Hof 's-Hertogenbosch, 07-06-2019, nr. 20-002462-18
ECLI:NL:GHSHE:2019:2529
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
07-06-2019
- Zaaknummer
20-002462-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:2529, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 07‑06‑2019; (Hoger beroep, Op tegenspraak)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:115
Uitspraak 07‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, in vereniging gepleegd; artikel 273f, lid 1 sub 3° Sr. Slachtoffer is door de verdachte en medeverdachte vanuit Duitsland meegenomen naar Nederland en/of België met het oogmerk haar seksuele handelingen tegen betaling te laten verrichten; oogmerk tot uitbuiting.
Parketnummer : 20-002462-18
Uitspraak : 7 juni 2019
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 13 januari 2015 in de strafzaak met parketnummer 03-211121-14 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1973,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 april 2014, in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (telkens) heeft aangeworven, medegenomen vanuit Duitsland of ontvoerd met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land, te weten Nederland en/of België ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 april 2014, in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [slachtoffer] , heeft medegenomen vanuit Duitsland met het oogmerk die [slachtoffer] in een ander land, te weten Nederland en/of België ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat het voor een bewezenverklaring vereiste oogmerk tot uitbuiting ontbreekt. Het oogmerk tot uitbuiting kan volgens de raadsman niet worden gedestilleerd uit het dossier. [slachtoffer] was een vrouw van rond de 30 jaar oud, die al lang in de prostitutie werkzaam was. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de verklaring die verdachte op 23 april 2014 vóór zijn aanhouding tegenover de verbalisanten [naam] en [naam] heeft afgelegd niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat aan hem ten onrechte niet de cautie is gegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van de verbalisanten [naam] en [naam] d.d. 23 april 2014, zoals weergeven op dossierpagina’s 20 tot en met 22 van het politiedossier, blijkt dat beiden - werkzaam voor de Koninklijke Marechaussee - bezig waren met de uitvoering van de taak genoemd in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder 1 van de Politiewet, te weten uitvoering van de bij op krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken. Ter controle werd door een collega een personenauto voorzien van een (Duits) exportkenteken, na grensoverschrijding, naar hen gebracht. Voorin de auto zaten twee mannen, achterin zat een vrouw. Alle drie overhandigden zij desgevraagd aan de verbalisanten een Roemeense identiteitskaart. Verbalisant [naam] vroeg de vrouw waar zij heen ging, waarop zij haar schouders ophaalde en in gebrekkig Engels verklaarde dat zij dat niet wist. Daardoor werd de interesse van de verbalisant in haar reisroute gewekt en is haar vervolgens met behulp van een Roemeense tolk in een mobiele kantoorbus een aantal vragen gesteld. [slachtoffer] verklaarde toen onder meer dat medeverdachte [medeverdachte] haar vriend is, dat zij op weg waren naar vrienden van hem in België, dat zij in het verleden in de prostitutie heeft gewerkt maar dat werk recent niet meer heeft gedaan en dat in haar koffer pikante kleding en condooms zaten waarvan zij niet wilde dat haar vriend ervan wist. Toen de verbalisanten met haar toestemming in haar koffer keken, zagen zij inderdaad condooms en pikante kleding. Vervolgens heeft [naam] aan verdachte met tussenkomst van een tolk een aantal vragen gesteld over de reis. Verdachte verklaarde toen dat hij en medeverdachte [medeverdachte] onderweg zijn naar Spanje met een tussenstop in België om voor [slachtoffer] een werkplaats in een club te vinden en dat zij seksuele handelingen tegen betaling zou moeten verrichten (dossierpagina’s 21 en 23 van het politiedossier). Op het moment dat deze verbalisant de betreffende vragen stelde aan verdachte was er naar het oordeel van het hof nog geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit en hoefde de cautie nog niet aan hem te worden gegeven. Pas door de antwoorden die verdachte op de vragen gaf, is een verdenking ter zake van mensenhandel ontstaan. Op dat moment hebben de verbalisanten ook besloten verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ter zake van mensenhandel aan te houden en is aan verdachte de cautie gegeven, zo is te lezen op dossierpagina’s 12 en 21 van het politiedossier. De cautie is daarmee naar het oordeel van het hof voldoende tijdig gegeven. Het hof bezigt de betreffende verklaring van verdachte tot het bewijs. Het verweer wordt verworpen.
Wat betreft het ‘oogmerk tot uitbuiting’ overweegt het hof als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. ‘Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 3º, van het Wetboek van Strafrecht.
Uit de stukken in het dossier blijkt in dat verband het navolgende. De verbalisanten [naam] en [naam] zagen op 23 april 2014 tijdens een controle in het kader van de Vreemdelingenwet in een personenauto die in de gemeente Roermond vanuit Duitsland Nederland binnen reed twee mannen en een vrouw. De vrouw zat alleen op de achterbank. Toen verbalisant [naam] aan de vrouw vroeg waar zij heen ging, zag hij dat de vrouw haar schouders ophaalde en hoorde hij haar in gebrekkig Engels zeggen “I don’t know”. De vrouw, [slachtoffer] , had in haar koffer condooms bij zich en pikante kleding.
Vervolgens vertelde verdachte aan de verbalisanten [naam] en [naam] onder meer dat medeverdachte [medeverdachte] de vriend van [slachtoffer] was, dat hij en [medeverdachte] op zoek waren naar een werkplaats voor [slachtoffer] in een club en dat [slachtoffer] in het verleden vaker in clubs had gewerkt (dossierpagina 21).
