invulling van het plan. Verder is volgens hen in de plantoelichting ten onrechte vermeld dat de voorziene 160 fietsparkeerplaatsen uitsluitend voor werknemers zijn bestemd. Daardoor wordt niet voldaan aan de zogenoemde CROW-richtlijnen met betrekking tot fietsparkeerplaatsen voor bezoekers. Tevens is in artikel 6.64 van het Bouwbesluit 2003 bepaald dat de stallingsruimte vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar dient te zijn via het aansluitende terrein. Dit duidt er volgens hen op dat de stallingsruimte tevens voor het winkelend publiek beschikbaar moet zijn en daartoe ook in voldoende plaatsen moet worden voorzien.
11. De raad stelt dat binnen de bestemming "Centrum" en "Verkeer-Parkeergarage" voldoende ruimte beschikbaar is voor fietsparkeervoorzieningen. Conform het Bouwbesluit 2003 wordt voorzien in de mogelijkheid om een fietsenstalling met een oppervlakte van 220 m2 te realiseren. Deze oppervlakte is ontleend aan het percentage toegevoegd gebruiksoppervlak. Voor het gebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen werknemers en het winkelend publiek, aldus de raad.
12. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Centrum", voor zover van belang, bestemd voor:
h. de bij de bestemming behorende (…) verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen (…).
Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Verkeer-Parkeergarage", voor zover van belang, bestemd voor:
a. ondergrondse- en bovengrondse (fiets)parkeervoorzieningen;
b. de bij de bestemming behorende verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen, (…)
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied", voor zover van belang, bestemd voor:
g. bij de bestemming behorende (…) fietsenstallingen (…).
13. Uit het plan volgt niet dat maximaal 160 fietsparkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Gelet op de planregels, zijn binnen de bestemming "Centrum", "Verkeer-Parkeergarage" en "Verkeer-Verblijfsgebied" onder meer fietsparkeervoorzieningen mogelijk. Weliswaar staat in de plantoelichting dat bij het vaststellen van het plan rekening is gehouden met het realiseren van 160 fietsparkeerplaatsen, waarvoor is uitgegaan van een oppervlakte van 220 m2, maar het plan staat niet in de weg aan de mogelijkheid om zonodig een grotere oppervlakte te benutten voor het realiseren van fietsparkeerplaatsen. Voorts staat het plan er niet aan in de weg dat de fietsparkeerplaatsen zowel door werknemers als het winkelend publiek zullen worden gebruikt. Overigens blijkt uit de stukken dat de raad een dergelijk openbaar gebruik ook niet op voorhand uitsluit. Gelet op het vorenstaande bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat, daargelaten de vraag of hiertoe een verplichting bestaat, in het plan geen oplossing kan worden geboden voor de veronderstelde fietsproblematiek in de directe omgeving van het plangebied. De betogen van Stichting Wijk C Komitee en Hoog Catharijne B.V. en anderen falen in zoverre.
Uitzicht en bezonning
14. Verder betoogt Stichting Wijk C Komitee dat het plan leidt tot een verslechtering van het uitzicht en de bezonning vanuit de woningen aan de Oudegracht en de Rozenstraat. Volgens Stichting Wijk C Komitee is hier ten onrechte geen onderzoek naar verricht.
15. De raad acht de gevolgen van het plan voor het uitzicht vanuit de woningen aan de Oudegracht en de Rozenstraat aanvaardbaar, gelet op het thans bestaande uitzicht en de mate van verslechtering daarvan als gevolg van het plan. Daarbij wijst de raad erop dat sprake is van een stedelijke omgeving. Ten aanzien van de gevolgen van het plan voor de bezonning en de daglichttoetreding in de genoemde woningen, wijst de raad op de aan het plan ten grondslag gelegde bezonningsonderzoeken. Hieruit volgt dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen ten aanzien van de bezonning en de daglichttoetreding in de genoemde woningen, aldus de raad.
16. Blijkens het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen voor de bezonning voor de woningen aan de Oudegracht en de Rozenstraat. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in de rapporten "Bezonningsstudie La Vie Utrecht" van 11 april 2011, de "Bezonningsstudie Rozenstraat La Vie Utrecht" van 25 september 2012 en de "Bezonningsstudie Oudegracht La Vie Utrecht" van 13 oktober 2011, alle uitgevoerd door Rijnboutt B.V. De stelling van Stichting Wijk C Komitee dat geen onderzoek is gedaan naar de vermindering van daglichttoetreding mist gelet hierop feitelijke grondslag.
