Rb. 's-Gravenhage, 05-04-2004, nr. 09/757413-03
ECLI:NL:RBSGR:2004:AO7018
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
05-04-2004
- Zaaknummer
09/757413-03
- LJN
AO7018
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2004:AO7018, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 05‑04‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2005:AT3414
Uitspraak 05‑04‑2004
Inhoudsindicatie
(...) Verdachte heeft, door twee drugsverslaafden de opdracht te geven zijn ex-echtgenote in brand te steken, haar zeer ernstig lichamelijk letsel toegebracht en nagenoeg ondraaglijke pijn bezorgd. Het lichaam van het slachtoffer is na de handelwijze van de twee mededaders voor een groot gedeelte tweede -en derdegraads verbrand. Het is niet aan verdachte te danken dat het gevolg niet veel ernstiger is uitgevallen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van een persoon niet alleen voor het slachtoffer maar ook voor zich in de nabijheid bevindende omstanders ernstige traumatische uitwerkingen kan hebben. (...)
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757413-03
rolnummer 0011
's-Gravenhage, 5 april 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Egypte),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
Huis van Bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 maart 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.F. Degen, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Kole heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] bij wijze van voorschot, met de bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededaders voormelde bedragen zouden hebben betaald verdachte door die betaling zal zijn bevrijd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000,= subsidiair 235 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] en een bedrag groot € 1.000,= subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bewijsoverwegingen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] in de vroege ochtend van 6 juli 2003 naar de woning van [benadeelde partij 1] in Delfgauw zijn gegaan met de bedoeling om aldaar brand te stichten. Na aanbellen van de medeverdachten heeft [benadeelde partij 1] de deur van haar woning geopend en is benzine naar binnen gespoten. Vrijwel direct hierna is de benzine in brand gestoken en is [benadeelde partij 1] in brand gevlogen. Als gevolg hiervan is haar lichaam voor een groot deel, 38%, tweede en derde graads verbrand.
De verklaringen van verdachte staan tegenover die van zijn medeverdachten, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. De rechtbank zal derhalve moeten beslissen welke verklaringen zij als uitgangspunt zal nemen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaringen van zijn ex-vrouw, [benadeelde partij 1], hun zonen en haar vader, blijkt dat verdachte reeds eerder had gedreigd om [benadeelde partij 1] in brand te (laten) steken. Verder blijkt dat een wijkagent in de nacht van 5 op 6 juli 203 te Gouda [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de auto van verdachte zag stappen, terwijl in die auto een licht getinte man van ongeveer veertig jaar zat (blz. 607 van het proces-verbaal). De rechtbank overweegt dat verdachte aan dit signalement voldoet. Dat deze laatste persoon verdachte is, wordt bevestigd door de waarneming van getuige [getuige] (blz. 645). Uit het dossier blijkt dat in het weekend van 5 op 6 juli 2003 diverse malen telefonisch contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte]. Bovendien wordt de verklaring van de medeverdachten dat op 6 juli 2003 omstreeks 13.00 uur bij de MacDonalds te Gouda is afgerekend bevestigd door de verklaring van verdachtes huidige partner [huidige partner verdachte] (blz. 624 van het proces-verbaal).
Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaringen van de medeverdachten betrouwbaar en neemt zij deze als uitgangspunt.
De medeverdachten hebben hierover (tegenover de rechter-commissaris en bij de politie) het volgende verklaard.
Verdachte heeft hen benaderd met het verzoek om tegen betaling zijn ex-echtgenote, [benadeelde partij 1], in brand te steken. In de nacht van 5 op 6 juli 2003 zijn zij met hem langs de woning van [benadeelde partij 1] gereden en heeft hij hen gewezen waar een en ander plaats moest vinden en gezegd dat het in de vroege ochtend moest gebeuren, omdat [benadeelde partij 1] anders niet thuis zou zijn. Hij heeft aan hen € 50,= gegeven om de benodigde spullen te kopen. Vervolgens hebben de mededaders in de vroege ochtend in twee lege flessen benzine getankt. Hierna zijn zij naar Rotterdam gegaan om cocaïne te gebruiken, volgens hun verklaring omdat zij dan beter in staat zouden zijn om het plan uit te voeren. In Delfgauw aangekomen is aangebeld en heeft [medeverdachte 2], nadat de deur door [benadeelde partij 1] is geopend, benzine naar binnen gespoten, grotendeels over haar heen. Vrijwel direct hierna is de benzine in brand gestoken. Uit het dossier blijkt dat beiden hun aanstekers hebben ontstoken (zie de verklaring van [medeverdachte 1] bij de rechter-commissaris op 23 september 2003), ter terechtzitting verklaart hij dat hij niet meer weet of hij zijn aansteker daadwerkelijk heeft ontstoken. Er ontstaat brand en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] rennen naar hun met dat doel gestolen auto en vluchten naar Rotterdam. Aldaar wisselen zij hun kleding en reizen per trein terug naar Gouda. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft telefonisch contact opgenomen met [verdachte] en conform afspraak heeft hij hen rond 13.00 uur bij MacDonalds in Gouda het resterende bedrag van € 950,-- gegeven.