Verbalisant [naam] heeft in een afzonderlijk proces-verbaal d.d. 25 april 2014 gerelateerd dat met ‘club’ een bordeel of sexclub wordt bedoeld en dat hij verdachte ook heeft horen zeggen dat [slachtoffer] seksuele handelingen zou moeten verrichten tegen betaling (dossierpagina 23).
Verbalisant [naam] heeft tijdens een doorzoeking van het voertuig waarin de verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] zaten in de middenconsole een visitekaartje aangetroffen met de tekst “Night & Day Privat”, met daarop een erotische afbeelding van een man en een vrouw (dossierpagina 43).
Toen de verbalisanten [naam] en [naam] op 23 april 2014 - na de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] - aan [slachtoffer] vroegen hoe zij van plan was haar weg te vervolgen, antwoordde zij dat zij geen geld had. Zij gaf ook meerdere malen aan dat [medeverdachte] haar moest helpen, omdat zij zelf niemand kende en dat alle contacten met andere mensen via medeverdachte [medeverdachte] liepen. Verder vertelde zij dat zij geen andere taal dan het Roemeens hoeft te spreken omdat [medeverdachte] alles voor haar regelt. Aan medeverdachte [medeverdachte] is vervolgens gevraagd of hij geld kon afstaan voor [slachtoffer] , waarop hij antwoordde dat hij dit zelf nodig had en dat het hem niet zoveel interesseerde dat [slachtoffer] geen geld had om zich te redden (dossierpagina 47).
Op grond van het bovenstaande samenstel van feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte] , [slachtoffer] vanuit Duitsland heeft meegenomen naar Nederland en/of België met het oogmerk haar seksuele handelingen tegen betaling te laten verrichten en dat er sprake is geweest van een oogmerk tot uitbuiting. Met name de omstandigheid dat [slachtoffer] zelf geen geld had en verklaarde dat al haar contacten met andere mensen via medeverdachte [medeverdachte] verlopen en zij ook niet wist waarheen de reis zou gaan, duiden op een uitbuitingssituatie. De omstandigheid dat [slachtoffer] rond de 30 jaar oud was en al eerder werkzaam was geweest in de prostitutie kan daar niet aan afdoen.
De overtuiging dat verdachte zich samen met [medeverdachte] aan het bewezen verklaarde schuldig heeft gemaakt ontleent het hof voorts aan de omstandigheid dat hij en medeverdachte [medeverdachte] wisselende, onderling tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun reisdoel en de relatie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer] . Verdachte heeft op 23 april 2014 tijdens het eerste gesprek met de verbalisanten [naam] en [naam] vóór zijn aanhouding nog gezegd dat [medeverdachte] de vriend is van [slachtoffer] , dat zij onderweg waren naar Spanje met een tussenstop in Brussel en dat zij niet op weg waren naar vrienden. Verdachte heeft tijdens een later verhoor op 23 april 2014 verklaard dat [medeverdachte] met [slachtoffer] naar Brussel wilde en dat hij heeft begrepen dat [slachtoffer] werkt als prostituee (dossierpagina 53 en 54), waarbij hij dat laatste in latere verhoren steeds verder afzwakt (dossierpagina’s 59 en 66: ik denk dat ze in een club werkt omdat ze ‘s ochtends rode ogen had en niet had geslapen). Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn eerste verhoor op 23 april 2014 verklaard dat het de bedoeling was om via Nederland naar België te reizen, dat ze in België gewoon wat wilden rondkijken, hij niemand in België had en dat de twee andere personen in de auto vrienden van hem waren (dossierpagina’s 71 en 72). Later verklaarde hij dat ze gedrieën naar Brussel wilden op visite (dossierpagina 82).
Het bewijs dat de verdachte het bewezen verklaarde in nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] heeft begaan, ontleent het hof aan de omstandigheid dat zij samen in de auto van medeverdachte [medeverdachte] , waarin ook [slachtoffer] zat, op reis waren, in combinatie met de inhoud van de eerste verklaring van verdachte tegenover de Marechaussee. Verdachte heeft toen immers verklaard dat hij én medeverdachte [medeverdachte] op zoek waren naar een werkplaats voor [slachtoffer] in een (seks)club.
Dat verdachte later na zijn aanhouding (enigszins) anders heeft verklaard doet daar naar het oordeel van het hof niet aan af.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 3° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte en zijn mededader de geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zijn aangetast. Slachtoffers van mensenhandel kunnen blijvend last hebben van gevoelens van angst en onzekerheid, waardoor zij ernstig kunnen worden belemmerd in hun intermenselijke relaties en hun deelname aan het maatschappelijke verkeer. In dit verband merkt het hof wel op dat het onderhavige slachtoffer al langer werkzaam was in de prostitutie en dat er geen tekenen zijn van geweld of dwang jegens haar. Verder betrekt het hof bij zijn oordeel dat de verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op eigen financieel gewin en zich niet heeft bekommerd om de belangen van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 maart 2019, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie en voorts de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overziend acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 weken passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht.
Redelijke termijn
De inhoud van het dossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Het vonnis van de politierechter is op 13 januari 2015 bij verstek gewezen. Het hof is uit de stukken in het dossier niet gebleken dat het openbaar ministerie vervolgens bij de betekening van de verstekmededeling de vereiste voortvarendheid heeft betracht. Bedoelde mededeling is niet binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig betekend, hetzij in persoon, hetzij op de voet van artikel 588, lid 2, of 3, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl bovendien niet is gebleken, dat het openbaar ministerie naast signalering in het opsporingsregister, tenminste een maal per jaar heeft getracht de mededeling alsnog te betekenen.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken, met aftrek van het voorarrest.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven GSM zal teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een GSM, kleur zwart, merk Nokia.
Aldus gewezen door:
mr. C.M. Hilverda, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 7 juni 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.