In de enkele stelling van Stichting Wijk C Komitee dat als gevolg van het plan het uitzicht verslechtert vanuit de woningen aan de Oudegracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geacht. Bij dit oordeel wordt betrokken hetgeen de raad in de nota van zienswijzen heeft vermeld in reactie op een gezamenlijk ingediende zienswijze van bewoners van een aantal woningen aan de Oudegracht. Hierin heeft de raad de gevolgen van het plan afgezet tegen de huidige situatie en geconcludeerd dat de gevolgen van het plan niet zodanig zijn dat hieraan in redelijkheid meer gewicht dient te worden toegekend.
Parkeernormen en onderzoeken naar lucht en geluid
17. Stichting Wijk C Komitee bestrijdt het standpunt van de raad dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Daartoe betoogt zij dat de toename van het aantal verkeersbewegingen van bezoekersverkeer ten onrechte is bepaald aan de hand van de toename van het aantal parkeerplaatsen in de parkeergarage en dat ervan is uitgegaan dat het bevoorradingsverkeer nauwelijks toeneemt. Voorts is geen rekening gehouden met een wijziging van het wegdektype en is geen rekening gehouden met ruimtelijke ontwikkelingen binnen 1000 meter afstand van het plangebied die kunnen bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Stichting Wijk C Komitee betoogt verder dat het onderzoek naar de overschrijding van de grenswaarden zich dient uit te strekken over het gehele grondgebied van Wijk C. Het vorenstaande leidt er volgens haar toe dat de grenswaarde voor de toename van de concentratie stikstofdioxide wordt overschreden, hetgeen tevens geldt voor de EU-norm voor de concentratie stikstofdioxide voor het jaar 2015.
Stichting Wijk C Komitee betoogt voorts dat het geluidniveau op de gevels van de woningen bij de ingang van de parkeergarage verder toeneemt, terwijl de normen uit de Geluidnota Utrecht 2007-2011 volgens haar reeds worden overschreden.
18. Volgens Hoog Catharijne B.V. en anderen is er in het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte aan voorbij gegaan dat de uitbreiding van De Bijenkorf leidt tot een toename van het aantal bezoekers en derhalve tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. Voorts is het onderzoek naar de luchtkwaliteit ondeugdelijk omdat is uitgegaan van een toename van 19 parkeerplaatsen, welk aantal aanzienlijk afwijkt van het aantal van 119 dat op grond van de gemeentelijke parkeernormen zou moeten worden gerealiseerd. Volgens hen correspondeert een aantal van 19 niet met de toename van het aantal verkeersbewegingen. Derhalve staat niet vast dat de Wet milieubeheer niet in de weg staat aan het plan, aldus Hoog Catharijne B.V. en anderen.
19. De raad wijst op het onderzoek dat is verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. De conclusie van dit onderzoek luidt dat het plan niet zal leiden tot een overschrijding van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden en dat de verslechtering van de luchtkwaliteit derhalve niet in betekenende mate zal zijn. Volgens de raad zal gebruik worden gemaakt van vrachtwagens met dubbele laadvloeren (Twin Deck Trailers), waardoor het aantal vrachtverkeersbewegingen verwaarloosbaar zal toenemen. Het wegdektype zal niet worden gewijzigd. In het kader van het onderzoek naar de luchtkwaliteit is uitgegaan van de verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van het winkelgebouw, waarbij is gerekend met de hoogste bezettingsgraden van de bestaande parkeergarage. Deze gegevens zijn omgezet naar een gemiddelde verkeersaantrekkende werking.
De raad wijst voorts op verschillende onderzoeken die zijn verricht in het kader van de geluidbelasting. Volgens de raad volgt uit deze onderzoeken dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting ter plaatse van de woningen aan de Rozenstraat en de Sint Jacobsstraat.
20. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen voor het geluid en de luchtkwaliteit in verband met de uitbreiding van de parkeergarage. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het akoestisch onderzoek "Parkeergarage La Vie te Utrecht" van 27 februari 2012 en de notitie "Luchtkwaliteit, geur en licht" van 17 januari 2012, beide opgesteld door LBP Sight. In beide onderzoeken is beschreven wat ten behoeve van de berekeningen wordt aangemerkt als een representatieve bedrijfssituatie.
In het akoestisch onderzoek wordt als representatieve bedrijfssituatie aangemerkt een bedrijfsvoering bij volledige capaciteit in de te beschouwen etmaalperiode. Opgenomen is dat door Q-park, de exploitant van de parkeergarage, een opgave is gedaan van de aantallen personenauto’s die in 2011 per uur en per dag de parkeergarage in- en uitreden. Op basis daarvan is vastgesteld wat het grootste aantal is van in- en uitrijdende auto’s per etmaalperiode. Verder is opgenomen dat, aangezien de parkeergarage wordt uitgebreid met 6% aan parkeerplaatsen (een toevoeging van 19 parkeerplaatsen op de bestaande 325 parkeerplaatsen), de toekomstige representatieve bedrijfssituatie overeenkomt met de huidige verkeersbewegingen met daarbij opgeteld het percentage van 6, als gevolg van de uitbreiding van de parkeergarage.
In het onderzoek naar de luchtkwaliteit is voor de berekening eveneens uitgegaan van het huidige aantal verkeersbewegingen en de verkeersaantrekkende werking als gevolg van de uitbreiding van de parkeergarage met 19 plaatsen. Wat betreft het huidige aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de aantallen zoals vermeld in het akoestisch onderzoek.
21. In de plantoelichting staat dat de parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak van de detailhandels- en kantoorfunctie. Opgenomen is dat bij een strikte toepassing van de parkeernormen, er voor de gewenste uitbreiding minimaal 119 extra parkeerplaatsen nodig zijn. Dit aantal ligt derhalve aanzienlijk hoger dan de thans met het plan beoogde realisering van 19 extra parkeerplaatsen in de parkeergarage. In de plantoelichting staat dat een grotere uitbreiding van de parkeercapaciteit niet wenselijk en inpasbaar noch noodzakelijk is. De toevoeging is voornamelijk complementair aan de huidige Bijenkorf en het kernwinkelgebied als geheel, zodat de toevoeging van extra winkeloppervlak dan ook niet zal leiden tot een evenredige toename van het aantal bezoekers en een extra parkeerbehoefte voor de binnenstad, aldus de toelichting. Voorts is het vanwege omliggende bebouwing stedenbouwkundig niet gewenst de parkeergarage met meer dan één laag op te hogen. Daarnaast is het gemeentelijke parkeerbeleid erop gericht om het parkeren aan de rand van de stad te realiseren in zogenoemde P+R voorzieningen. Verder wordt er in de toelichting op gewezen dat de parkeergarage Paardenveld ook ruim voldoende mogelijkheden biedt voor bezoekers van het kernwinkelgebied en de Bijenkorf. In de reactie op de beroepschriften heeft de raad tevens gewezen op de nabijheid van openbaarvervoersvoorzieningen.
22. Vast staat dat bij de uitbreiding van de parkeergarage met 19 parkeerplaatsen is afgeweken van de gemeentelijke parkeernormen, die voor de voorziene uitbreiding een aantal van 119 parkeerplaatsen vereist. Weliswaar kan de raad gemotiveerd afwijken van zijn gemeentelijke parkeernormen maar daarbij dient gemotiveerd te worden waarom de voorgestane uitbreiding van het bruto vloeroppervlak aan winkel- en kantoorruimte kan plaatsvinden, terwijl de daartoe noodzakelijke parkeerplaatsen niet kunnen worden aangelegd.