Op grond van dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging moord. Hiertoe overweegt de rechtbank allereerst dat een en ander vanaf het begin tot het eind is gepland en volgens plan is verlopen. Immers verdachte heeft zijn mededaders benaderd om zijn ex-echtgenote in brand te steken, plaats en tijdstip aangewezen, vooraf geld ter beschikking, en in het vooruitzicht, gesteld en achteraf uitbetaald. Door te handelen als hiervoor omschreven heeft verdachte in elk geval willens en weten de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij 1] om het leven zou komen.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Samenloop.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de te last gelegde feiten -indien bewezen - eendaadse samenloop opleveren, in welk geval slechts de zwaarste straf kan worden opgelegd.
De rechtbank kan haar hierin niet volgen en is van oordeel dat in er in casu sprake is van meerdaadse samenloop.
Daarbij wordt overwogen, dat er in casu geen sprake is van een vergelijkbare strekking van de aan de orde zijnde straf bepalingen, terwijl dit wel noodzakelijk is om tot eendaadse samenloop te komen. Het misdrijf bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van strafrecht is opgenomen in Boek II titel XIX, waarin het te beschermen belang de onaantastbaarheid van het leven is, terwijl artikel 157 van het Wetboek van strafrecht, opgenomen in Boek II titel VII, tot strekking heeft algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen.
Eveneens is er volgens vaste jurisprudentie sprake van meerdaadse samenloop ten aanzien van de in artikel 157 sub 1 en 2 van het Wetboek van strafrecht respectievelijk omschreven rechtsgoederen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft, door twee drugsverslaafden de opdracht te geven zijn ex-echtgenote in brand te steken, haar zeer ernstig lichamelijk letsel toegebracht en nagenoeg ondraaglijke pijn bezorgd. Het lichaam van het slachtoffer is na de handelwijze van de twee mededaders voor een groot gedeelte tweede -en derdegraads verbrand. Het is niet aan verdachte te danken dat het gevolg niet veel ernstiger is uitgevallen. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat het in brand steken van een persoon niet alleen voor het slachtoffer maar ook voor zich in de nabijheid bevindende omstanders ernstige traumatische uitwerkingen kan hebben. Verdachte en zijn mededaders hebben zich niet bekommerd om het levenslange leed voor het slachtoffer, haar kinderen en familie dat door hun handelen is veroorzaakt. Verdachte is hier geheel aan voorbij gegaan en heeft evenmin stilgestaan bij de gevolgen van hun beider kinderen. Tevens heeft hij de algemene veiligheid en het leven van personen in de aanliggende woningen ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een rapportage van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, inhoudende een psychologisch en psychiatrisch onderzoek omtrent de verdachte, opgesteld d.d. 27 februari 2004 door H.A. van Kempen, psycholoog, en P.K.J. Ronhaar, psychiater. Beide deskundigen concluderen dat bij er verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, welke gekenmerkt wordt door borderline, narcistische en antisociale aspecten. De kern van de problematiek is de krenkbaarheid van verdachte, het ontbreken van respect, een instabiel zelfbeeld en diens gebrekkige identiteitsopbouw. De woede-uitbarstingen en het op planmatige wijze uiting geven van deze woede hangen naar het oordeel van de deskundigen samen met de persoonlijkheidsstoornis van verdachte. Zowel de psycholoog als de psychiater achten verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot de hem telastgelegde feiten.
De rechtbank neemt de conclusies van beide deskundigen over en maakt die tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een voorlichtingsrapport omtrent verdachte van de reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, d.d. 17 september 2003 opgesteld door J.A. van Beersum, reclasseringswerker.
Blijkens een op zijn naam staand uittreksel van het justitieel documentatieregister d.d. 11 juli 2003 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie.
Het hiervoor overwogene alsmede het feit dat naar het oordeel van de rechtbank verdachte de feiten heeft gepleegd omdat hij de macht over zijn ex-echtgenote dreigde kwijt te raken, de omstandigheid dat door de handelwijze van verdachte en diens mededaders niet alleen het leven van het slachtoffer volledig is verwoest, maar ook de rechtsorde op een grove wijze is geschokt, brengen de rechtbank ertoe aan verdachte de na te noemen straf op te leggen.
De vordering van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 20.000,=;
[benadeelde partij 2], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=;
[benadeelde partij 3], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=;
[benadeelde partij 4], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,= en
[benadeelde partij 5], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.000,=.
Bovenstaande vorderingen, zijn door de verdediging niet inhoudelijk betwist of weersproken, en zijn door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd of mondeling toegelicht, terwijl deze vorderingen, die eenvoudig van aard zijn, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vordering en zal deze vorderingen bij wijze van voorschot toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met hun vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 20.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3], een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4] en een bedrag groot € 1.000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- -
24c, 36f, 45, 47, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD;
ten aanzien van feit 2 primair:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 6 juli 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 juli 2003,
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen bij wijze van voorschot toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [adres], een bedrag van € 20.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 3], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 4], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 5], wonende te [adres], een bedrag van € 1.000,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, telkens zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
? 20.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 78 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 3];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 4];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.000 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 5];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Dam en Steeghs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2004.