RvdW 2024/450
Onjuist oordeel dat uit anderen hoofde gedetineerde minderjarige verdachte rechtsgeldig afstand kon doen van zijn recht op rechtsbijstand en dat daarom geen sprake is van vormverzuim ex art. 359a Sv vanwege schending van recht op rechtsbijstand.
HR 09-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:555
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 april 2024
- Magistraten
Mrs. M.J. Borgers, Y. Buruma, A.L.J. van Strien, T. Kooijmans, F. Posthumus
- Zaaknummer
22/01924
- Conclusie
A-G mr. T.N.B.M. Spronken
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht / Voorfase
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2024:555, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑04‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:1128, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 12‑12‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑02‑2023
- Wetingang
Essentie
Het kennelijke oordeel dat de regels die gelden voor een aangehouden minderjarige verdachte niet van toepassing zijn omdat de minderjarige verdachte voor het feit waarover hij tegenover de politie een verklaring heeft afgelegd niet was aangehouden maar zijn vrijheid op dat moment uit anderen hoofde was ontnomen, is onjuist. Ook onjuist is daarom het oordeel dat de verdachte rechtsgeldig afstand kon doen van zijn recht op rechtsbijstand en dat daarom geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a Sv vanwege een schending van het recht op rechtsbijstand.
Samenvatting
Op grond van art. 489 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.