Het betoog van de raad dat de toevoeging van extra winkeloppervlak niet zal leiden tot een evenredige toename van het aantal bezoekers acht de Afdeling in dit kader onvoldoende. Uit het gemeentelijke parkeerbeleid volgt dat de parkeernormen zijn geënt op de toevoeging van het bruto vloeroppervlak aan winkel- en kantoorruimte. Dat voor de onderhavige uitbreiding van de detailhandels- en kantoorfunctie in het centrum van Utrecht een uitzondering op dit uitgangspunt is gerechtvaardigd, acht de Afdeling, bezien in het licht van de omstandigheid dat deze functies reeds lange tijd in het centrum van Utrecht aanwezig zijn alsmede gelet op de aanzienlijke afwijking die hiermee op het beleid wordt gemaakt, geen afdoende motivering. Dat het niet mogelijk is meer parkeerplaatsen te realiseren en dat het uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is ter plaatse meer parkeerplaatsen aan te leggen, acht de Afdeling evenmin voldoende draagkrachtig om in die mate af te wijken van het parkeerbeleid. Weliswaar heeft de raad naar voren gebracht dat het gemeentelijke parkeerbeleid erop is gericht om parkeren aan de rand van de stad te stimuleren, dat hiervoor voldoende mogelijkheden bestaan en dat ook elders in het centrum parkeergarages beschikbaar zijn die de toename van het aantal bezoekers kunnen opvangen, maar de Afdeling acht deze enkele stelling onvoldoende gestaafd met een feitelijke onderbouwing. Niet inzichtelijk is derhalve of deze stelling berust op een reëel uitgangspunt.
Het plan berust in zoverre dan ook niet op een deugdelijke motivering.
Nu in de aan het plan ten grondslag gelegde geluid- en luchtkwaliteitonderzoeken is uitgegaan van een toename van 19 parkeerplaatsen met het daarbij behorende aantal verkeersbewegingen, terwijl de aanvaardbaarheid van het plan wat betreft dit aantal onvoldoende is gemotiveerd, staat evenmin vast dat het plan wat betreft deze onderzoeken zorgvuldig is voorbereid.
In stand laten rechtsgevolgen
23. De Afdeling ziet aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. In de reactie op de beroepschriften is door de raad gewezen op het geactualiseerde gemeentelijke parkeerbeleid "Nota Stallen en Parkeren" dat op 28 maart 2013 (hierna: de nota) is vastgesteld, derhalve na de datum van het nemen van het bestreden besluit. Volgens de raad zijn in de nota de autoparkeernormen in het betaald parkeergebied met 25% verlaagd en zijn de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen verruimd. Daarnaast is uiteengezet dat een afwijking van de parkeernormen voor centrumfuncties mogelijk is vanwege het beleid om parkeren aan de rand van de stad te stimuleren. Door de raad is evenwel niet inzichtelijk gemaakt hoe de in het plan voorziene 19 parkeerplaatsen zich verhouden tot dit nieuwe parkeerbeleid in de nota en - ingeval sprake is van een afwijking van de parkeernormen - of daarbij wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgesteld om te kunnen afwijken van deze parkeernormen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Bestuurlijke lus
24. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, zonder dat afdeling 3.4 van de Awb hoeft te worden toegepast. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 22 en 23 dient de raad nader te motiveren hoe de in het plan voorziene uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen met 19 zich verhoudt tot het gemeentelijke parkeerbeleid zoals vervat in de "Nota stallen en parkeren", vastgesteld op 28 maart 2013, dan wel indien daartoe aanleiding bestaat, het besluit te wijzigen. Ingeval het plan op dit onderdeel gewijzigd wordt vastgesteld, dient de raad eveneens te bezien in hoeverre de uitkomsten van de luchtkwaliteit- en geluidonderzoeken zoals die thans aan het plan ten grondslag zijn gelegd, tevens kunnen dienen ter onderbouwing van het gewijzigd vastgestelde plan. Voorts is - met oog op artikel 3.30 van de Wro waaraan toepassing is gegeven - ingeval van wijziging van het plan, van belang te bezien in hoeverre dit gevolgen heeft voor de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.
Omgevingsvergunning voor het bouwen
25. Aangezien het bestemmingsplan bepalend kan zijn voor de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend, zal de Afdeling de beroepsgrond van Hoog Catharijne B.V. en anderen die tegen dit besluit is gericht, pas in de einduitspraak bespreken.
Proceskosten
26. Met betrekking tot [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Ten aanzien van Stichting Wijk C Komitee en Hoog Catharijne B.V. en anderen zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Utrecht op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het besluit van 29 november 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoek Sint Jacobsstraat-Lange Viestraat, Binnenstad":
a. met inachtneming van hetgeen onder 22 en 23 is overwogen het daar omschreven gebrek te herstellen en;
b. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013
608.